![]() |
13. 'Heilige vader, ik ben in Egypte geboren. Toen mijn ouders nog leefden en ik nog maar twaalf jaar was, verwierp ik hun liefde en vertrok ik in een rebelse opwelling naar Alexandrië. Ik schaam me om me te herinneren hoe ik daar om te beginnen mijn maagdelijkheid verwoestte en mij daarna ongeremd en onverzadigbaar overgaf aan een leven van oneindige seksuele hartstocht. Het is passender om dit kort te noemen, zodat u iets van mijn hartstocht en ontucht af weet: zeventien jaar of langer, vergeef me, heb ik openlijk een leven van vurige bandeloosheid geleid. En ik deed dat niet om er iets mee te verdienen, — en hier spreek ik de pure waarheid — want vaak wilden ze me ervoor betalen, maar weigerde ik het geld. Het was eenvoudigweg omdat ik aangevuurd werd door een brandend verlangen naar seks en omdat het makkelijker was om het te krijgen als ik niks rekende voor mijn slechte en walgelijke verlangens. |
| Denk niet dat ik niet om betaling vroeg omdat ik rijk was, want ik moest rondkomen door te bedelen of vaak ook door vlas te spinnen. Maar ik had gewoon een onverzadigbare begeerte en een ontembare lust om mij in de modder te wentelen. En ik genoot ervan. Ik dacht dat dat het echte leven was, als ik er maar onbeperkt mee door zou kunnen gaan mijn eigen wezen geweld aan te doen. | |
| Zo leefde ik dus. Toen zag ik op een zomer een grote groep Libische en Egyptische mannen naar de haven rennen. Ik vroeg aan een voorbijganger waar die mannen zo haastig naar op weg waren. Hij zei: "Ze gaan allemaal naar Jeruzalem voor het feest van de Exaltatie van het Heilige Kruis * dat daar over enkele dagen gevierd gaat worden." | * Dit feest werd gehouden ter herdenking aan de inwijding in 335 door Keizer Constantijn van een basiliek op de plek van het Heilige Graf. |
|
Toen zei ik tot hem: "Als ik mee zou willen, denk je dat ze me dan
zullen meenemen?" En hij zei tegen mij: "Als je reisgeld en iets te
eten hebt, zal niemand je tegenhouden." "Broeder," zei ik, "om je de
waarheid te zeggen, reisgeld en eten heb ik niet, maar toch ga ik
mee aan boord. En ze zullen me voeden of ze willen of niet, want ik
heb een lichaam en dat zullen ze wel willen nemen in plaats van
reisgeld." Ik was plotseling vervuld van een verlangen om te gaan,
vergeef mij Abba, om meer minnaars te krijgen die mijn wellust
konden bevredigen. 14. Ik hoop dat u me wilt vergeven voor wat ik u tot dusver verteld heb, Abba. Vraag me niet nog meer te vertellen over mijn verwarde leven. God is mijn getuige dat het me doet beven. Wat ik gezegd heb, bezoedelt zelfs de lucht.' |
|
| 15. Toen de dag voor de viering van de Exaltatie van het Kruis aanbrak, was ik nog steeds aan het rondfladderen, op jacht naar jongemannen, hun zielen bezoedelend. Maar toen ik zag dat allen zich bij zonsopgang in harmonie naar de kerk haastten, deed ik mee, meedrijvend in de stroom, en tenslotte kwamen we allemaal op de binnenplaats van de kerk aan. Toen het tijdstip van de Exaltatie van het Heilige Kruis aangebroken was, duwde ik voorwaarts en werd ik van achteren voorwaarts geduwd, maar op de een of andere manier maakte ik niet veel voortgang terwijl ik samen met de menigte de kerk probeerde in te komen. Zo kwam ik met moeite tot aan de ingang van de tempel vanwaar de levenschenkende Boom van het Kruis aan de mensen werd getoond. Maar zodra ik op de drempel stapte waarover iedereen naar binnen ging, werd ik tegengehouden door een goddelijke kracht die mij niet toeliet naar binnen te gaan. Ik werd terug gedreven, eruit gegooid, achteruit geduwd en ik constateerde dat ik als enige nog op de binnenplaats stond. Omdat ik dacht dat dat alleen maar gebeurde omdat ik een zwakke vrouw was, probeerde ik opnieuw om bij de anderen te komen door hard te dringen. Maar al mijn inspanningen waren tevergeefs. | |
|
16. Zodra mijn voet de drempel aanraakte, waarover de anderen de
kerk ingingen zonder enige hindernis tegen te komen, leek het alsof
de kerk mij als enige niet wilde ontvangen. Het was alsof er een
troep soldaten stond opgesteld om mij de toegang te verhinderen.
Weer werd ik door dezelfde wonderbare kracht buitengesloten en weer
vond ik mezelf terug op de binnenplaats. Ik probeerde het nog drie of vier keer, maar toen was ik uitgeput en had ik geen kracht meer om te duwen en teruggeduwd te worden. Ik trok me terug en ging in een hoek van de binnenplaats staan, nauwelijks in staat te begrijpen waarom ik verhinderd werd het levenschenkende Kruis te zien, toen plotseling een reddende gedachte mijn ogen en hart zachtjes aanraakte en mij onthulde dat het mijn onreine leven was wat de toegang voor mij afsloot. Ik begon te huilen en te weeklagen en op mijn borst te slaan, en te zuchten vanuit het diepst van mijn hart. Terwijl ik zo stond te huilen, zag ik boven me een icoon van de heilige moeder Gods, en me tot haar wendend met mijn lichamelijke en geestelijke ogen, zei ik: |
|
|
"O Moeder van God, die God het Woord in het vlees hebt gebaard, ik
weet, ja ik weet heel goed, dat het voor u geen eer en lof is als
iemand die zo onrein en zedeloos is als ik, opkijkt naar uw
beeltenis, O eeuwige maagd, u die uw lichaam en ziel altijd rein en
onbevlekt hebt gehouden. Terecht roep ik staande voor uw maagdelijke
zuiverheid haat en walging op. Maar ik heb gehoord dat de God die u
gebaard hebt mens is geworden met het doel om zondaren tot berouw te
brengen. Help mij dan, want ik heb geen andere hulp! Beveel dat de
toegang tot de kerk voor mij geopend wordt. Sta me toe het vereerde
hout te zien waarop Degene Die uit u geboren is, in den vleze
geleden heeft en waarop Hij vastgespijkerd Zijn heilige bloed voor
de verlossing van zondaren en voor mij, onwaardig als ik ben, heeft
gegeven. Ik smeek u, meesteres, de deur te openen zodat ik bij het
kruis van de Heer kan komen. Dan zweer ik een plechtige eed aan u
die waardig was Christus te baren dat ik nooit meer mijn vlees in de
smeerboel van de promiscuïteit zal laten zinken. Zodra ik het
kruishout van uw Zoon gezien heb, zal ik direct de wereld en alles
wat in de wereld is verzaken en zal ik, ter vervulling van mijn
gelofte, onmiddellijk daarheen gaan waarheen u mij leidt." 17. Terwijl ik sprak, kreeg ik een warm gevoel, waarvan ik alleen maar kon geloven dat van het barmhartige hart van de moeder Gods kwam, wat me vertrouwen gaf dat mijn geloof werd geaccepteerd. |
| 19. Ze zei toen tegen hem: 'Geloof me, Abba, zeventien jaar heb ik door in deze woestijn doorgebracht in gevecht met de wilde dieren van mijn redeloze begeerten en hartstochten. | Het is vreemd dat in de vorige passage over ’47 jaar’ wordt gesproken, maar nu — en in alle volgende passages — over 17 jaar. |
| Als ik een beetje voedsel nam, dacht ik met spijt aan het vlees en de vis die ik altijd in Egypte at; ook betreurde ik het geen wijn te hebben waar ik zo van hield, want ik hield ervan veel wijn te drinken en dronk het vaak om alleen maar dronken te worden. | |
| Mijn verlangen ernaar was nog net zo groot als het was voordat ik de wereld verliet. Maar hier had ik vaak nauwelijks water terwijl ik brandde van de dorst en bijna bezweek door gebrek daaraan. Ook kwam er een waanzinnige begeerte naar losbandige liedjes in mij op, die mij erg verwarde en die mij er toe aanzette al die duivelse liedjes te gaan zingen die ik vroeger in de wereld geleerd had. Maar als zulke begeerten in mij opkwamen, sloeg ik mezelf op de borst en herinnerde mezelf aan de eed die ik gezworen had toen ik de woestijn introk. Ik ging dan in gedachten weer staan voor de beeltenis van de moeder Gods die mij met haar vertrouwen moed had gegeven, en ik bad huilend tot haar, en smeekte dat ze die gedachten zou verjagen waaraan mijn arme ziel ten onder ging. Als ik dan heel lang gehuild had en op mijn borst geslagen, dan kreeg ik tenslotte meestal een licht te zien dat van alle kanten op mij straalde, en meteen werd ik op de een of andere manier standvastig en sereen. | |
|
Zosimas vroeg: 'Kan het zijn dat u geen voedsel en kleding nodig
had?' Zij antwoordde: Toen die broden, waarover ik u al vertelde, op waren, heb ik me zeventien jaar lang gevoed met kruiden en alles wat in de woestijn te vinden is. De kleren die ik droeg toen ik de Jordaan overstak, raakten gescheurd en versleten. Ik moest dan ook wel de ijzige koude en de extreme hitte verdragen. Ik verbrandde door de zon in de zomer en rilde en verstijfde in de tijden van de vreselijke vorst en kou, zodat ik vaak ademloos en bewegingloos op de grond bleef liggen. |
Omdat er in de meeste passages over ‘17 jaar in de woestijn' wordt gesproken, lijkt V.1 het meest plausibel en is hier dan ook weergegeven. In V.2 staat namelijk: 'Ik heb met die broden 17 jaar gedaan, zoals ik u al zei, waarna ik ..'. |
|
21. Zosimas strekte zich uit op de grond en kuste de plek waar haar
voeten hadden gestaan, en God prijzend en dankend keerde hij om, en
prees en zegende Christus onze Heer. Hij bleef de overgebleven tijd
in de woestijn en ging terug naar het klooster op de dag dat alle
monniken terugkeerden. Dat hele jaar zweeg hij, want hij durfde niemand iets te zeggen van wat hij gezien had, maar hij verlangde er erg naar haar dierbare gezicht weer te zien en bad in stilte steeds tot God hem dat nog eens toe te staan. Hij zuchtte over hoe langzaam het jaar leek te verstrijken. Toen de eerste zondag van de heilige vastentijd aanbrak, gingen alle anderen naar buiten onder het gebruikelijke psalmgezang, maar hij leed aan een lichte koorts waardoor hij in het klooster moest achterblijven. En Zosimas herinnerde zich hoe die heilige vrouw gezegd had: 'Zelfs al zou u willen weggaan, dan zou u dat niet lukken.' Na verloop van enige dagen herstelde hij van zijn ziekte, maar hij bleef in het klooster. |
|
![]() Maria krijgt de Sacramenten van Zosimas |
Toen alle broeders teruggekeerd waren en de dag van het Laatste
Avondmaal aanbrak, deed hij wat hem opgedragen was. In een kleine
kelk deed hij een portie van het onbezoedelde lichaam en het
kostbare bloed van onze Heer Jezus Christus, en hij vulde een mandje
met wat vijgen en dadels en wat geweekte linzen. Laat in de avond
ging hij naar de oever van de Jordaan en ging daar zitten wachten op
de komst van de heilige vrouw. Hoewel de heilige vrouw lang op zich
liet wachten, viel Zosimas niet in slaap, maar bleef strak de
woestijn in kijken, verlangend haar te zien. ‘Misschien is ze al geweest en omdat ze mij niet aantrof weer teruggekeerd,' dacht hij, en barstte in tranen uit en hief zijn ogen naar de hemel en bad tot God: 'Heer, U stond mij eens haar toe te zien. Verhinder mij nu niet haar weer te zien! Laat mij niet onbeloond teruggaan, vervloekt als straf voor mijn zonden.' 22. Terwijl hij zo in tranen zat te bidden, vielen hem andere gedachten in: stel dat ze komt, wat zal ze dan doen? Hoe kan ze de Jordaan oversteken, want er is hier geen veerboot! Ze zal niet in staat zijn naar mij toe te komen, arme stakker die ik ben! Ach, wat ben ik een ongelukkige! Helaas, wie kan haar verhinderd hebben voor mij te verschijnen?’ Maar terwijl hij dit zo zat te overdenken, zie, daar verscheen de heilige vrouw! Daar was ze, staande aan de andere kant van de rivier. Zosimas kwam overeind, en blij en verheugd dankte hij God. Maar opnieuw dacht hij er aan dat zij de Jordaan niet kon oversteken. |
| Toen zag hij echter dat zij het kruisteken over de wateren van de Jordaan maakte — het was een heldere nacht verlicht door de volle maan, zoals hij later vertelde — en meteen stapte ze op het water en liep over de oppervlakte, alsof het droog land was, naar hem toe. Vol ontzag maakte hij aanstalten zich languit op de grond uit te strekken, maar zij riep hem toe, al lopend op het water: 'Wat doet u daar nou, Abba, u die een priester bent en de heilige mysteriën draagt!' | |
![]() |
Maar ik schreef het op (zo voegt Sophronius eraan toe), zodra ik het
hoorde. Misschien dat iemand anders, wellicht beter geïnformeerd,
het leven van de Heilige al beschreven heeft, maar voor zover ik het
kon doen, heb ik alles genoteerd, de waarheid boven alles stellend.
Moge God, Die verbazingwekkende wonderen bewerkstelligt en gul
giften toekent aan degenen die zich met vertrouwen tot Hem wenden,
hen belonen die voor zichzelf verlichting zoeken in dit verhaal, die
het horen, het lezen en het ijverig [over]schrijven, en moge Hij hen
het lot van de gezegende Maria toebedelen tezamen met allen die op
verschillende tijden God behaagd hebben met hun vrome gedachten en
werken. En laten we ook God prijzen, de eeuwige Koning, opdat hij ons Zijn genade moge geven op de dag des oordeels, ter wille van Jezus Christus onze Heer, aan Wie alle glorie, eer, heerschappij, en aanbidding van de Eeuwige Vader en de Heiligste en Levensgevende Geest behoort, nu en altijd, en door alle tijden. Amen. |
| Reliekhouder met de onvergane tong van St. Maria van Egypte, deel van de Collectie van Sacrale Kunst in de kerk van St. Biagio. | |
| Maria van Egypte in Kunst, Cultuur & Cultus |
| Cultus |
|
Maria is de patrones voor boetelingen
en berouwvolle zondaressen, en in Italië was ze patrones van de
Romeinse hoeren. En zij is patrones tegen koorts Haar jaardag is op 2 april.
Nederland |
|
|
Italië In Napels bij het Piazza Garibaldi is de kerk van S. Maria Egiziaca. Gebouwd in 1342 herbouwd in de 16e eeuw; er zijn schilderijen van Luca Giordano, en andere artiesten. |
|
![]() |
In Rome staat
de Tempel van Portunus, die gewijd is aan Portunus, de god van de
rivierhaven, die daar eerder lag en het is het best bewaard gebleven
tempeltje van het oude Rome. Men weet alleen niet precies uit welk
jaar de tempel dateert. Waarschijnlijk stamt de huidige versie uit
de tweede helft van de 2e eeuw v.Chr., met restauraties uit de 1ste
eeuw v.Chr. De oudste bouwfase is uit de 4e of 3e eeuw v.Chr. De tempel wordt ook wel eens (foutief) de tempel van Fortuna Virilis genoemd, naar de maagdelijke godin van het geluk. Jonge meisjes die verloofd waren droegen hun zogenaamde maagdenjurk aan haar op. Maar deze tempel lag een eindje verder ter hoogte van het Forum Olitorium. |
| In 872 werd de tempel verbouwd tot kerk, gewijd aan de Heilige Maria van Egypte. Het tempeltje staat sinds 1930 weer vrij. Er was lange tijd aan de linkerkant een klooster tegenaan gebouwd. Het tempeltje werd naar traditioneel Romeins model ontworpen en heeft half in de muur verzonken Ionische zuilen. | |
|
Kreta Het nationale natuurpark Samaria op de Lefka Ori. De Samariakloof. Het bijna geheel verlaten dorp Samaria. De dorpelingen moesten hier vandaan toen dit gebied in 1962 tot nationaal park werd verklaard. Net buiten het dorp staat het Byzantijnse kerkje van de heilige Maria van Egypte. Aan deze Santa Maria zou dit dorp zijn naam te danken hebben. |
|
| Kunst |
| Goethe’s Faust | |
|
Maria van Egypte speelt ook een kleine rol Goethe’s Faust (±1800). In de laatste minuut van de slotakte treedt ze op tezamen met twee andere — Bijbelse — zondaressen, te weten Mulier Samaritana, de Samaritaanse, die vijf mannen gehad heeft en samenhokt met weer een andere, en die Christus water geeft uit de Jakobsbron, (Joh.4) en Magna Peccatrix, de grote zondares die aan Christus’ voeten valt, zijn voeten kust en met balsem zalft, en tegen wie hij zegt: “Uw zonden zijn vergeven”, (Luc. 7,36 e.v.) en die later met Maria Magdalena vereenzelvigd zou worden. |
|
|
MARIA AEGYPTIACA Bei dem hochgeweihten Orte, Wo den Herrn man niederließ, Bei dem Arm, der von der Pforte Warnend mich zurücke stieß; Bei der vierzigjährigen Buße, Der ich treu in Wüsten blieb, Bei dem seligen Scheidegruße, Den im Sand ich niederschrieb — ZU DREI Die du großen Sünderinnen Deine Nähe nicht verweigerst Und ein büßendes Gewinnen In die Ewigkeiten steigerst, Gönn auch dieser guten Seele, Die sich einmal nur vergessen, Die nicht ahnte, daß sie fehle, Dein Verzeihen angemessen! |
MARIA AEGYPTIACA Bij de allerheiligste plek, Waar men onze Heer neerlegde, Bij de arm, die van de ingang Me waarschuwend terugstootte, Bij de veertigjarige boetedoening, Die ik trouw in de woestijn verbleef, Bij de zalige afscheidsgroet, Die ik in het zand neerschreef — ALLE DRIE Gij die grote zondaressen Uw nabijheid niet weigert En de beloning van de boetedoening In de eeuwigheid vermenigvuldigt, Gun ook deze goede ziel, Die zich eenmaal maar vergiste, Die niet vermoedde, dat ze dwaalde, Uw haar toekomende vergiffenis! |
|
Goethe veroorlooft zich wat dichterlijke vrijheden, zoals de ‘arm’
die Maria terugstootte, en de ‘veertigjarige’ boetedoening. |
|
| Mahler’s 8ste symfonie | |
|
Mahler gebruikte de slotscène van Goethe’s Faust in het tweede deel
van zijn 8ste symfonie (1910), en zo horen we Maria Aegyptiaca ook
deze strofen zingen. |
| Meerdere Maria's | ||
![]() |
De bijbelse zondaressen, die tezamen met de buitenbijbelse zondares
Maria van Egypte, in Goethe's Faust afzonderlijk ten tonele worden
gevoerd, zullen in de kerkelijke traditie samensmelten tot
een complexe voorstelling, letterlijk een samengesteld portret: het
beeld van Maria Magdalena. Zoals links en rechts duidelijk te zien is, overheerst bij de kunstenaars het uiterlijk van Maria van Egypte, zoals dat al eerder had gestalte gekregen. |
![]() |
| (links) Maria Magdalena, ook bekend als La belle Allemande, de 'Duitse schone'. Gregor Erhart, ca. 1500; Augsburg. | ||
| (rechts) Maria Magdalena omringd door engelen. Tilman Riemenschneider, 1490-92; Bayerisches Nationalmuseum, München. | ||
| Dat de twee Maria's met een 'mantel van haar' worden afgebeeld, net ook als de Indiase heilige hieronder, kan natuurlijk symbolisch geïnterpreteerd worden, als een straf bijvoorbeeld — om aldus zichzelf lelijk te maken — die Maria van Egypte zichzelf gaf vanwege haar eerder losbandig gedrag. Maar in de puriteinse omgeving en tijd, waarin deze beelden vervaardigd werden, kon de 'mantel van haar' ook een eenvoudige kunstgreep van de kunstenaar zijn om op een acceptabele manier een vrouw geheel naakt uit te beelden. | ||
| Een naakte Indiase vrouwelijke heilige, Mahadevi Akka Yakka | |||||
![]() |
|
||||
| De Indiase vrouwelijke heilige Mahadevi Akka Yakka. | |||||
|
De beroemde vrouwelijke heilige — en dichteres — Mahadevi ('Grote
Godin') genoemd, of Akka ('Oudere Zuster'), die in de 12de eeuw
leefde, zwierf rond slechts gekleed in haar lange haarlokken. Op de leeftijd van tien jaar, werd zij ingewijd in de verering van Shiva, die zij de 'Heer Wit als Jasmijn' noemde. In haar poëzie gaf zij uiting aan haar 'verliefdheid op Shiva.' Zij zwierf door het land, een god-bedwelmde wilde-vrouw, zoekend naar haar goddelijke minnaar. |
|||||
| Bronnen | |
|
Er zijn meerder versies van dit verhaal in het Engels. Een wat
kortere, die ik Versie 1 (V.1) noem, en een in het algemeen iets
bloemrijkere, die ik Versie 2 (V.2) noem. Maar wat de essenties
betreft ontlopen ze elkaar weinig. Beide versies heb ik gebruikt om
tot bovenstaande tekst te komen. Versie 1, The Life of our Holy Mother Mary of Egypt (From The Great Canon, the work of Saint Andrew of Crete) is hier te vinden. Versie 2, The Life of St Mary of Egypt by Sophronius, translated into Latin from the Greek by Paul, deacon of the church of Naples, is hier te vinden. Dezelfde versies zijn te vinden op a en b en nog veel meer plaatsen. En er is nog een Mary of Egypt Orthodox Church site.
Goethe’s Faust, Kippenberg, A. Frankfurt a.M.1988. p.514. |
![]() |
| Reliekhouder van St. Maria van Egypte, 17e eeuw. | |

















