Antwerpen/Brussel, 1 juli 1523,
|
|||||
Achtergrond: Op 1 juli 1523 stierven op de Grote Markt te Brussel twee Antwerpse monniken op de brandstapel: Hendrik Vos en Johan Van den Essen. De aanklacht? Het aanhangen van de 'Lutherse ketterije'. Deze twee jongemannen waren de eersten wier leven werd afgenomen omdat ze het christelijk geloof geheel anders wilden beleven dan de officiële (rooms-katholieke) kerk voorschreef. Ga meteen naar hun verhaal... Het gebeuren schokte indertijd de hele weldenkende wereld (hoe men het verder ook 'waardeerde'). Het is een cruciaal moment in het ontstaan van een diepe breuklijn in christelijk West-Europa. De formatie van 'wederzijds elkaar uitsluitende confessionele identiteiten' wordt hier ingezet, die de eeuwen daarna een constante factor is in het politieke/militaire getouwtrek om de macht in Europa. In de Sint-Andrieskerk te Antwerpen (locatie van het Augustijnerklooster) is een speciale hoek ingericht voor deze zwarte bladzijde. Hierdoor wordt de kerk die hun namen moest uitwissen omgevormd tot een plek der gedachtenis...
Op deze pagina: tekst van en vertaling van Luther's gedachtenislied, de ballade van de twee jongemannen: Ein neues Lied wir heben an... met diverse muziekzettingen. Tevens het programma van de herdenking in de Sint Andries-kerk te Antwerpen (6 oktober 2006) en de overdenking over Luther en Ludwig Senfl (liefde tot de muziek overstijgt confessionele grenzen: Luther schrijft een brief aan de roomse componist en vraagt hem om een muziekstuk voor hem te componeren), die hier werd uitgesproken.
EVOCATIE van 1 juli 1523.
Op de Grote Markt in Brussel is het een drukte van belang. Niet dat er markt is, of een tentoonstelling, neen… er zal een ketterverbranding plaatsvinden. Voor het stadhuis is een stelling gebouwd met zetels voor de hoogleraren van Leuven en de abten van de diverse orden. Voor hen staat een tafel, die helemaal is opgemaakt als een altaar. Midden op de markt is ook een verhoging met een paal in het midden… Daarnaast ligt een stapel brandhout. 't Is lang wachten, maar vlak voor 11 uur komt vanachter het broodhuis een plechtige stoet naderbij. Fransiscanen voorop in hun grauwe pijen, gevolgd door het zwart-wit van de dominicaanse predikheren en daarachter blootsvoets, de karmelieten… Ze dragen een groot processiekruis en vaandels. Al biddend komen ze naderbij… De eerbiedwaardige en zeer katholieke hoogleraren van Leuven en de abten van de diverse bedelorden sluiten de rij. Zij nemen plaats op de verhoging voor het raadhuis. Vanuit het raadhuis kijken de raadsheren van Margaretha van Oostenrijk, de landvoogdes, en talrijke andere hoogwaardigheidsbekleders toe.. Stipt om elf uur wordt een jonge monnik (nog baardeloos) voorgeleid. Hij is van de orde van de Augustijner Eremieten, afkomstig van .. hier, exact deze plaats… het nog maar goed 10 jaar oude Augustijnerklooster van Antwerpen. Hij beklimt de verhoging en knielt voor het altaar. Achter hem staat een Fransiscaan. Die keert zich om, richt zich tot het volk en houdt een vlammend betoog vol waarschuwingen tegen de vervloekte ketterij van het lutheranisme, lutherije, op z’n Vlaams, die de laatste tijd zo’n opgeld maakt, en waar deze jongeman schuldig aan is bevonden. Terwijl hij preekt – een uur lang –
bestijgt de bisschop het verhoog en ontmeemt de jonge monnik z’n priesterlijke
waardigheid. Hij wordt letterlijk 'ontkleed' en ‘ontwijd’. In z'n onderhemd, als
'leek' wordt hij teruggevoerd het Raadhuis in. Even later worden twee
andere monniken naar
het altaar geleid. De kettermeester poogt ook hen tot herroeping van de dwalingen
te bewegen. Het is hun laatste kans… Maar ook zij weigeren, rustig doch beslist. De kettermeester schudt z’n hoofd, de
bisschop knikt, en spreekt het autodafe uit. Hij draagt de drie
jongemannen over aan de wereldlijke macht… om het kerkelijke vonnis te
voltrekken. Ze worden het raadhuis binnengebracht en door de raadsheren
overgedragen aan de beulen. Na enige tijd worden twee van de drie, Hendrik Vos en
Johan van den Essen, naar buiten geleid en naar de brandstapel gebracht.
Wat er met de derde (Lambertus van (den) Thoren) is gebeurd, is
lang onduidelijk geweest. Al snel
ging het gerucht dat hij kort nadien was terechtgesteld (brief van Erasmus).
[toevoeging 2017] In werkelijkheid is hij in 1528 in gevangenschap gestorven, zonder ooit berouw te hebben vertoond. In de gevangenis werd hij verzorgd door een groep welstellende Brusselaars die Luthers gezind waren (rond de hofschilder en tapijttekenaar Bernard van Orley). Hij kon er verder studeren, corresponderen (o.a. met Luther!) en werd goed verzorgd, zo heeft men ondekt. Toen hij in 1528 stierf - waarschijnlijk een natuurlijk dood - werd hij door de beul begraven onder de galg, een duidelijk bewijs dat hij zijn 'dwalingen' niet herroepen heeft. Zie Johan De Cavele, De eerste protestanten in de Lagen Landen, h. 3. Nadat ze nogmaals geweigerd hebben te herroepen, worden ze aan de palen vastgebonden en op de brandstapel geplaatst. Men wacht expres lang voor het vuur aan te steken. Steeds weer arriveren er priesters, paters (vooral Minderbroeders) die op hen inpraten en hen oproepen eieren voor hun geld te kiezen. Ze volharden. Dan wordt het vuur aangestoken. Ze roepen luid "dat ze wel als ketters verbrand worden, maar als christenen sterven". Als de vlammen oplaaien beginnen ze te zingen. Eerst het Credo in unum Deum… en als de vlammen nog hoger komen… Te Deum laudamus, antifonaal en tenslotte zetten ze de antifoon voor het magnificat in: Haec est crux desiderata… [Dit is het kruis waarnaar wij verlangd hebben] - tenminste als we een van de al snel na het gebeuren verschijnende brochures mogen geloven (onderling zijn ze nogal afwijkend, dus voorzichtigheid is geboden wat de détails betreft. Vandaar de schrapping van de antifoonverwijzing hierboven. Trop is teveel.). Dan zijgt de eerste ineen, snel gevolgd door de tweede en is enkel nog het geknetter van de vlammen. Het volk dat gekomen was voor een ‘spetterende ketterverbranding’ is er stil van geworden. Ongemakkelijk schuift men heen en weer. Er klinkt gemor… Men is onder de indruk van de geloofsmoed en de rust van die jonge Antwerpse mannen… die God lovend hun dood tegemoet zijn gegaan. Het Augustijnerklooster zelf was met de arrestatie van de monniken in 1522 al gesloten, omdat de nieuwe leer vanuit dit klooster onstuitbaar de harten van de Antwerpenaren veroveren (er was ook zoveel mis in de roomse kerk van die dagen). In 1523/4 zijn de kloosterpanden met de grond gelijk gemaakt, enkel de kerk bleef - na ontwijd te zijn - overeind. Het werd een parochiekerk, gewijd --- precies aan St. Andries, een knipoog van de geschiedenis, vermoed ik.
Oh, ja nog één ding. Toen Martin Luther het bericht hoorde… zo meldt een ooggetuige [ik citeer] “begon hij innerlijk te wenen en zei met van tranen vervulde stem: Ik dacht dat ik de eerste zou zijn, die om het heilig evangelie de marteldood zou sterven, maar ik ben niet waardig geweest…” [bron: Johannes Kessler, Sabbata – Chronik der Jahre 1523-1539 (editie Ernst Goetzinger, deel I, 1523-1525, St. Gallen, 1866, p. 241): “Wie ich zů der zit zů Wittenberg war in Saxen, sagt man mir, das Martinus Luther, als er die hystori von dißen zwaien obgemelten marterer gschrifftlich vernommen, hatt er angefangen innerlich zů wainen und gesagt, ich vermaint, ich solte ja der erste sin, der umb diß hailig euangelion wegen solte gemarteret werden, aber ich bin des nitt wirdig geweßen. Dann diße zwen (wie man bericht) sind die ersten, so umb des euangelions willen, durch M. Luther zů unser ziten widerumb geboren, gemarteret sind, und der uffgenden warhait mit irem blůt zugnus geben haben.“] En toen enige tijd later het gerucht verspreid werd dat de twee monniken op het allerlaatste moment toch zouden hebben herroepen, werd hij zo kwaad, dat hij een brief schreef naar de ‘christenen in de Nederlanden’ (hier kunt u het 'digitaal zien') en dat hij naar de ‘pers is gegaan’ om daar eens precies te vertellen wat er gebeurd is... ‘naar de pers gaan’, d.w.z. hij schreef er een ballade over. Zo deed je dat toen: ballades waar de nieuwsbulletins van toen. En 10 strofen lang doet hij uit de doeken hoe het is gegaan… De eerste versie heeft Luther niet alleen zelf gedicht, maar waarschijnlijk ook zelf gezongen.. Daarna is ze gedrukt, verspreid en overal gezongen en getoonzet door muzikanten tot in de 17de eeuw. Zoals wij kunnen horen..
[toevoeging 2017: Procant vzw heeft ter in het Lutherjaar een officiële opname van dit lied laten maken door Willem Ceuleers (zang-blokfluit)), Piet Van Steenbergen (gamba) en Aline Hopchet (blokfluit). Hier de youtubeversie:
TEKSTEN
Toen de augustijner monniken op de brandstapel wachtten op het einde, zo meldt een kroniekschrijver, zongen zij het Te Deum en dankten God dat de dag gekomen was dat ze dit 'kruis' op zich mochten nemen. De antifoon bij het Magnificat van de vespers van 30 november, het feest van St. Andries, verwoordt eenzelfde gevoelen. Dat het ‘andreaskruis’ hierin prominent aanwezig is zal u niet verbazen. religio-ideologisch is dit de attitude die de twee verbrande mannen zullen hebben nagestreefd (ideaal-type van de confessor-martelaar).
Cum pervenisset beatus Andreas ad locum ubi crux parata erat, exclamavit et dixit: O bona crux, diu desiderata, et jam concupiscenti animo praeparata: securus et gaudens venio ad te: ita et tu exsultans suscipias me, discipulum ejus qui pependit in te.
Toen Luther vernam dat twee van zijn ordebroeders te Brussel waren verbrand, schoot zijn gemoed vol en dichtte hij spontaan te hunner ere en nagedachtenis een lied. De melodie is meteen mee overgeleverd en wordt eveneens aan Luther toegeschreven. In de oudste bron ontbreken strofe 9 en 10. Markus Jenny (Duitse Lutherkenner, kerkmusicoloog) is van mening dat Luther de laatste twee strofen had willen vervangen en dat er bij de drukker iets is misgegaan. (Hier kunt u daarover meer lezen). Hierboven de muziek. Later zou men dan alle strofen hebben gepubliceerd. Tamelijk speculatief, vooral omdat dit lied nadien altijd met de 12 strofen is gereproduceerd. Luther heeft dus zelf niet ingegrepen. [= aanpassing 2 juli 2017] Er is een Nederlandse vertaling van J.P. Boendermaker, die zingbaar is: rechterkolom. Ik kopieer die uit het reeds genoemde opstel van Dick Akerboom.
Het opschrift luidt:
Ein neu lied von den zwei Märtyrern Christi, Zu Brussel von den sophisten von löven verbrannt, [later wordt vaak toegevoegd: "geschehen im jahr 1523", soms ook abusievelijk 1522]
In het allereerste Luthers gezangboekje uit 1524 is het opgenomen naast 'Nun freut euch lieben christ'gemein' en 'Nun komm der heiden Heiland' [zie afbeelding.] Tot in de 17de eeuw is men dit lied blijven zingen in Duitsland...
Een nieuw lied van de twee martelaren van Christus, te Brussel door de sophisten van Leuven verbrand.
De geluidsopname hieronder werd gemaakt in het kader van het Lutherjaar. Meer info: https://luther2017.be/ein-neues-lied-wir-heben-an/ De bijbehorende partituur (à 3, solisten + bariton) van Willem Ceuleers rechts zijn enkele coupletten in het Nederlands gezongen.
Meer over het lied, de melodie en diverse toonzettingen: https://luther.wursten.be/ein-neues-lied-wir-heben-an-muziek/
Geraadpleegde bronnen Th. M. (Dick) Akerboom, 'Ein neues Lied wir heben an: Over de eerste martelaren van de Reformatie en het ontstaan van het eerste lied van Martin Luther', in: Lutherbulletin, 14 (2005), 27-43. Th. M. Akerboom (In het Engels (2006) vrij raadpleegbaar: [deadlink - de tekst gered via webarchive: A_new_song_akerboom.html Jos E. Vercruysse, 'De Antwerpse Augustijnen en de Lutherse Reformatie,1513-1523', in Trajecta 2007
Min of meer betrouwbare ooggetuige-verslagen van de gebeurtenissen verschenen al snel in het Duits (Nederlands?) en Latijn. Ze moeten met enige terughoudendheid gelezen worden, want ze kaderen in een propagandaslag, net als Luthers brief en lied (hieronder).
Op de tentoonstelling 'Religie - helend, verdelend' (PARCUM, abdij van Park, Leuven - tot 10.03.2019) is het originele exemplaar tentoongesteld:
muziek U kunt op ISMLP inmiddels de versie van Johann Walter ook vinden.
2. Martin Luther en Ludwig Senfl De paus had Luther geëxcommuniceeerd, maar Luther had de bul openlijk verbrand. De keizer had Luther in de ban gedaan. Maar de keurvorst Frederik van Sachsen hield Luther de hand boven het hoofd. Meer en meer vorstendommen in de Duitse rijksgebieden tot de hervorming overgingen, met beroep op hun automie in zaken van eredienst. De volkstaal werd in de liturgie ingevoerd, de bedeling van de communie onder twee gedaanten (brood en wijn) het celibaat afgeschaft en… het volk ging zelf actief participeren in de gebeden van de liturgie… door ze te zingen. Luther zorgde voor de Duitse teksten, van het ordinarium, maar ook van andere gebeden en lofzangen. Sinds z’n eerste lied voor de martelaren van Antwerpen, was z’n dichtader blijven stromen. Hymnen, psalmen, nieuwe gezangen vloeiden uit z’n pen... De paus en de keizer zagen het allemaal met lede ogen aan. In 1529 werd het hen te gortig. Karel laat aan z’n duitse leenheren verstaan, dat ze opnieuw de roomse ritus moeten invoeren in de eredienst en de oude orde moeten herstellen. Verschillende vorsten ‘dienden’ daarop een officiele ‘protestatio’ in, want zij vonden dat hun rechten door Karel werden geschonden. Protestatio… vandaar de naam: protestanten. Ze zijn zo hardnekkig, dat Karel ze het jaar daarop samenroept in Augsburg, om ze tot gehoorzaamheid te dwingen. Luther kan er natuurlijk niet bij zijn… Wel laat hij zich op de hoogte houden… Het duurt lang. De keizer traineert de zaak. Hij zoekt bressen in de eensgezindheid, maar vindt ze niet. Luther verbijt zich, bang dat de vorsten zullen toegeven. Zoals altijd als het moeilijk wordt, wordt Luther creatief. Hij werkt verder aan z’n bijbelvertalingen, schrijft commentaren, op de psalmen in dit geval en de profeten… en de fabels van Aesopus. Onderwijl preekt hij, schrijft hij brieven… aan z’n vrouw, aan z’n zoontje Hans… en verbijt zich… Ze zullen toch niet toegeven... Dan bereikt hem het bericht dat z’n vader gestorven is… De begrafenis is al voorbij als hij het bericht krijgt… Geen gemakkelijke tijd. En dan is er een brief aan een zekere Ludwig Senfl, de hofkomponist van de zeer katholieke hertog van Bayeren in München… Het is begin oktober 1530.
En dan gaat de brief nog een poos door, met een lofprijzing op de muziek, die alle grenzen, ook confessionele grenzen in wording, te boven gaat. Iemand die van muziek houdt, kan niet slecht zijn volgens Luther. En muziek is net als goede theologie: Komt de duivel je kwellen, dan helpt muziek je evenzeer als het evangelie…. Door de treurige zorgen en de innerlijke onrust te verdrijven….
Maar daar gaat het hem nu niet om. Luther heeft een verzoek. Vroeger zong hij als tenor graag en vaak de antifoon “in pace in id ipsum”… En eigenlijk is hij op zoek naar een meerstemmige zetting daarvan. Maar hij heeft die nooit gevonden. Zou Senfl hem die willen sturen? … niet dat hij er een moet componeren, hoe zou hij het durven vragen.. maar als u er eentje liggen hebt, wilt u hem dan sturen. Ik wou u eeuwig dankbaar zijn..
En zo waar: Senfl doet het (zij het dat de compositie 'In Pace' die overgeleverd anoniem is, dus een vraagteken blijft aangewezen) en stuurt die via bemiddeling naar Luther, met nog een ander stuk erbij: een zetting van Luthers devies, ps. 118… non moriar sed vivam… "Ik zal niet sterven, maar leven … en de grote daden des Heren verkondigen."
Afin. De rijksdag van Augsburg mislukt. De scheuring is een feit. De duitse vorsten verenigen zich rond de ‘Augsburgse geloofsbelijdenis’… En wat Senfl betreft: Als de brief uitlekt en bekend wordt dat hij composities aan Luther heeft opgestuurd, wordt het plots merkwaardig stil rond componist Ludwig Senfl, voorganger van Orlandus Lassus (toevoeging 2016, welke bron ?). Muziek mag dan grensoverschrijdend de mensen bijeen brengen… Godsdienst doet dat blijkbaar niet. Ook niet bij Luther, want ook hij polariseert… Zoals zijn naam gehaat was aan de roomse kant, zo kon hij tekeer gaan tegen de paus. Over en weer zagen ze in elkaar de antichrist… .Jammer. Gelukkig dan ook maar, dat de tijden veranderd zijn. Anders was ik als protestants predikant op deze plaats vanavond mijn leven niet zeker.
3 Luther en de kerkmuziek
Zoals u inmiddels zult hebben begrepen heeft Martin Luther zelf - muzikaal begaafd als hij was – de aanzet gegeven tot een muzikale bloei in de eerste eeuwen van de reformatie door het gebruik van de volkstaal in de liturgie in te voeren…. Zodat mannen èn vrouwen allemaal konden participeren in de eredienst… door zingend te bidden of God te prijzen.. De professionele kerkmuziek werd door Luther echter niet terzijde gesteld (zoals door Zwingli en Calvijn), maar bleef zijn hun functie hebben naast de gemeentezang (en ter ondersteuning ervan). Sterker nog: cantores zijn voor de verspreiding van de reformatie net zo belangrijk geweest als predikanten. Namen: Johann Walter, Michael Praetorius en in de 17e eeuw: de drie S-en: Johann Hermann Schein, Heinrich Schütz en Samuel Scheidt. En dan in hun spoor: de familie Bach. Hun kerkmuziek is zonder Luther ondenkbaar.
Typisch aan de Lutherse reformatie is de ‘conserverende’ geest. Luther wilde geen beeldenstormer zijn maar een restaurateur. Men moest doen wat God geboden heeft, maar in de overige dingen was men vrij. Wat waardevol was mocht dus blijven staan. Geen beeldenstorm, ook niet in de liturgie. Hij nam de oude vormen over en zuiverde slechts uit datgene wat hij in strijd vond met de bijbelse leer. Zijn eerste gezangen zijn ‘verduitsingen’ van oud-kerkelijke hymnen, waarbij vaak zelfs de oudkerkelijke melodie (in licht aangepaste vorm) behouden werd (Veni redemptor gentium: Nun komm der Heiden Heiland, Veni Vreator Spritus: Komm Gott, Schöpfer, Heiliger Geist). De invoering van de volkstaal was principieel, want ieder mens moet 'Gods Woord' kunnen verstaan en zèlf met God kunen communiceren. Vandaar zijn eerste grote werk: een bijbelvertaling en zijn tweede: het verzorgen van Duitse gebeds- en liedteksten.
Ook behield Luther in de viering het stramien van de mis; hij schrapte slechts die teksten die hij vond afwijken van het bijbels getuigenis, bijv. de teksten uit het groot-dankgebed waar gesuggereerd wordt dat het ‘offer’ van Christus door de priester wordt herhaald. 'christlich bessern' noemde hij dat. Zijn duitse mis (Missa gantz Deutsch 1526) is dan ook eigenlijk gewoon een ‘verduitsing’ van de Latijnse mis, waarbij hij samen met zijn vriend en cantor Johann Walter gepoogd heeft een vorm van ‘gregoriaans’ (incl. de verschillende kerktonen) te ontwikkelen dat past bij de eigenaardigheden van de Duitse taal, terwijl alle elementen van de viering gehandhaafd worden. Tot in Bachs tijd was het gebruikelijk om afwisselend een latijns dan weer een Duits Kyrie/Gloria, Credo, Sanctus of Agnus Dei te gebruiken. Wie de talloze verzamelbundels van Michael Prateorius doorbladert, ziet dat deze twee-taligheid vanzelfsprekend was. In de 17de eeuw ontstaat de gewoonte van Schriftmotetten te schrijven rond de hoofdlezingen van de zondag. Deze ‘Hauptmusik’ groeit rond 1800 uit tot de cantate zoals die bij Joh. Seb. Bach tot grote bloei (en uitbloei !) komt. De passies zijn eigenlijk erg uit de kluiten gewassen varianten hiervan. Zover geraken wij vandaag niet. Wel het eenvoudige schriftmotet, zoals dat door Heinrich Schütz als ‘stemmingsmuziek’ bij de eredienst, bijv. bij de communie of tijdens een vesper of begrafenis kan hebben geklonken… Wij eindigen deze bijeenkomst dan met wat ‘het Lutherlied’ bij uitstek is geworden.
|
|||||
|