Jezus en Petrus, opnieuw bij een kolenvuur

up | home:

 

Preek over Johannes 21 (m.n. 15-19): Jezus ontfermt zich over Petrus, en schenkt hem vertrouwen.

- Brabantse Olijfberg, zondag 14 april 2024
Zondag
misericordia Domini
Zondag
van de Goede Herder (Enkel wie zelf een verloren schaap is geweest kan een goede herder worden)

 

 

 

MISERICORDIA DOMINI (goedertierenheid des Heren)

Vol is de aarde van de goedertierenheid des Heren.

Is dat zo?

We zien duisternis…. maar ook licht.

Er is dood, en verderf… maar ook, altijd weer, leven, opstanding… nieuw begin

Goede Vrijdag èn Pasen (samen is het een christelijk feest, apart niet)

“Vol is de aarde van de goedertierenheid des Heeren.

Hij heeft gerechtigheid en recht lief…

Uw goedertierenheid, Heere, zij over ons,

gelijk wij op U hopen.

Zingen psalm 33: 8

 

VOORAF

Hoofdstuk 21 is later toegevoegd aan het evangelie volgens Johannes. Hoor maar (h. 20 slot v. 30)

Jezus heeft nog wel vele andere tekenen voor de ogen zijner discipelen gedaan, die niet beschreven zijn in dit boek, maar deze zijn geschreven, opdat gij gelooft, dat Jezus is de Christus, de Zoon van God, en opdat gij, gelovende, het leven hebt in zijn naam.  

Amen en uit. Alles is gezegd, het evangelie ten volle verkondigd, de openbaring van God (hoe het “Woord” bevleesd is in de mens Jezus), bevestigd en bezegeld.

 

Maar nu volgt er dan toch nog iets: een soort P.S. Waarschijnlijk door iemand uit de kring Johannes toegevoegd bij het kopiëren van het handschrift… een naschrift… Zoals veel P.S.-en, niet het onbelangrijkste van een schrijven. Het is een theologisch noodzakelijk naschrift.

Er is moet namelijk nog iets ‘rechtgezet’ worden. Iets dat tot dan toe onuitgesproken is gebleven: Petrus’ verloochening.

Daarom verschijnt Jezus nog eenmaal aan zijn discipelen. (h. 21:1-14)

 

Omdat de sfeer in de discipelkring blijkbaar – ook na Pasen - een beetje bedrukt is, zo begint het Naschrift… , had Petrus op een avond gezegd: ‘Ik ga vissen’ Bij gebrek aan beter hadden de andere discipelen gezegd: ‘wij gaan mee.’ En ze waren opgebroken, hadden de hele nacht in het duister op het meer van Galilea rondgedobberd, en niets gevangen… De zon begint al op te komen.

In de wazige nevelen van de morgenstond , zien ze een gestalte op de oever staan… Hij roept: hebben jullie wat toespijs? Neen, niets…. Roepen ze terug.

‘Gooi het eens over een andere boeg, dat net!’ roept die figuur hen toe. Bij Johannes begint meteen een lampje te branden. Dat heeft hij eerder gehoord. In het allereerste begin, bij zijn roeping… Déjà vu, entendu. En hij roept het uit ‘Het is de Heer. Petrus hoort het. En – impulsief als hij is – wil naar de Heer toe. Hij schiet zijn overkleed aan – in zijn hemd (naakt – gymnos – staat er) wil hij voor de Heer blijkbaar niet verschijnen – en springt overboord (zwemt, waadt naar het strand). En daar zit Hij reeds, met een kolenvuur , de Heer. Brood en vis zijn er al. De anderen arriveren, de netten zijn weer vol, tot scheurens toe: spijs en toespijs . In overvloed: brood, èn vis… in overvloed. De Heer deelt zijn gaven uit (mystice: deelt zichzelf uit in brood en ichthus).

Zo eten ze – in de koelte van de ochtend, terwijl het licht steeds helderder wordt en de gloed van de zon zich spreidt – het morgenmaal… de maaltijd van de ‘nieuwe morgen’.

 

Als ze daar zo zitten, in de vroege ochtend, dan gaan de gedachten van Petrus ongetwijfeld ook terug naar die andere ochtend, nog niet zo lang geleden. Nog iets vroeger zelfs, iets donkerder. Ook daar was een kolenvuur (antrakía). Het was het einde van de nacht van Jezus’ arrestatie. Petrus was erbij, in de voorhof van het huis waar Jezus werd verhoord, bij de hogepriester. Hij èn Johannes trouwens ook. Petrus stond toen bij het kolenvuur en warmde zich . Driemaal werd hem toen gevraagd, of hij bij Jezus hoorde? driemaal had hij geloochend, de laatste keer met een eed erbij, d.w.z. al vloekend. Ik ken die mens niet! En nu brandt daar weer zo'n vuur, zo’n kolenvuur, zo bij het aanbreken van de dag. De haan kraait.

 

De stilte verdicht zich. De andere discipelen verdwijnen a.h.w. naar de achtergrond, en de camera zoomt in op Petrus en Jezus. Jezus slaat zijn ogen op en kijkt Petrus aan...

 

 

 

Lezing verzen 15-19

[N.B.: Er worden in dit gesprek twee Griekse werkwoorden voor ‘liefhebben’ gebruikt (agapaoo en fileoo). Als er agapaoo staat heb ik het cursief gedrukt. Hieraan wordt vaak veel betekenis gehecht, maar in gewone Griekse conversatie schijnen ze inwisselbaar.] 

Na de maaltijd zei Jezus tot Simon Petrus: ‘Simon Barjona, hebt ge mij lief, meer dan dezen?’ Hij antwoordde: ‘Ja Heer, gij weet, dat ik u liefheb.’ Jezus zei: ‘Weid mijn lammeren.’ 
En opnieuw, voor de tweede keer, zei Hij tot hem: ‘Simon Barjona, hebt ge mij lief?’, Hij antwoordde: ‘Ja Heer, gij weet dat ik u liefheb.’ Jezus zei: ‘Hoed mijn schapen.’ 
En voor de derde maal vroeg Hij: ‘Simon Barjona, hebt ge mij lief?’
En Petrus werd bedroefd omdat Hij voor de derde maal vroeg: ‘hebt ge mij lief?’ en hij antwoordde: ‘Heer, gij weet alles: Gij weet dat ik U liefheb.’ En Jezus zei: ‘Weid mijn schapen.’ 
‘Voorwaar, voorwaar, ik zeg u: Toen ge jonger waart, omgorddet gij uzelf en ge gingt, waar ge wildet, maar als gij oud geworden zult zijn, dan zult ge uw handen uitstrekken en een ander zal u omgorden en u brengen, waar ge niet wilt.’ [...]
En na dit gezegd te hebben, sprak Jezus tot hem: ‘Volg mij.’

Zingen Psalm 139

 

 

U hebt het al wel begrepen wat er hier gebeurt in dit gesprek, zo’n verhaal, goed verteld ook. Een literair pareltje. Niet alleen wordt de wondere visvangst (roeping van de eerste apostelen) van bij het begin wordt overgedaan (1-14) (‘herhaling’, maar op een ander niveau: intern bijbelse allegorese), neen ook de verloocheningsscène keert terug (kolenvuur, 3 vragen). Paar dingen die mij opvielen:

 

1. de naam. Simon Barjona – Grieks: Simon Iohannou – Simon-van-Johannes – heb jij mij lief, meer dan dezen

Simon Barjona: Petrus wordt aangesproken met zijn geboortenaam. De gewone naam geworden (in de tijd dat het evangelie werd opgeschreven, zeker. En al helemaal ten tijde van dit P.S., dat zeker postuum is). De erenaam, later ambtsnaam (toen nog niet) Petrus, rotsman, gebruikt Jezus niet. Veelzeggend. Dat was immers juist het probleem: hij was geen rots gebleken…. Waarop je kunt bouwen. Petrus verschijnt hier zoals hij is, a.h.w. zo naakt als hij uit de moederschoot gekomen is: Adamskind. Hij had dan wel zijn overkleed aangetrokken voor hij het water in gesprongen was…, maar hij staat toch in zijn hemd, naakt. Just as I am….

 

2. de vraag, kort, maar krachtig. Onontkoombaar, onontwijkbaar in zijn drievoudige herhaling (complement van de 3-voudige verloochening natuurlijk), ook hier een opbouw, beter afbouw…

De eerste keer haakt de vraag in op de neiging van Petrus om zich boven de anderen te stellen, altijd haantje de voorste, de beste van de klas. “Hebt gij mij lief méér dan dezen ?” Alle zinnen, die het evangelie van Petrus overlevert, zijn toevallig of niet gesteld in de eerste persoon: Ik , of ook wel, als hij namens de discipelen spreekt , wij.
Al zouden allen aanstoot aan u nemen, ik zeker niet
(Mk 14:29)... Al moest ik met u sterven, ik zal u voorzeker niet verloochenen (31). Zijn pretentie, dat hij méér was dan de anderen, superieur, dat hij een primaat had – ja: een primaat in de verloochening… O, hoe zijn de helden gevallen!

Het antwoord van Petrus kan dan ook niet anders dan zeer bescheiden zijn: Ja, Heer, gij weet dat ik u liefheb. Gij weet, dat ik u liefheb.

 

Zijn karakter is niet veranderd (Hìj was het, net nog: die impulsief uit de boot sprong om naar Jezus toe te zwemmen), maar sinds de verloochening is de zekerheid eruit. Zijn groot EGO is ineengeschrompeld…Hij vertrouwt zichzelf niet meer, weet niets meer zeker. Ja, één ding weet hij nog zeker, dat is dat hijzèlf onbetrouwbaar is. Hij heeft dan toch maar die woorden gezegd daar in het huis van de hogepriester: Ik ken dien mens niet !... tot 3x toe!

Drie keer vraagt Jezus nu naar zijn liefde voor hem, z’n vriendschap… z’n engagement… Of hij nog wel mee is… Of Jezus nog wel op hem aan kan. Of hij nog wel betrouwbaar is, hoe het zit met z’n engagement. Drie keer kan Petrus niets anders doen, dan zich beroepen op Christus' kennis van Hem...

 

Ja, Here, Gìj weet dat ik u liefheb. Niet ìk, maar Gìj! Gìj weet het, Gij kent mij toch.

Ik weet , dat ik een stoefer ben, een betweter…, ja een loochenaar, een zwakkeling, maar toch... : Gij weet toch ook dat andere: dat ik u niet kan loslaten, dat ik niet zonder u kan…. Gij weet toch, dat ik u liefheb .

Petrus durft het woord liefde haast niet in de mond te nemen… 

Het woord dat Jezus voor 'liefhebben' gebruikt had in zijn vraag heeft volgens het Bijbels woordenboek een sterkere betekenis dan in het antwoord: agapaoo vs. Fileoo (Latijn: diligo vs. amo). NBV: houd je van me... en heb je me lief...

NBG 1951: heb je me waarlijk lief... heb je me lief. Raadpleeg je een gewoon Grieks woordenboek dan geldt dat wel voor het zelfstandig naamwoord (Agapè, ongebruikelijk in gewoon Grieks. Typisch kerk-grieks), maar niet voor het werkwoord. Enkel misschien iets meer nadruk op het keuzemoment, engagement. Maar dat is in fileoo ook wel aanwezig...

 

Maar hij zal de beker tot de bodem moeten drinken… En opnieuw, ten tweeden male. En als Jezus het dan ook nog een 3e keer vraagt, dan barst Petrus in tranen uit. Hij buigt zijn hoofd, en roept - nu vertwijfeld - uit:

Heer, Gij weet dat toch, gij weet toch alles , gij weet toch, dat ik u liefheb!

 

Hem blijft alleen maar het beroep op Jezus 'alwetendheid' over, niet als een eigenschap van een abstracte kille, verre God, neen, de alwetendheid van psalm 139... die kent en omgeeft, die weet en liefheeft, die ziet en doorgrondt...

Die doorgrondt dat in Petrus wel een kwade weg was , dat in Petrus zich het duister had breed gemaakt , maar dat er in Petrus ook, verborgen onder zijn verloochening, ook een liefde schuilging, een onopgeefbare aanhankelijkheid aan Jezus. Dat het engagement… er wel is, diep-in.

De Heer ziet het, Hij weet het. Hij kent Petrus!

 

Theologisch: Adamskind, gevallen mensenkind, maar door Gods schepsel, een -in Christus (tweede Adam) – ook aangenomen kind van God! Bekleed niet met zijn eigen kleed, maar met de klederen der gerechtigheid...

 

De 3-voudige verloochening is in deze 3-voudige vraag naar een liefdesverklaring blijkbaar hersteld en afdoende geboet, want het onderwerp is er mee afgedaan. Je voelt dat als je het zo leest…

 

En het eigenaardige is dat de verloochening in dit alles nog niet eens genòemd is; dat ze niet breeduit is geanalyseerd, ja, sterker nog: Ze is ook niet gebiecht...

Het onuitsprekelijke is onuitgesproken gebleven. Wat is dat? Ik denk de kern: Het vertrouwen was geschonden… En zoiets kun je niet uitpraten, enkel herstellen – real life, realtime – maar dan moet het wel weer eerst gegeven worden, opnieuw geschonken worden… Enkel dan kan er herstel zijn, nieuw begin. Dat Petrus die kans krijgt dat is Gods goedertierenheid… ten voeten uit.

 

Nog een paar dingen die me bij nadere overdenking opvielen:

1. Jezus heeft Petrus niet uitgesloten uit zijn gemeenschap, niet geëxcommuniceerd. Neen: net als de ongelovige Thomas, is de loochenaar Petrus erbij gebleven, erbij blijven horen. Idem voor de overige leerlingen: ze hebben de twijfelaar en de loochenaar aan boord gehouden. Binnen.

2. Jezus valt Petrus niet op een veroordelende wijze aan, zoals wij nogal eens doen. Vaak met wat leedvermaak erbij: Zie je wel, ik had het je toch gezegd! Nou zit je met de brokken! Van deze vernederende handelswijze houdt Jezus zich verre...

3. Tegelijk: Zonder te excommuniceren, zonder te veroordelen, wordt hier ook niets verdoezeld . De ernst van Petrus' verloochening staat voelbaar scherp boven dit verhaal. De spanning van de ondervraging liegt er niet om. Maar: de afwerende houding en het veroordelende vingertje ontbreken echter totaal.

 

En dan nog: Jezus schenkt Petrus ‘vertrouwen’: Meteen al na de eerste ozo schroomvallige belijdenis van zijn gegroeid zelfinzicht… krijgt Petrus van Christus een opdracht, waarin hij kan tonen in z’n handelen met/naar de medemensen, dat Hij Jezus liefheeft, dat z’n engagement er wel degelijk is.. : een herder mag hij zijn van Christus kudde. Met verschillende woorden wordt deze opdracht en belofte elke keer hernieuwd. (desgewenst een opbouw in de drie opdrachten te herkennen).

De herderlijke zorg voor de gelovigen, groot en klein, dat zal Petrus ambt zijn.

 

En wat een 'goede' herder zal de opgeviste visser Simon Petrus zijn. Zelf was hij ooit een verloren schaap (!). The wounded healer. Het besef van eigen tekort lijkt me een zeer belangrijke voorwaarde om met andere mensen om te gaan. Immers: Ootmoedigheid leidt tot een lankmoedigheid...

En gaat het van dan af allemaal vanzelf goed, met Petrus… Neen, die wonderlijke zin met z’n voltooid verleden tijd en voltooid toekomende tijd… spreekt boekdelen. De onstuimige Petrus: zoals al gezegd: z’n karakter zal niet veranderen. Maar nu krijgt hij al te horen dat dat ooit wel anders zal zijn in z’n leven: “Er zullen tijden komen dat men hem zal omgorden, binden, en brengen waar hij niet wil. Geen glorieus, zegevierend herderschap, opwaarts… De weg niet over rozen. Eigenlijk gewoon, zo, zoals een mensenleven gaat…

 

Ook het onze. Veel kronkelwegen, dwaalwegen, doodlopende wegen, wegen waarop je moet terugkeren….

En als je dat dan bedenkt, dan is misschien de slotzin in al z’n eenvoud alleszeggend: En nadat Jezus dit alles gezegd had, zei hij tot Petrus:

volg mij!

 

Kome wat komt, blijven voortgaan in het spoor van de Goede Herder.

Dan zal blijken:

Hemel en aarde zijn (dan) vol van de goedertierenheid des Heren .

Amen.