Het gebeurde toen ik bij een oude filosoof logeerde. In de studeerkamer trof ik hem aan. Hij vroeg mij het voorwoord van mijn boek voor te lezen. Eerst luisterde hij luisterde vriendelijk en daarna met toenemende verbazing. 'Hoe speelt u het klaar om keer op keer God te zeggen?' vroeg hij terwijl hij mij indringend aankeek. 'Begrijpen uw lezers wel waar het om gaat? De verhevenheid van dat woord gaat toch ver boven het menselijk bevattingsvermogen? De mensen gaan er mee aan de haal. Er is geen woord in onze taal zo misbruikt, zo bezoedeld, zo onteerd. Het heeft z'n glans verloren. Denk eens aan al het onschuldige bloed dat omwille van dat woord is vergoten. Denk eens aan alle ongerechtigheid die met dat woord wordt bedekt. Als ik het Hoogste 'God' hoor noemen, klinkt het me bij tijd en wijle als een vloek in de oren!'

Een tijd lang zaten we in het felle morgenlicht zwijgend bij elkaar.
Toen heb ik hem ongeveer het volgende geantwoord: 'U hebt gelijk; het is het meest belasterde, besmeurde en gehavende woord dat bestaat. Generaties zijn er overheen gewalst. Godsdienstige partijen hebben het verscheurd en vertrapt. Ze hebben er elkaar om vermoord en mensen zijn ervoor gestorven en ga zo maar door. Maar ... waar kan ik een soortgelijk woord vinden om het Hoogste aan te duiden? Stel dat ik het zuiverste en meest stralende begrip uit de binnenste schatkamer van de filosofen zou gebruiken. Daarmee zou ik hoogstens een of andere vrijblijvende gedachte onder woorden brengen. En niet de aanwezigheid van hem die mensen geslachten lang hebben vereerd of vernederd. Natuurlijk, mensen tekenen karikaturen en daaronder zetten ze dan "God". Ze maken elkaar af en dan zeggen ze "In Gods naam". Maar als alle leugen en bedrog wegvalt en de mensen in de eenzaamste duisternis tegenover hem staan en in die situatie niet meer "Hij, Hij" maar "Jij, Jij" zuchten, schreeuwen, en ook nog "Jij God" ... is het dan niet de echte God die ze allemaal aanroepen? De Ene Levende, de God van mensenkinderen, die hoort?' De oude man stond op, kwam naar me toe, legde zijn hand op mijn schouder en sprak: 'Laten we jij zeggen'.
Met dat
laatste woord was ons gesprek afgelopen. Want waar twee mensen waarachtig bij
elkaar zijn, zijn ze het in de naam van God.
Martin Buber