MATTHEUS 22, vers 1-14
VOORAF: Let op de veronderstelde lezer/hoorder van Mattheüs = de impliciete doelgroep: een christelijke gemeenschap waarin het Joodse element nog sterk aanwezig was. Als je dat doet, dan krijg je een drielagige gelijkenis. De oudste laag is de parabel die Jezus heeft verteld (context: discussie met de geestelijke leiders (farizeeën, overpriesters) over wie 'the elect' zijn. Zeker niet de am ha'arets ('de schare die de wet niet kent') wisten de geestelijke leiders. Ze krijgen van Jezus ene veeg uit de pan. De andere twee lagen hebben te maken met de opschriftstelling van de gelijkenis. Die vindt plaats in de eerste gemeente, waarbij de panelen gaan schuiven. Eerst bij Lukas (h. 14). en dan nog een keer in Mattheüs 22, waar de gelijkenis een 'staartje' krijgt: in cauda venenum. (het venijn zit...)
U moet natuurlijk wel even Mattheüs 22:1-14 lezen (want u denkt dat u de gelijkenis van de verontschuldigingen kent, maar dat is waarschijnlijk Lukas's versie)
PREEK I
Het is feest ! God heeft de wereld lief. En hij wil er één groot feest van maken, een bruiloftsfeest wordt het ! Wat is er mooier dan dat ?! Een feest van het verbondenheid, twee partijen tesamen for better and for worse. Welke partijen? Wie gaan die verbintenis der liefde aan, dat trouwverbond ? Nu, het kan niet mooier ! Het is de zoon van de koning! Hij is de bruidegom…
TERZIJDE: Wie is zijn uitverkoren geliefde ? De bruid ? Wel wie de bijbel een beetje kent, weet dat dat het volk van God moet zijn, het uitverkoren volk, de bruid van zijn verbond. In het OT komt dat beeld al voor, zij het nog wat voorzichtig, en vaak kritisch (andere goden dienen = echtbreuk, overspel (“afhoereren achter de afgoden aan” trouwverbondsbreuk) maar in de tijd tussen het OT en NT wordt het door verschillende de rabbi’s geestdriftig ook ten positieve uitgewerkt. Dat dat is gebeurd (deze symboolvorming), verklaart waarom de verzameling liefdesliederen, die wij kennen als het Hooglied, in de bijbel is terechtgekomen. De rabbi’s lazen deze love songs als een allegorie van de liefde tussen God en zijn volk: liedjes van verlangen… de intense band tussen de geliefden..... En dat wordt dan – per interpretatie – de meest verheven gelijkenis van het meer dan aardse geheimenis van Gods verbond met de mensen. Dus hoeft het ook niet te verbazen dat ditzelfde beeld ook door Jezus wordt gebruikt, verschillende malen. En net als bij zijn collega-rabbi’s, denkt ook Jezus bij de uitverkorene van de Zoon van de Grote Koning… aan Gods uitverkoren volk: Israel. Dus niet alleen in het OT is dat zo, in het NT is dat ook nog zo. Er komen dan wel mensen bij, maar die zijn dan te beschouwen als in Israel ingelijfd... (Psalm 87) of - Paulus - als ‘wilde loten geënt op de edele stam van Israel’ (Romeinen 11) Enfin, terug naar de gelijkenis die Jezus vertelt.
De zoon van de koning gaat trouwen. Met wie wordt in het midden gelaten... maar er kan geen misverstand over bestaan dat het hele gebeuren in het teken staat van Gods verbond met zijn volk, zijn mensen. De gelijkenis concentreert zich vervolgens op de bruiloftsgasten: diegenen die bij dit feest betrokken worden. De genodigden, de geroepenen.
TERZIJDE: Hierdoor wordt de gelijkenis zelf een beetje flou. Maar eigenlijk denk ik dat dit vooral gebeurd om te kunnen differentiëren, onderscheid te maken tussen de
verschillende reacties
van de mensen op Gods ‘trouwplannen’. Zou je de beeldspraak van de bruidegom-Zoon / bruid-Godsvolk hebben genomen, zou dat lastig zijn geworden.
Gedachtenexperiment: Dezelfde boodschap zou dan in de vorm gegoten moeten worden van een verhaal over een
bruid
die niet komt opdagen en die dan vervangen wordt door een andere die wel wil. Dat is niet zo elegant, een beetje geforceerd... En bovenal: dat is een brug te ver. God geeft zijn
oorspronkelijke verbondspartner, zijn bruid
(Israel) niet op, laat staan dat hij die zou vervangen door een ander. Dat zou
substitutietheologie pur sang
zijn en die stap zet de bijbel niet, nooit, hoe kritisch ze ook wordt (zoals hier). In plaats valt de nadruk dus op de bruiloftsgasten, de genodigden, de geroepenen.
Daar gaan de boden van de koning al en ze brengen de nodiging over: Kom naar het huis van de Koning, de Heer, komt en verheugt u met hem...
Wat is er mooier dan samen met de koning van hemel en aarde feestvieren omdat het verbond wordt vernieuwd, omdat trouw en liefde mogen zegevieren tot in eeuwigheid.
In geuren en kleuren wordt het menu beschreven en de verdere animatie. ‘t Klinkt fantastisch. Echt, één groot feest; en de Zoon is de zon en wij mogen ons koesteren in zijn licht... !
Maar: zij sloegen er geen acht op en gingen heen, de een naar zijn stukje grond, dan ander naar zijn zaken...
Ja, zo gaat dat.
Wil God eens iets schitterends voor de mensen doen, hebben de mensen hebben het te druk met aardse zaken om het feest te komen meevieren.
De gelijkenis liegt er niet om. Grondbezit (akker) en zaken (handel) kunnen ertoe leiden dat je de uitnodiging tot het hemelse feest der volkomen vervulling gewoon naast je neerlegt.
En dat is ook zo:
Als je opgaat in die dingen, dan ga je tenslotte in de dingen op… zodat er – als die dingen wegvallen – jij ook niets meer bent.
Of als je leeft voor de handel, de business, de zaak,
24/24 - 7/7., dan loop je het risico dat je vergeet dat het leven ook nog wel
(eigenlijk) over iets anders gaat, dat God voor een mens ook nog wel iets anders in petto heeft.
We zijn verwittigd.
En denk dan vooral niet, dat God ons persé nodig heeft voor zijn feest.
Neen: t Is graag of niet. Daar gaan de knechten des Heren er al weer op uit.. naar de kruispunten der wegen, lett: de uiteinden van de wegen, d.w.z. waar de wegen ophouden en overgaan in paden: dat is naar de toegangswegen van de stad (NBV) daar waar het platteland begint, de ‘provincie’. Daar aan de rand (marge) van de stad moeten ze nieuwe gasten gaan nodigen tot de bruiloft... Allen, die ze aantreffen, allen, dus niet alleen de goeden, neen nadrukkelijk allen, zowel slechten als goeden...
Gods uitverkiezing doorbreekt ons hokjesdenken. die wel, die niet. Gods raad overstijgt onze maatschappelijke en morele indeling in goed en kwaad. en ook onze kerkelijke hokjes van wie wel en wie niet bij God zouden kunnen horen... Dat betekent dus al - minimaal - dat wij God niet voor de voeten moeten gaan lopen en zeggen wie wel en wie niet met God te maken kan hebben... of met wie God wel en met wie God niets te maken wil hebben. God heeft vreemde kostgangers, zei ds. Buskes altijd als hij in de jaren 60 in Amsterdam rondliep. Vogels van zeer diverse pluimage mogen bij God binnenkomen... En ben je het er niet mee eens: Pas maar op : voor je er erg in hebt, lig jij eruit en staan die anderen binnen. Dat leidt dus automatisch tot een open kerk, waar niemand op voorhand is uitgesloten. Beslissend is niet of je tot de eerst genodigden of laatst geroepenen hoort. Doorslaggevend is ook niet of je bewijs van goed gedrag en zeden in orde is (wel belangrijk, maar uiteindelijk ook niet doorslaggevend). Het enige wat telt is of je komen wilt, als je geroepen wordt... tot het feest van Gods liefde, tot de maaltijd van de bruiloft van het Lam,
"Zo gij zijn stem dan heden hoort... verhardt u niet, maar laat u leiden !"
Amen
PREEK II
Nu dacht u er van af te zijn, korte preek... abrupt slot.
Er is niets fout aan die preek, maar toch zit er een luchtje aan.
Ik heb namelijk twee stukken weggelaten uit mijn fijne parafrase
1. Dat harde stuk over de moord op de boden en over de reactie van de heer daarop: v 7 : bij wijze van vergelding brengt hij hen om en legt hun stad in de as.
Een griezelig stuk...
2. Het slot: over die gast die buitengeworpen wordt omdat hij geen feestkleed had aangetrokken.
Hadden we de gelijkenis in de versie van Lukas (h. 14) gelezen dan was het een gelijkenis van verontschuldigingen geweest en gebleven. Die harde passage staat daar niet en ook het staartje ontbreekt.. Maar in die staart zit wel het venijn èn in de verscherping van het drama in het middendeel zit de angel. In deze tweede poging tot preek gaan we op zoek naar dat venijn en die angel. Beide scènes zijn uniek voor Mattheus en moeten voor hem dus van bijzondere betekenis geweest zijn toen hij zijn verhaal opschreef. En dat wordt duidelijk als je de tekst in zijn context leest: letterlijk – maar ook maatschappelijk (de Sitz im Leben )
Jezus spreekt deze gelijkenis niet in het luchtledige… een algemene preek voor alle tijden (= preek I). Neen hij heeft heel concrete toehoorders gehad en viseert zelfs heel duidelijk een bepaalde groep mensen... En Mattheus heeft ook niet in het luchtledige geschreven, neen: ook hij heeft een doelgroep voor ogen gehad... Dat betekent dat er naast de algemene preek I, nog minstens twee andere preken / lagen / in deze tekst verborgen zitten: die van Jezus in het jaar 30; en die van Mattheus een halve eeuw later.
Ik schets u kort de eerste laag / context:
1. Jezus’ gesprekspartners, toehoorders, zijn
hogepriesters en farizeeën, de geestelijke leiders van het volk dus. die Jezus niet zo zien zitten.
Nadrukkelijk vermeldt hij dat (bijv. Mat 21: 45-46). Dat is zijn ‘doelgroep’ (‘imagined listeners’). De geestelijke leiding van
het volk Israel dus. Zij kenden de beeldspraak over de bruiloft en zullen zich - al luisterend - geïdentificeerd hebben met de genodigden. En dat was ook Jezus bedoeling. Juist daarom is de gelijkenis ook zo scherp. Immers: zij zijn
inderdaad de genodigden, waarom niet: de eregasten…, maar Jezus beschuldigt hen middels deze gelijkenis dat het ze niet echt interesseert, omdat ze eigenlijk met andere zaken bezig zijn:
wereldse zaken.
Ziet u ze boos worden, verontwaardigd. Zij met wereldse zaken bezig ! Zij die de hele dag Gods wet overdenken, bijbelstudie doen, bidden, zorgen dat de offerdienst ordelijk verloopt, catechese opzetten voor het volk, zorgen dat de gebouwen goed onderhouden worden etc...
Neen ! Zíj zouden aan Gods roeping geen gehoorgeven !? Hoe komt Jezus erbij ! Hoe durft hij ! Zij zijn niet zoals dat volk, de schare die de wet niet kent... dat daar zo rond Jezus rondhangt. Die het onderscheid niet kennen tussen links en rechts, recht en slecht... Oh, zegt Jezus dan.. Denken jullie dat jullie binnen zijn en zij buiten ! Niks daarvan ! En voor ze het goed en wel doorhebben zit
Gods huis vol met zondaars en bedelaars, mensen van de straat, recht en slecht door elkaar en liggen de
geestelijken er uit. Pas maar op, is Jezus boodschap, dat je de boot niet mist !
Net als in de beroemde gelijkenissen uit Lukas 15 (over de verloren en gevonden schaap, penning, zoon) is deze gelijkenis een scherpe waarschuwing voor de geestelijke leiders van Israel. Als zij Gods keuze voor de verloren schapen van het huis Israels, zoals die in Jezus aan den dag komt, blijven afwijzen, zullen ze zelf afgewezen te worden... Dat is de eerste, meest historische, betekenislaag die je in deze gelijkenis kunt terugvinden. Dat is ook de kernbetekenis van de gelijkenis van de verontschuldigingen, zoals we die bij Lukas tegenkomen, niet voor niets in het hoofdstuk voorafgaand aan h. 15. De eerste preek van vanmorgen bouwde daarop ook eigenlijk stiekem voort...
Maar nu zijn we nog steeds niet bij de angel - de wraakpassage… Om dit te verstaan, moeten we ons realiseren...
2. dat Mattheüs schrijft ná het grote Joodse trauma, dat tot op de dag van vandaag nog niet verwerkt is: het
trauma van het jaar 70, toen Romeinse troepen onder leiding van Titus de joodse opstand genadeloos neersloegen en de tempel van Jeruzalem tot de grond toe afbraken en Jeruzalem in brand staken... Voelt u ’m al ? De brandende stad, de dood uit de gelijkenis... is … helemaal geen
metafoor, maar een akelig actueel aanvoelende, zeer reële, schets
voor Mattheüs' toehoorders. En hoe klonk ze ook al weer, die harde passage, die angel: De eerst-geroepenen tot de bruiloft
grepen de boden, sloegen ze en brachten ze om.. waarop de heer de moordenaars liet ombrengen en hun stad verwoesten ...
Oei, ‘De farizeeën en overpriesters zochten naar middelen om Jezus te
grijpen, maar durfden niet’, had Mattheus net gezegd.
toen nog niet, nee, maar ze hebben het wel gedaan... Jezus gegrepen en gedood... en .... Jeruzalem hééft gebrand in 70 n Chr.
Een feit waarvan alle lezers van het evangelie van Mattheus niet alleen op de hoogte waren, maar waarschijnlijk nog sterk door waren aangedaan, dat hun leven heeft bepaald, een trauma noemde ik het. Velen van de christenen in de jonge kerk waren immers Joden, zeker in de kerken die het evangelieboek van Mattheus gebruikten... Zou dat de straf van God zijn voor ???... Zij durven het niet denken… Maar Mattheüs schrijft het hier wel bijna op, enkel nog verstopt in een gelijkenis van Jezus.
Maar nu: Ziet u sommige van de gemeenteleden uit Mattheüs’ tijd – waarschijnlijk die van niet-Joodse origine ! – al instemmend knikken als deze gelijkenis wordt voorgelezen in hun samenkomsten. Zie je wel: Gods gericht over de Joodse leiders is gekomen, en terecht omdat ze afgehaakt hebben op het cruciale moment in de verbondsgeschiedenis en Jezus, de bode Gods hebben verworpen, vermoord !
En ze slaan zich al op de borst… Zij zijn de nieuwe bruiloftsgasten. Voilà ! …
Neen, niks voilà. [derde laag]
Mattheus is nog niet klaar. Er zit nog een staartje aan… en zoals gezegd
het venijn zit in de staart... Daar komt de aap uit de mouw ! Dachten jullie zo lekker de zwarte piet naar de anderen toespelen, de Joden de schuld te geven – en dan zelf buiten schot blijven ?! Niks daarvan: dat kan niet, dat kan nooit in de kerk van de Joodse rabbi Jezus, de Messias van Israel, de zoon van de eeuwige God, die nimmer zijn volk zal loslaten…
TERZIJDE Ik wil hier toch even bij stilstaan. Dat in deze gelijkenis Gods zijn oude volk zou verwerpen en vervangen door een nieuw volk (nl. de kerk) dat is namelijk wel de gangbare uitleg geworden en je kunt die nog vaak horen! Substitutietheologie heet dat : Het volk Israel heeft de Messias verworpen. Daarom heeft God ze afgedankt en gestraft; Voortaan is de kerk het nieuwe Israel, in haar plaats. Zeg nooit - als deze discussie weer eens woedt - dat het maar een woordenstrijd is... want deze manier van al lezende oude woorden interpreteren heeft miljoenen mensenlevens gekost... echte mensenlevens ! Israel kwam nl. zo in het verdomhoekje terecht, je kon er heerlijk al je eigen schuldgevoelens op afreageren, zeker rond Goede Vrijdag (de periode van het jaar dat in het Oosten van Europa Joodse gemeenschappen zich al op voorhand gingen verstoppen in de bossen, want ze wisten wat er kwam. En terwijl jij dan de Joden ging uitschelden of in elkaar slaan, kon je je ook nog vroom en godvruchtig voelen, want je was - zo verzekerde de priester of de pope of de dominee - een instrument in Gods hand om zijn wraak te voltrekken. Men beriep zich dan op teksten vooral uit Johannes en Mattheus (bijv. dus vers 7 of het slot van de vorige gelijkenis).
Het is alsof Mattheus deze ontwikkeling voorziet. En dat is zo gek nog niet, want ik vermoed dat rond de verwoesting van Jeruzalem deze redeneringen zijn begonnen, zoals ik net al even schetste. De christenen bleven het zeggen en naarmate er meer heiden-christenen kwamen des te harder, waarmee het reeds heersende antisemitisme een sterke christelijke kleur kreeg. Zo is rond de verwoesting van Jeruzalem de scheuring tussen de joodse gemeenschap (synagoge) en de christelijke gemeenschap (kerk) definitief geworden.
Terug naar de gelijkenis
Om de ‘lekker puh’ houding te kritiseren voegt Mattheus dat kleine gelijkenisje toe aan de reeds gekende gelijkenis van de verontschuldigingen, waardoor dat hele spel van
wie is er nu uitverkoren en wie wordt er verworpen nog maar eens op z’n kop wordt gezet. Ik bedoel dus die scène met die ene gast, die daar zit, zonder feestkleed. Het is heel spannend waar daar gebeurt. Wat is er aan de hand ?
Eigenlijk herhaalt zich het verhaal. Er is weer onverschilligheid
bij de genodigden, nu ook bij de nieuwverkorenen. Ook daar zitten weer mensen tussen, die denken dat ze
binnen zijn, enkel omdat ze er zijn. Mensen die wèl op de bruiloft komen,
maar die zich niet realiseren hoe uitzonderlijk het feest is, dat ze daar gaan vieren. Ze hebben hun
gewone kleren nog aan, d.w.z. hun hoofd en hart zit nog vol met on-feestelijke zaken.
U moet weten, dat deze beeldspraak… dat je bekleed wordt met wat je
doet heel gangbaar was in de tijd van Jezus. Een kleed, is niet een uitwendig iets, maar
veruitwendigt het innerlijk. kleren staat voor je handel en wandel.
Oude mens = dagelijkse kleren
Nieuwe mens = feestgewaad.
(Paulus: bekleed met Christus)
Het feestkleed dat past bij de bruiloft van de zoon, is dus de wijze van leven die bij Christus past. Je gedrag,
je hande en wandel. Héél concreet, heel reëel (en dus geestelijk, want ‘vanuit het
hart zijn de uitgangen des levens’): Mentaliteit.
Deze nieuwe gast
heeft – per slot van rekening - dezelfde mentaliteit als die eerste genodigden… Beide groepen laten door hun
gedrag blijken dat ze dat hele gedoe van de koning en zijn zoon – dat
feest dat God voor ons in petto heeft - eigenlijk niet belangrijk genoeg vinden om hun leven door te laten bepalen.
De reactie van de Koning is dan ook even furieus als in het begin:
Eruit met die man ! Buiten ! Zut, dehors….!
Mijn huis moet wel vol worden, ZEKER, maar niet met achteloze mensen, mensen die Gods zaak
for granted nemen, en zich om anderen niet bekommeren. Dat zijn mensen die zich niet realiseren hoe bijzonder het feest wel niet is, dat ze gaan vieren. Ik concludeer: Mattheus verdubbelt de gelijkenis zodat niemand kan zeggen Ik ben binnen.
Arrivisme is de zonde tegen de heilige Geest. Zo probeert hij de oude gelijkenis van Jezus uit de handen van de nieuwe christenen te redden… die op grond van de gelijkenis meenden
binnen te zijn en vol leedvermaak de joden (zowel binnen als buiten de gemeente) zagen worstelen met hun trauma.
Allen - vanwaar ze ook komen, hoog of laag, ver of dichtbij, recht of slecht, Jood of niet-Jood - àllen moeten andere kleren aantrekken. Allen moeten zich bekeren, moeten om-denken, anders gaan leven…
Dat is ‘naar de bruiloft van de zoon gaan’, zich voegen bij Gods verbondspartner.
De nodiging is er... bijv. als je plots ervaart dat jij - mens - tot meer geroepen bent dan enkel je eigen aardse zaken te behartigen. En de roeping gehoor geven zal ook altijd te maken hebben met het lef om dàn metterdaad te laten zien dat je met de zoon van de Koning verbonden bent, anders te gaan handelen van binnenuit… andere kleren aantrekken.
Ainsi soit-il
Amen.