lijst met preken

Home

Voor als de zondag na Kerst op 'Onnozele kinderen' valt (28/12)

Meer een bijbellezing dan een preek: Over hoe je Oude en Nieuwe testament met elkaar verbinden kunt. Daar zijn heel voordehandliggende manieren voor, volgens het schema: profetie en vervulling (Jesaja profeteert over ‘er zal een rijsje voortkomen uit de afgehouwen tronk van Isaï, of: een kind is ons geboren, een zoon gegeven, zijn heerschappij zal geen einde hebben etc... U kent ze wel al die bekende adventsteksten, die ook in talrijke kerstliederen hun weg gevonden hebben).
Er is echter ook een andere manier om verbanden te leggen. Dat is het op zoek gaan naar constanten in de bijbelverhalen, die zowel in het OT als NT voorkomen. Dit is a.h.w. een methode om diepere lagen in het hele heilsgebeuren te ontginnen.
Die vallen niet zo direkt op, maar die zijn er wel degelijk. En eigenlijk doet Mattheüs ons zelf voor hoe je dat zou kunnen zien in de wijze waarop hij het evangelie vertelt. Hij parallelliseert zeer duidelijk de geschiedenis van Jezus geboorte met enkele Oudtestamentische motieven. Hij geeft dit vaak met een bijbelcitaat aan. (hyperlinks, zouden we nu zeggen, een netwerk van betekenissen).

Dus: welke verbanden zijn er nu tussen het Kerstverhaal en het Oude Testament (i.h.a.) en de geschiedenis van Jozef in Egypte in het bijzonder.

Mattheüs geeft - wat het eerste betreft - er zelf uitdrukkelijk een aantal aan. Hij ziet vooral overeenkomsten tussen Mozes en Jezus. Ik heb daar de afgelopen jaren al vaak de aandacht op gevestigd, dus dat doe ik nu maar beknopt:

a. De kindheidsgeschiedenis van Mozes en Jezus wordt door Mattheüs bewust aan elkaar gekoppeld.
D.w.z. : Mattheüs vertelt de geschiedenis van Jezus als kindje in termen die bijna automatisch doen denken aan de geschiedenis van Mozes als kind. Zo kirjgt koning Herodes vanzelf trekken van de farao. Voor de duidelijkheid niet in de gunstige zin zoals farao nog heeft in de geschiedenis van Jozef, maar in de ongunstige zin van nadien, de farao’s die Jozef niet meer gekend hadden, de farao, die het bevel geeft alle Joodse jongetjes bij de geboorte op te sporen en af te slachten, de farao als de incarnatie van het Kwaad.
In het evangelie van Mattheüs krijgt Herodes I zodoende ‘farao-achtige’ trekken.
Zijn handelwijze komt naast de onderdrukking van de farao te staan. Deze parallellisering heeft een pijnlijke geografische omkering tot gevolg: Het land Israel (Juda) wordt zo gelijkgeschakeld met Egypte, het angstland en Egypte wordt het vluchtland, daar waar het beter is dan in het beloofde land. Trouwens: Dat is ook niet de eerste keer in de bijbel. Aartsvader Abraham wijkt tijdens een hongersnood al eens uit naar Egypte en.. aartsvader Jakob met z’n hele gezin... de eerste link met de geschiedenis van Jozef...

b . De parallellie gaat echter nog verder:
- Het kindeke Jezus ontkomt door te vluchten naar een ander land, zoals Mozes ontkomt door te vluchten naar Midian. En dan na vele jaren spreekt God tot Mozes: Alle mannen die u naar het leven stonden zijn gestorven, keer weer... (Ex 4:19)... Zo spreekt God na 2 jaren hetzelfde tot Jezus’ vader, Jozef: Sta op, reis naar Israel, want zij die het kind naar het leven stonden zijn gestorven. (Mt 2:20).. Dit is een (niet geannoteerde, niet expliciete, maar toch wel heel duidelijke) verwijzing van het ene verhaal naar het andere. Zo vlecht Mattheüs de OT-ische wordingsgeschiedenis van Israel met de wording van de Messias van Israel ineen. Jezus zal dezelfde weg gaan, hetzelfde lot ondergaan als zijn volk...
­Dit wordt ook expliciet gezegd door Mattheüs als hij de profeet Hosea citeert. Die blikt terug op de geschiedenis en laat God zeggen: Uit Egypte heb ik mijn Zoon geroepen.. (Hosea 11:1 / Mt 2:15). Deze zin wordt hier zonder meer toegepast op Jezus. Die staat dus op de plaats van Israel. De geschiedenis van het uitverkoren volk wordt toegespitst op de uitverkoren Zoon van dat volk, de zoon van God.
­En passant wordt ook de ballingschap nog in dit ingenieuze vlechtwerk ingevlochten, wanneer Mattheüs Rachel erbij haalt, Rachel, die weent om haar kinderen (vs 17), omdat zij 'niet meer zijn'. In Jeremia weent zij - als stammoeder van het Joodse volk - omdat haar af-stamme-lingen in ballingschap zijn weggevoerd. Deze ballingschap, wordt door een andere profeet (Jesaja) op zijn beurt weer als een tweede Egyptische slavernij beleefd, waar God - ook - zijn volk weer heeft uitgeleid. Een gezichtspunt dat m.n. de tweede Jesaja ontwikkeld, maar waar ook Jeremia naar verwijst in diezelfde profetie over Rachel. Daarop volgt namelijk een aankondiging van redding en terugkeer.

Is dat een spel ? een hobby voor exegeten, een insiders-game van Mattheüs met zijn Joodse lezers ? Neen, geenszins.

Deze verborgen verbanden, die bij eigenlijk dus zo verborgen niet zijn, zijn een verkondiging op zich. Deze situaties worden naast elkaar gezet om ze in elkaars verlengde te kunnen zien. En dat is verrijkend. Dat leert ons enorm veel over hoe God met ons mensen omging en omgaat. Het is een vorm van het heden proberen te zien in het licht van het verleden met het oog op de toekomst. Hij die is, zal ook de toekomst wezen, die hij in het verleden was. De betrouwbare God, de Bondgenoot, die niet laat varen het werk dat zijn hand eenmaal aan de mensheid begon.

Meteen wordt hierdoor ook de lezing van de Oudtestamentische verhalen verrijkt. Er valt a.h.w. licht achterwaarts op de oude verhalen van het verbondsvolk Israël vanuit het evangelie. Ze hebben er een perspectief bijgekregen. De Exodus uit Egypte krijgt zo een vervolg in de Uittocht van de Zoon uit Egypte, en krijgt nog een keer een vervolg in de Uittocht van die ZOON uit het dodenrijk. Pascha krijgt het perspectief van Pasen. Ook de verhalen over de ballingschap en de terugkeer worden in dit cluster opgenomen.

De PAASweg, d.w.z. de weg door de diepte heen naar het licht blijkt zo één van de constantes te zijn in heel de bijbel. Dat is de weg die God met de zijnen (individueel, als groep, als volk, als mensheid) blijkbaar altijd gaat.

Andersom wordt zo ook de evangelielezing verdiept. Jezus krijgt veel meer achtergrond, meer ‘body’ ook. Hij verzint niet zomaar iets nieuws. Hij doet niet maar wat. Neen: hij vervult, hij trekt de lijn door, hij maakt af, voltooit - of hoe u het ook noemen wilt - wat God in Israel reeds lang aan het doen was.

Jezus komt niet uit de hemel vallen, hij komt op uit het Oude Testament. Hij komt natuurlijk uit de hemel (van bij God), maar dus wel nadrukkelijk van bij dezelfde God die ook in het Oude Verbondsvolk op dezelfde evangelische wijze aanwezig was.

En nu tenslotte nog wat over Jozef.

Jozef is - zo zeggen de Joden zelf - een Messiaanse gestalte. Hij past ook helemaal in die constante die ik net heb aangeduid. Zijn weg is ook een weg door de vernedering heen naar de verhoging. Zij vertoont een duidelijke gelijkenis met de weg van de Lijdende Knecht des HEREN (ook zo’n OTisch figuur). En juist via die lijdensweg, die hij met geduld en volharding is gegaan tot het einde en waarop hij in de verzoeking, beproeving en de ondergang staande is gebleven, heeft hij verlossing gebracht. Eerst voor de schenker, toen voor de farao, dan voor heel Egypte en tenslotte (in ons schriftgedeelte) voor de gehele wereld... Want de hongersnood was sterk op de gehele aarde. En enkel bij Jozef was redding te verkijgen. Ik verzin dit niet. De Oudkerkelijke theologen van zowel de Oosterse als Westerse kerk hebben dit van meetaan gezien en verkondigd. Zowel Justinus als Tertullianus zien in de lijdensweg van Jozef heel duidelijk de figuur van Christus opduiken in zijn passie. Jezus heet dan ook bij hen de ‘ware Jozef’. In de 6de eeuw schrijft Procopus van Gaza heel lucide (en nu zijn we echt bij Kerst):

Als Jozef was gebleven in zijn vaderhuis, dan zou Egypte nooit zijn honger naar brood hebben kunnen stillen, evenzo: als de Eniggeboren Zoon zou zijn gebleven bij zijn Vader in de heilige glorie, dan zou hij de honger van de wereld naar redding niet hebben kunnen stillen.

Om de wijsheid niet enkel uit het Oosten te laten komen, ook een Westerse kerkvader, Ambrosius van Milaan: Hij wijdt een heel tractaat aan Jozef (“Over aartsvader Jozef”), waarvan de strekking is: Laten wij de geschiedenis in ons opnemen om het geheimenis erin te erkennen, nl. dat de werkelijkheid van Christus Jezus door Jozef is voorafgebeeld. De dromen van Jozef (over de korenaren die de Ene korenaar aanbidden etc) worden dan ook tweemaal vervuld. Eénmaal in de geschiedenis van Jozef zelf. De broers komen en buigen voor. Een tweede maal wanneer de 11 discipelen buigen voor de opgestane Heer.

De link met de wonderbare spijziging (Jozef als reddende voedselverschaffer voor de hele wereld, vanuit Egypte) wordt in de christelijke traditie ook royaal uitgebuit. En vergis u niet: de wonderbare spijziging in het evangelie is ook zelf weer meer dan een eenmalig mirakel, het is - ook daar - een afbeelding van wat in het Laatste Avondmaal wordt gezegd: Dit mijn lichaam, voor u overgegeven, zal het brood zijn waarmee het nieuwe verbond van God met de wereld wordt opgericht.

liturgie

- welkom / afkondigingen

- aanvangslied: gezang 132: 1 en 3

- stil gebed

- votum & groet

- lied: gezang 152: 1, 2 en 5

- de weg van de Messias: Filippenzen 2: 5-11

- lofzang: gezang 152: 6 en 7

-gebed bij de opening van het Woord

- inleiding op de lezing

-Schriftlezing: Mattheüs 2: 1-8; 13-23

-lied: gezang 156: 5, 6 en 7

-Schriftlezing: Genesis 41 - slot

-lied: psalm 105: 6 en 7

-kinderen naar de nevendienst

-preek

-lied: gezang 160: 1 en 2

- geloofsbelijdenis

- lied: gezang 166: 1 en 4

- gebeden

- collecten

-slotlied:

-heenzending en zegen

-"amen.." (gezang 456:3)


Voorafgaand aan de evangelielezing: Herodes en zijn zonen

De Koning Herodes die in Mattheüs ten tonele wordt gevoerd is de vader van koning Herodes die in de lijdensverhalen (30 jaar later) optreedt.

Als Jezus geboren wordt, dan is Herodes al een oude man. Hij is ziek en ongelooflijk paranoïde. Dat was hij altijd al geweest. Machthebbers die dat zijn, zijn vaak erg onzeker over de mate van gegrondheid en stevigheid van hun macht. Herodes vreesde vooral de familie van de vorige koning, de Hasmoneën. Hij bestreed die familie op twee manieren: door ze te huwen. Hij trouwde met Mariamma, een dochter van een Hasmonese koning. Hij vermoorde in 10 jaar tijd succesievelijk haar vader, zijn eigen zuster (Salome), zijn vrouw zelf, haar moeder en tenslotte ook hun beider zonen (Aristobolus en Alexander), hoewel hij die eerst naar Rome had gestuurd om ‘goed opgevoed te worden’ en ze daarna heel slim had uitgehuwelijkt. Keizer Augustus had persoonlijk nog proberen tussen te komen ten gunste van de beide jongens, maar tevergeefs. Een vaag vermoeden was al reden genoeg om hen zonder vorm van proces ophangen. (7 v Chr).

Hij wees een andere zoon aan als troonopvolger: Antipater.

Vlak voor zijn dood, en nu zijn we in bijbelse tijd, doodziek vertrouwde hij ook die niet meer en liet hem uit de weg ruimen. Ongeveer in dit tijd moeten we de aankomst van de drie koningen plaatsen. U kunt zich voorstellen wat hun onschuldige vraag: waar is de nieuwgeboren koning der Joden ?? voor deze angstige man moet hebben betekend.

Dat ook de rest van zijn bewind een schrik-bewind was, hoef ik u niet uit te leggen. Enkel door hard en wreed optreden kan hij zijn macht handhaven. Zijn zoons (die het overleefd hebben) deden in wreedheid nauwelijks voor hun vader. Nochtans hadden de Joden liever hem dan een direkt Romeins bestuur, want de procureurs uit Rome (stadhouders) begrepen totaal niets van het Joodse geloof en kenden dus de gevoeligheden niet (vooral wat betreft: afbeeldingen -> adelaar op de tempel, spijs en sabbathswetten, Joodse feesten). De Herodessen wèl. Zij hielden er soms rekening mee, en paaiden het volk door... tempelbouw. De tempel die er in NT-ische tijd staat is door Herodes gefinancierd. En zij was mooi en beroemd in het hele Westen en Midden-oosten. Dit terzijde.

- Archelaüs regeerde maar kort. Hij maakte het zo bont, dat keizer Augustus hem op een gegeven moment ontsloeg, omdat het aantal klachten dat bij hem binnenkwam te onrustwekkend groot werd (en Augustus wilde rust in Syrië, vanwege de handel)

- Herodes II bleef langer in functie. Jezus spreekt zich één maal over hem uit en noemt hem een ‘vos’ (Lk 13:32). Dat is misschien wel typerend: sluw was hij, want zich handhaven als koning in één van de moeilijkste gebieden van het Romeinse Rijk (hoe moeilijk het was om met Joden om te gaan als Romein, dat laat Pontius Pilatus zien) is een hele kunst. Balanceren op het dunne koord en dat konden zij als de besten, ten voordele van zichzelf en ten koste van ieder ander als het moest.