Exodus 1
Genk, 3 februari 2008
Gemeente,
de vroeger zeer geëerde Hollandse theoloog Miskotte was van mening,
dat humor typisch is voor het christelijke westen.
Als
reden daarvoor gaf hij aan dat humor te maken heeft met geloof...,
nl. dat het kwaad zich nog zo breed kan maken, maar dat het goede
uiteindelijke zal overwinnen.
Hij voegde, voor de oorlog
(WO II),
daaraan toe dat het christelijke westen dat geloof en die humor
te danken had aan het Jodendom. Ik denk dat de verbinding
van humor en geloof nog zo gek niet is, maar
ik hoop
dat hij ongelijk
heeft
wat
betreft de beperking van dat soort “geloof” (basic trust) en het
bijbehorende gevoel voor humor tot het christelijke westen.
Ik denk
namelijk
dat
humor
universeel menselijk is
(en dus ook iets van dat 'soort geloof').
Humor noemt men ook wel de ‘lach ìn de traan’... niet lach en traan,
neen lach ìn de traan. Echte humor maakt je stil, doet je
niet bulderen van het lachen, neen, schept eerder een soort dubbel
gevoel..., zodat je op het moment dat je de grap vat, je ook moet
slikken, brok in de keel.
Niet voor niets doet humor het best in crisis-situaties. De bloei
van de Joodse humor is waarschijnlijk ook de keerzijde van een
eeuwenlange geschiedenis van haat. Humor was het enige wat ze er
tegenover konden zetten: humor als genade. Het Hebreeuwse woord voor
genade (= gajin) is een woord dat wij in het Nederlands kennen als
‘gein’...
Eén voorbeeld
van
Joodse humor uit de laatste oorlog.
Een Jood is opgepakt en de SS-officier is in een jolige bui: “Als je raden kunt welk van mijn ogen van glas is, dan laat ik je
gaan...”
De
Jood: “Uw
linker oog.”
De SS-er: “Dat klopt, hoe heb je dat zo snel gezien?”
De
Jood: “Het
keek me zo menselijk aan...”
Waarom vertel ik dit nu: wel omdat we de eerste hoofdstukken van
Exodus hebben gelezen en ook daar de lach in de traan aanwezig. Er
is nl. een humoristische ondertoon in Exodus 1 en 2. Hoe gruwelijk,
hoe om te wenen ook, er zit in de traan een lach, de goddelijke lach
van Psalm 2: “Wat woeden die volken toch? Wat beramen ze daar toch
voor plannen ?...” “Denken ze nou echt dat ze...”
Vanmorgen beperk ik mij om die elementen naar voren te halen. Eerst
een wel heel subtiele, daar moet je een Joodse schriftgeleerde voor
zijn om om m te snappen.
Wie is de grootste, de machtigste man van het Midden-oosten in de
tijd dat deze geschiedenis zich afspeelt? De farao van Egypte.
In een tijdsperiode van een aantal eeuwen heeft Egypte zich onder
veel militair machtsvertoon uitgebreid tot wereldmacht n° 1. Van
Soedan en Ethiopië tot Palestina en Foenicië strekt zich het
Egyptische rijk uit. Er was maar één concurrent te bespeuren en dat
was het zogeheten Hethitische rijk, dat zich in Syrie, Noord-Irak en
Turkije situeerde. Dat waren a.h.w. de twee grootmachten van toen,
die elkaar op de bekende wijze, nl. via het principe van de
afschrikking van het lijf hielden... balance of terror.
Weet u hoe hij heet ? Nee. zijn naam wordt niet genoemd. Nergens. En
weet u hoe het boek Exodus in het Hebreeuws heet: “Sjemoth” = het
boek der “namen”. Zo begint het ook: Dit nu zijn de namen der
zonen van Israel. En daar volgens ze alle twaalf, voluit.
Het hebben van een naam in de bijbel is meer dan een détail. Het is
verbonden met je bestaan. Bij naam genoemd worden is gekend zijn,
aangesproken worden is bestaan. Een naam heeft te maken met je
identiteit. Het recht op een eigen naam is opgenomen in de rechten
van de mens:
In dit boek der namen worden vele namen genoemd, die der
zonen van Israel, die van twee Egyptische vroedvrouwen... zeker,
maar nooit valt de naam van de farao of van één van zijn dienaren...
Hij is en blijft het ganse boek door naam-loos... Hij krijgt geen
gezicht, geen persoon, hij is niemand. Hij is enkel de macht die hij
heeft. Naamloos gaat hij tenslotte in de Schelfzee ten onder, met
gans zijn legermacht.
Twee Egyptische namen worden wel genoemd. Dat zijn de namen van de
vroedvrouwen (Sifra en Pua in vers 15). Zij – inderdaad – zij zijn
waardig genoemd te worden in dit boek der namen.
Zij trotseren immers – willen en wetens – het bevel van de farao,
dat alle jongetjes moeten worden gedood.
Even tussendoor: De wijze waarop de farao de hetze tegen de Joden
opschroeft in zijn land is een schoolvoorbeeld van hoe racisme
werkt. Voor we op die vroedvrouwen verder gaan, wil ik hier toch
even bij stil staan. Het kan heel leerzaam zijn.
vers 9: Deze zei tot zijn volk: Zie het volk der Israelieten is
groter en talrijker dan wij.... Wat een overdrijving. De
Israelieten talrijker dan de Egyptenaren: ach, het is maar een
kleine minoriteit in Egypte. Met 70 man zijn ze gekomen en zelf als
het voorspoedig ging dan nog kunnen ze na enige honderden jaren niet
veel meer zijn dan enige 1000-en geweest. Hoezo gevaar?
Wat de farao doet is – iets wat wij heel goed kennen – speculeren op
de angst voor het andere, de ‘ander’, het vreemde, de vreemdeling.
Het is een demagogische opmerking, zoals wij die ook kennen van het
VB, die rustig vertellen, dat ik weet niet hoeveel procent
van de Belgische bevolking vreemdeling is – en daarbij altijd
oneerbiedig zeggen – ik zal het netjes houden: ze krijgen
veel meer kinderen en over een poosje is een echte Belg een
minderheid in z’n eigen land! Herkent u het, precies hetzelfde als
de farao zegt.
Afin, ik hoop dat u weldenkend genoeg bent om de propaganda te
doorzien, en te onderscheiden van de echte problemen die onze
samenleving teisteren, zodat ik er hier geen woorden meer aan vuil
hoef te maken...
We keren terug naar de farao.
Hij hitst zijn volk dus op. Hij wakkert de vreemdelingenhaat aan en
profiteert er tegelijkertijd van, want zo kan hij die vreemdelingen
goed gebruiken als super-goedkope arbeidskrachten om allerlei zwaar
en ongezond werk te doen: Hij laat ze immense voorraadsteden bouwen
en mishandelen. Slavenwerk moeten ze doen. Ze zijn toch maar
‘Joden’, ze zijn toch maar ‘minder soort mensen’... Je kunt hen
rustig als economisch nuttig materiaal behandelen, zonder hen
burger- of mensenrechten te geven. Ze zijn ‘maar’ slaven...
Maar, wat de farao ook probeert: hoezeer hij hen ook onderdrukt en
uitbuit, gelijk een palmboom groeit Israel tegen de druk in.
En dan trekt de farao de uiteindelijke conclusie, die ook gewoon de
consequentie is van het denken in “meer- en minderwaardige” mensen:
Als onderdrukken niet helpt, als dwang niet helpt, dan moet je ze
maar uitroeien. Niet al te openlijk, want dan kon je wel eens teveel
tegenkanting krijgen, neen een beetje onopvallend: Via verplichte
geboortebeperking bijvoorbeeld. De techniek van sterilisatie was nog
niet gekend, anders zou de farao het beslist hebben gedaan, zoals de
nazi’s later...
Hij doet het iets cru-er. Het bevel is simpel: De twee vroedvrouwen,
die aan de Joden waren toegewezen (blijkbaar was twee nog genoeg)
krijgen het koninklijk bevel: Indien het een zoon is, moet gìj
hem doden... Zo sterven ze vanzelf uit...
De almachtige farao, die volgens de Egyptenaren van goddelijke
origine was, ja godzelf was, beveelt dit aan deze twee Egyptische
vrouwen...
Zijn wil is wet, zijn wil negeren is de dood. Zo staat het
eigenlijk...
Maar neen, zo staat het niet, gemeente, zo staat het niet.
De wil van de farao doet niet leven en sterven, de wil van
God doet dat! Die beschikt over leven en dood. Sifra en Pua, zij
kennen de God van Israel misschien niet, maar wel beseffen zij – als
vroedvrouwen – iets van de onschendbaarheid van het leven, het
heilige van een mensenkind... Zij ‘vreesden’ God staat er en deden
dùs niet wat de koning van Egypte hun gezegd had. Burgerlijke
ongehoorzaamheid kan geboden zijn tegen de tirannen die het leven
der mensen, van God gegeven, trachten te vernietigen...
En deze vrouwen, worden – ik zei het al – in tegenstelling tot de
farao met recht bij hun naam genoemd: SIFRA en PUA. Zij zijn gode
meer gehoorzaam dan de farao..., zij trotseren willens en wetens het
‘pseudo-goddelijke bevel’ en laten de Joodse kinderen gewoon wèl
leven, jongen of meisje, wat maakt het uit.
Op zich al reden tot grote bewondering: Zij spotten met de macht van
de farao, door hun daden.
Maar hiermee is de kous nog niet af.
God wil niet alleen dat wij zijn wil gehoorzamen en vervolgens ons
nergens meer om bekommeren, neen: God geeft ons ook de opdracht om
dan ‘voorzichtig te zijn als de duiven en listig als de slangen’...
teneinde de voorgang van zijn wil en werk te verdedigen tegen het
geraas en getier van de machthebbers dezer wereld.
En nu wordt het verhaal voluit humoristisch.
De farao komt erachter en ontbiedt de beide vrouwen en wil van hen
weten, waarom zij de Joodse jongetjes niet gedood hebben?
De beide vrouwen zetten een hoogst-ernstig gezicht op en beginnen
aan een prachtig verhaal, zeer geloofwaardig, perfect in elkaar
gestoken.
Zij vertellen de farao – vol kennis van zaken natuurlijk – hoe het
in elkaar zit: En de farao weet natuurlijk wel, dat het Egyptische
ras gecultiveerd en edel is en hij weet natuurlijk ook zeer wel, dat
een bevalling, ach, zeer moeizaam en langdurig kan verlopen. Dat heb
je zo bij beschaafde volkeren. Maar ziet u farao: Die Hebreeuwse
vrouwen, dat is een ander soort volk, veel minder geciviliseerd,
primitief, bij de beesten af bijna. De vrouwen daar zijn sterk
(eigenlijk kun je ook vertalen: ze zijn als de dieren), vol
primitieve levenskracht en voordat wij aankomen is het kindje allang
geboren. Ja, eigenlijk ‘werpen zij hun kinderen’ meer dan dat zij ze
baren... Vandaar dat wij er geen vat op kunnen krijgen, laat staan
controle op kunnen uitoefenen...
Gemeente, het werkelijk prachtig, onvoorstelbaar slim. Zo’n verhaal
gaat erin als koek. Het superioriteitsgevoel wordt gestreeld door de
afgrenzing van het eigen ras tegen het ‘primitieve’ van die
anderen.. het is een fabel die er nog steeds in gaat als koek. Het
wordt nog steeds verteld van zwarten bijv. in Afrika, waar de
vrouwen tussen de bedrijven door kinderen zouden krijgen. Bij nader
onderzoek blijkt ook dit zwaar overdreven. Het zijn discriminerende
bakerpraatjes die als je ze wilt verifiëren vaak niet blijken te
kloppen, of in elk geval zwaar overdreven zijn... Bikkelharde
economische noodzaak, dwingt vrouwen om door te werken... ’t Is dat
of de dood.
Maar ze gaan erin als
koek. De farao slikt het zonder problemen. De twee vrouwen blijven
in leven en keren huiswaarts. Wat zullen ze pret gehad hebben, toen
ze buiten zicht waren, wat zullen ze genoten hebben van hun werk,
wat zullen ze gejubeld hebben bij elke nieuwgeboren kindje... Elke
keer weer een overwinning op de macht van de almachtig gewaande
farao, elke keer weer een teken, dat God des levens, de Heilzame,
regeert.
Twee vrouwen, wier taak het was om kinderen levend ter wereld te
brengen, die heel simpel hun beroepsethiek volgden, hun geweten niet
verloochenden, zij zetten de machtige farao voor aap.
Gemeente, hierin zit, met alle humor, diepe ernst.
Een ernst, want een vermaning, een oproep. Om te blijven vasthouden
aan het ‘goede’, ookal wordt het ‘kwade’ gewoon, ja, ookal wordt
‘het kwade’ een gebod.
Hierin zit een oproep – ook – om inventief te zijn om Gods wil door
te zetten.
De humor, zo zei ik in het begin, houdt je op de been, doet je
lachen, middenin een traan. En zo is het precies. Als je beseft, dat
machtige mensen ook maar mensen zijn;,kun je een farao, een tiran,
een machtig man in z’n hemd zetten ... als je maar de ‘spirit’ hebt,
dan is er hoop. Dan kan er nog wat gebeuren, dan is er altijd nog
wel wat te doen. Enkel slachtoffer spelen en doemdenken is
dan – letterlijk – uit den boze. Ja, is dan eigenlijk de overwinning
aan het kwade toekennen. Die wil niet anders dan dat je als
slachtoffers tenonder gaat, dat je het opgeeft. En die overwinning
moet je hem niet gunnen. Nooit.
God en de naaste liefhebben, met al je kracht en met al je verstand.
En u merkt het, de bijbel is een reëel boek: Een leugen mag! Dat
komt niet in mindering op de gerechtigheid van deze vrouwen. Juist
niet: Als je door een leugen, een fabeltje, een goed verhaal
mensenlevens kunt redden, dan mòet dat zelfs. Het gebod Gods luidt
ook niet: Je mag nooit liegen, maar: Gij zult geen valse getuigenis
afleggen tégen uw naaste... Eigenlijk is dat een gebod om
betrouwbaar te zijn t.a.v. van je naaste, je mede-mens. Trouw
t.o.v. een mensenleven is in de bijbel altijd meer waard dan een
abstract waarheidsprincipe.
Tenslotte: Het zal wel niet toevallig zijn, dat het in het begin van
het boek Exodus het geen mannen zijn die zo handelen, maar
vrouwen...
geen eigen mensen, maar van die “anderen”
Om beschaamd van te worden! Neen, om een voorbeeld aan te nemen.
Amen.
liturgie
- lied:
gezang 320: 1
- stil
gebed/votum & groet
- lied:
gezang 320: 2
- gebed
om ontferming
- woord
ten leven
- lied:
gezang 320: 3 en 4
- gebed
bij de opening van het Woord
-
Schriftlezing: Exodus 1: 1-21
- lied:
psalm 2: 1 en 2
- preek
-
geloofsbelijdenis (gez 429)
-
afkondigingen gebeden
-
slotlied gezang 434, 1 en 5
-
heenzending en zegen