preek over de redding van Mozes (Ex. 2)

Genk,
10 februari 2008
 

 

Uit het water getrokken....

 

gezang 172: 1 en 2

gebed

Psalmgebed 30: 1, 2 / lezen 3 / Psalm 30: 4

lezing : Jesaja 43: 1-3 / Psalm 30: 5

 

Schriftgebed

Inleiding

Hoofdstuk 1 eindigde met een bevel van farao aan heel zijn volk: Werpt alle jongetjes die geboren worden in de Nijl, alle meisjes moogt gij laten leven... Farao is blijkbaar alleen maar beducht voor 'mannen', meisjes en vrouwen interesseren hem niet. Hetgeen een grove onderschatting is van de macht van de vrouw: Drie vrouwen verslaan hem straks (Twee vroed(e)vrouwen hadden trouwens al de voorzet gegeven).

- De eerste vrouw is een moeder die naar haar pasgeboren kind kijkt en geraakt wordt door zijn wezenlijke schoonheid, geraakt wordt ze door het pure wonder van zijn 'zijn'… wat haar doet besluiten alles in het werk te stellen om dat ‘wezentje’ tot ontplooiing te laten komen.

- De tweede vrouw is een zuster: zij is solidair en zal alles in het werk stellen om haar broertje ook een levenskans te geven.

- En de Dritte im Bunde is een vrouw, die Mozes naaste wordt, de dochter van de farao. Zij wordt de ‘naaste’ van dat klein kind. Zij hoort het schreien wordt met innerlijke ontferming bewogen... en adopteert dit kind als het hare, ookal weet zij zeer wel, dat het een Hebreeuws jongetje is, dat in de Nijl geworpen zou moeten worden.

 

De vrijheid om het goede te doen blijft ten diepste in ieder mens… onafhankelijk van afkomst, erfelijkheid en milieu

De vrijheid om het appèl van het leven te horen blijft bestaan ook als alles van buiten dwingt ten kwade, neigt ten dode.

 

Schriftlezingen: Ex. 2: 1-10

Schriftlied: 337: 1,2,3

 tekst: vers 10: Ik heb hem uit het water getrokken

 

PREEK

 

Gemeente,

Een overbekend verhaal: Mozes in biezen kistje [d.w.z. in een waterdicht gemaakt papyrusmandje]. Raakt ook heel wat snaren tegelijk:

-         Het is vertederend: dat kleine kereltje – verborgen tussen ’t riet – gevonden door zo’n exotische Egyptische prinses.

-         Het is ontroerend die bezorgdheid van oudere zus Mirjam... en ook humoristisch: de slimme oplossing die zij bedenkt: de baby komt weer terecht waar hij thuis hoort: bij z’n moeder en die wordt er nog voor betaald ook – door de vijand nog wel !

Maar (humor...): tragiek is niet ver weg. Op de achtergrond immers worden pasgeboren babies omgebracht en Mirjam gaat op zoek naar een zogende vrouw temidden van al die moeders die zojuist hun kind hebben verloren… Hoe wrang !

In het wiegeliedje van Mozes’ moeder uit ‘Alles wordt nieuw’ is de sfeer goed getroffen:

Klein, klein, kindje, je leven loopt gevaar…

Ik maak een biezen mandje en morgen is het klaar…

Klein klein, kindje, dit mandje wordt een boot.

Daarmee moet jij gaan varen op leven of op dood.

 

Menselijk vernuft, slimme vroedvrouwen, ingenieuze zusters… ja ze kunnen het kwaad voor enkelen keren, maar tegen de doods-eskaders van de farao zijn ze niet opgewassen:

Klein, klein kindje, je leven loopt gevaar…

 

En God dan, de ‘God des levens’… doet die nog mee ? Hij wordt niet genoemd, in heel dit verhaal niet. Toch is Hij er in aanwezig, want dit voorlopig nog anonieme kindje, uit anonieme ouders (er wordt géén naam genoemd, niet één, nog niet. Het kan ieder kind zijn, iedere moeder, iedere zuster!) zal blijken te zijn de bevrijder van de Israëlieten uit de Egyptische slavernij. Degene die Gods naam op de agenda van de wereld heeft gezet: Ik ben er wèl bij…ongenoemd, verborgen, reddend aanwezig in de slimheid van Mirjam, in de ontferming van een Egyptische prinses.

 

God in het verborgene, God aanwezig door mensen die zich laten leiden door gevoelens van ontferming, door een besef: zò kan het toch niet. Dit màg niet… en die dan ìets doen. Mirjam die uit trouw aan het leven toneel speelt als de beste. De Egyptische prinses die resoluut haar vaders gebod opzij schuift en ‘ja’ zegt tegen het leven en het spel met Mirjam meespeelt.

 

Maar zijn nog wel wat vragen bij te stellen.

Mozes wordt dan wel gered – uit het water wordt getrokken – maar wat dan met al zijn leeftijds­genootjes van wie we aan het slot van hoofdstuk 1 lezen dat ze wèl verdronken in de rivier de Nijl ?!

Voor hen geen slimme zus, géén Egyptische prinses, die komt pootje baden !

Voor hen is de Nijl, de levensader van Egypte, doodsrivier geworden.

 

Terechte vragen. Maar we doen het verhaal geen recht, als we Mozes als de geluksvogel schetsen.. en de rest heeft dan pech gehad… Zó wordt het ons niet verteld.

Mozes en die anderen [de levende èn de doden] zijn in dit verhaal juist samen genomen… Mozes mag dan wel de uitzondering zijn op de regel, dat de vorst der duisternis, de farao alle macht heeft, maar hij wordt niet gered om de regel te bevestigen [dat de farao alle macht heeft] maar juist om die macht te gaan der duisternis te gaan aanvechten, te bestrijden…te ontkennen dat hij maar doen mag wat hij wil… Om die macht te ontkrachten… om Gods volk uit te leiden uit het doodshuis Egypte…

 

Mozes wordt gered om eersteling te zijn van zeer velen.. Zijn ‘redding’ moet het begin worden van de redding van een heel volk. Zijn uittocht uit het water bevat de belofte in zich van aller doortocht door het water.

Niet eenling, maar eersteling in wie velen begrepen zijn; koploper van een nieuwe generatie… voortrekker van een uittrekkend volk. Hij is m.a.w. niet voor zichzelf gered. Zijn redding is een roeping. Hìj weet het nog niet, hij voelt het 20 jaar later aan, maar pas 40 jaar durft hij er aan te beginnen.

Afin. ik loop op de dingen vooruit, maar het verhaal nodigt mij ook daartoe uit…

 

De naam die hij ontvangt is dan niet exclusief voor hem weggelegd, maar is inclusief bedoeld: van toepassing op allen die in hem begrepen zijn en van wie hij de eersteling is: Als eerste is hij uit het water getrokken, niet om nu lekker in z’n eentje van z’n geluk te profiteren [afkloppen op hout]. Neen Hij is uit het water getrokken omstraks anderen uit het water te trekken, of ze ‘erdoor te halen’. Adeldom verplicht ! Overlevenden worden getuigen van en dus tégen het onrecht toèn en nú. (bijv. Elie Wiesel). Bevoorrecht worden is niet vrijblijvend.

 

Daarmee is onze schriftlezing dus meer dan een ontroerende èn aangrijpende vertelling van een knaap in een biezen mandje. Het is een voorspel op het hoofdthema van dit bijbelboek: Exodus ... uittocht; uittrekking; uit het water getrokken – uit het doodswater van Egypte.

Mozes begin is het beginsel van zijn leven. En zijn leven zal altijd verbonden zijn met al die jongetjes die het niet gered hebben. Hij is uit het water getrokken om de anderen er straks ook uit te halen..

 

En nu we toch bezig zijn. We kunnen de lijnen nog wel iets wijder trekken. Mozes dobbert daar in dat biezen kistje op de wateren van Nijl. En iedere Jood die dat leest, die ziet meteen een andere kist dobberen op de wateren van de vloed: Noachs kist. Want het is precies hetzelfde woord: kist, ark … Ja, sterker nog: dit woord voor ‘kist’ komt heel precies alléén maar voor in het verhaal van Noachs ark (Genesis 6-9) en hier in Exodus 2.

 

Het biezen kistje van Mozes is m.a.w. de ark van Noach in miniatuur. En wat er met de één is gebeurd, is er ook met de ander aan de hand. Varen moet hij op het water, varen op leven of dood.

Het kistje verbindt Mozes met Noach.. Zij drijven op het water en dat water is diep als de dood. Maar ze komen er door. Ze ‘worden eruit getrokken’ Mozes is zijn naam: uit het water getrokken. Uit het water van de dood dus, wel te verstaan.

En zoals Noach daarna eersteling werd van een nieuwe mensheid in een nieuw verbond, tussen God èn al wat leeft… zo wordt Mozes de eerste uitgetogene van het volk Israël, staat aan het begin van het nieuwe verbond tussen God en zijn volk rond de berg Sinai.

 

Ons tekstverhaal loopt dus niet alleen vooruit op hoofdthema van dit bijbelboek Exodus; maar is zelf al een stuk bijbelse verkondiging: Uit het water getrokken…

 

De sprong lijkt erg groot: van Ex. 2 naar de doopvont; van Mozes naar de doop. Toch is die sprong niet zo groot…. en hij wordt ook al bijna van den beginne van de kerkgeschiedenis gemaakt… Alle water-verhalen zijn gelezen en begrepen als verhalen over de levensreis van een mens die varen moet ‘op leven of dood’.

En als het over dingen van leven of sterven gaat, dan gaat het in de kerk vanzelf-sprekend over Jezus Messias. Over zijn leven en sterven, over zijn doorgang door de dood en zijn opstanding… onze enige troost beide in leven en in sterven.

 

Dit beduidt nu de onderdompeling en besprenging met het water bij de doop.

Begraven worden wij door de doop in zijn dood…opdat wij ook weer met hem zouden opstaan… om in een nieuw leven te wandelen…

In veel doopgebeden worden deze sprongen gemaakt, deze verhalen in herinnering geroepen.

 

Neem nou het bekende zondvloedgebed:

O almachtige, eeuwige God; Gij, die naar uw streng oordeel de ongelovige en onboetvaardige wereld met de zondvloed gestraft hebt, en de gelovige Noach met zijn acht zielen uit uw grote barmhartigheid behouden en bewaard; Gij, die de verstokte Pharao met al zijn volk in de Rode Zee verdronken hebt, en uw volk Israël droogvoets daardoor geleid, door hetwelk de Doop beduid werd;

wij bidden U bij uw grondeloze barmhartigheid, dat Gij deze kinderen genadig wilt aanzien, en door uw Heilige Geest uw Zoon Jezus Christus inlijven, opdat zij met Hem in zijn dood begraven worden, en met Hem mogen opstaan in een nieuw leven…

 

Doopverhalen: verhalen van hoe het tot opstanding komt door ondergang, hoe het tot uittocht komt door onderdompeling, hoe het tot leven komt doorheen de dood…

 

Afin, nog één ding: Het woord ten leven Jesaja 43.

Zo prachtig, in zich zelf volmaakt en genoegzaam, èn hij past ook nog in het verband van deze preek. Immers:

 

In Jesaja 43 is het volk Israel opnieuw in slavernij, alleen heet de farao nu geen farao meer, en is Egypte Babylon geworen. Maar ach: het is opnieuw een doodsgebied, net als Egypte.

En als de HERE God met die Israëlieten in ballingschap een nieuw begin gaat maken – daar heeft Jesaja het over – staan ze huiverend voor het water. Ze durven de sprong niet te wagen. Maar dan bemoedigt de Eeuwige hen met de woorden: “Wanneer gij door het water trekt, ben Ik met u; gaat gij door rivieren, zij zullen u niet wegspoelen.”

 

Weer dat water dat ons bedreigt, dat ons soms tot de lippen staat – de afgrond roept tot de afgrond – golven slaan er over heen – Here trekt gij het u dan niet aan dat wij vergaan… èn weer worden we eruitgetrokken, er door gehaald…

Mozes uittredding uit het water werpt zijn schaduw [of beter zijn licht] ver vooruit, tot wij bij de lichtbron komen: god zelf… Hij gaat met ons mee door het water. Hij gaat met ons mee in de dood en blijft daar ook daar bij ons tot de derde dag aanbreekt…en Hij verrijst.

 

“Als gij door het water trekt, ben Ik met u, gaat gij door rivieren, zij zullen u niet wegspoelen.” De Eeuwige, onze God, is een God die met ons is in de diepte en die ons erdoor heen haalt, in Jezus Christus onze Heer.

 

Uit het verhaal van vandaag onhoud ik – terugblikkend - dat Hij daarvoor vaak gewone mensen gebruikt, en niet altijd de meest voor de hand liggende… In Exodus was het een Egyptische prinses; in Jesaja is het zelfs Cyrus, de koning van Perzie.

 

Zie naar Mozes in dat biezen kistje: uit het water getrokken.

Let op Noach in die andere kist, de ark: behouden en bewaard.

Kijk naar Jezus: ondergedompeld in de Jordaan, teken van zijn dood, en opgestaan.

“Als gij door het water trekt, ben Ik met je.”

 

Hoe? Dat zul je wel merken. Dat blijft verborgen, een verrassing soms. Laat dat in goed vertrouwen aan God over: d.w.z. geloof het en je zult het merken.

amen.

 

stilte

gelBel / Kl. Gloria / gebeden

slotlied: gezang 1