Mattheus 2:13-23
				
				OT- lezing: Exodus 4:18-23
				 
				
				Genk, 14 januari 
				2007
				
				 
				
				“Uit Egypte heb ik mijn zoon 
				geroepen…” 
				
				 
				
				“....een engel des Heren verschijnt  
				in de droom aan Jozef in Egypte en zegt: Sta op, neem het kind en 
				zijn moeder en reis naar het land Israël.
				
				Zij die het kind naar het 
				leven stonden zijn gestorven.”
				
				 
				
				 
				
				INLEIDING
				
				Mattheüs begint zijn evangelie 
				niet met een filosofisch klinkende volzin (als Johannes) of met 
				een aangrijpend verhaal over Zacharias en Elisabeth (zoals Lukas)… 
				Hij springt echter ook niet in medias res (doop in de Jordaan – 
				Markus) maar met een stamboom… 
				
				We gaan die nu niet lezen, 
				maar het opschrift dat Mattheus er zelf boven zet is veelzeggend:
				
				
				stamboom van Jezus Christus, 
				zoon van David, zoon van Abraham.
				
				Nu weet je het het meteen: 
				Jezus is een geboren en getogen Jood. En (begin=beginsel) zijn geschiedenis 
				zal in het verlengde liggen van de geschiedenis van de aarstvaders 
				en de koningen van Israël. “Gods belofte wordt heerlijk vervuld..”
				
				 
				
				En als om te laten zien 
				dat dat geen loze woorden zijn, legt Mattheüs in de eerste twee 
				hoofdstukken zoveel verbanden tussen de nog prille geschiedenis 
				van Jezus en de geschiedenis van Israel, dat het je bijna gaat duizelen…
				
				
				 
				
				- Zo maken wij in hoofdstuk 
				1 en 2 nadrukkelijk kennis met meesterdromer Jozef , die in de bijbel 
				maar één gelijke heeft wat dromen betreft: Jozef, de zoon van Jakob, 
				de zoon van Abraham 
				
				- Dan komen de wijzen uit 
				het Oosten en stellen in Jeruzalem de vraag naar de koning der 
				Joden m.a.w.: wie is de ware zoon van David... Vorige 
				week hebben we gezien hoe ook hier nadrukkelijk de oudtestamentische 
				verwachting mee het verhaal vormgeeft… Jes 60 / ps 72 / en nog iets: 
				zij hadden ‘een ster zien opgaan in Jakob’… (Numeri 24,17) ?
				
				
				- En voor je aan het eind 
				van hoofdstuk 2 bent is Jezus ook al in Egypte geweest…
				
				
				- En dan zwijg ik nog over 
				de vier expliciete Schrift-citaten uit vier verschillende profeten 
				allen ingeleid met de bekende formule: dit geschiedde zodat vervuld 
				zou worden hetgeen de Heer gesproken heeft door de profeet… 
				waardoor ook de ballingschap (Jeremia) bij het Jezus-verhaal betrokken 
				is.
				
				 
				
				Omdat het allemaal wel 
				wat veel zou zijn om in één preek te behandelen, concentreer ik 
				me nu op de hyperlinks/bookmarks die Exodus h. 4 activeren… We lezen 
				dus beide en in de preek gaan we dan nader in op enkele onderlinge 
				verbanden. Onderwijl merkt u dat naast Jeremia ook nog de profeet 
				Hosea wordt opgeroepen (pop-up).
				
				 
				
				-           
				Schriftlezing: Exodus 4: 18 - 23
				
				-           
				Schriftlezing: Mattheüs 2: 13 - 23
				
				 
 
				
				PREEK
				
				 
				
				Hyperlink/bookmark … een 
				term uit de computerwereld… waarmee een verbinding van twee teksten 
				wordt gemarkeerd… De een roept de ander op... en wie weet waar je 
				dan vervolgens nog weer terecht komt. Surfen door de bijbel, de 
				bijbel als een netwerk, tekstvlechtwerk.
				
				Waarbij de ene link de 
				andere weer oproept. Hosea (uit Egypte heb ik mijn zoon geroepen) 
				is zelf ook weer een verwijzing naar Exodus… 
				
				 
				
				Door Exodus (h 4) te lezen 
				wordt ook deze meer verborgen link duidelijk, in die zin dat ze 
				mdoor Mattheüs wel eens bedoeld zou kunnen zijn, want hij  
				voorziet nog meer phrasen van een een link naar dit tekstgedeelte: 
				waar Mozes uit Midian wordt geroepen om naar de farao te 
				gaan om de uittocht van het volk Israel uit Egypte te gaan bepleiten. 
				Het begin van Pasen. 
				
				 
				
				Ter herinnering: Mozes 
				was in Midian terechtgekomen omdat hij een moord gepleegd had op 
				een Egyptische slavendrijver die wat te wild te keer ging – volgens 
				Mozes, die toen nog een Egyptische prins was – tegen één van de 
				Joodse dwangarbeiders... Hij was vluchteling m.a.w.
				
				 
				
				Zo dadelijk zal hij bij 
				de farao met de korte en krachtige boodschap Gods opdracht vervullen 
				met een zin, die wij vooral in het Engels kennen, omdat zij in de 
				emenancipatiestrijd van de negers in Amerika onder leiding van Martin 
				Luther King zo’n grote rol heeft gespeeld: Let my people go.... 
				laat mijn volk gaan: Dat staat in Exodus 5:1. Dat wil zeggen: 
				dàt zegt Mozes tot farao in Gods naam ! 
				
				Maar daarmee wijkt hij 
				toch iets af van wat God hem had voorgezegd te zeggen. Immers in 
				hoofdstuk 4, had God het net even anders voorgezegd: Zeg tot farao…
				Zo zegt de HERE: “Israel is mijn eerstgeboren zoon, 
				daarom zeg Ik u: laat mijn zoon gaan… 
				
				
				God beschouwt zijn volk 
				als zijn eerstgeboren zoon. Hij handelt met hen en 
				voor hen zoals een vader zich inzet voor de toekomst van zijn zoon. 
				Logisch dat het lijden van Israel hem niet onberoerd laat. Logisch 
				dat hij in beweging komt en met uitgestrekte arm en krachtige hand 
				zijn zoon bevrijdt uit de wurggreep van de slavendrijvers in Egypte.
				
				 
				
				En daar is de pop-up al, 
				want deze vergelijking pakt de profeet Hosea op en werkt hij uit 
				als hij terugblikt op de begintijd van het verbond tussen God en 
				zijn volk: Toen Israël een kind was, heb ik, zegt God, 
				het liefgehad en  uit Egypte heb ik mijn zoon 
				geroepen... Ja, ik leerde Efraïm (andere naam voor Israel) lopen. 
				Ik droeg het op mijn armen...  Voilà.
				
				 
				
				Als Jozef met Jezus op 
				het punt staat terug te keren uit Egypte citeert Mattheüs Hosea…:
				Uit egypte heb ik mijn zoon geroepen... alsof die 
				zin op Jezus zou slaan, terwijl de profetie toch zeer duidelijk 
				verwijst naar het volk Israel en hun Exodus uit Egypte. Toch laat 
				Mattheüs zonder verpinken die profetie op Jezus slaan, die 
				in Egypte verzeild is geraakt op de vlucht voor Herodes en op het 
				punt staat terug te keren. … Foutje ?...Nee.
				
				 
				
				Mattheus weet natuurlijk 
				ook wel, dat Hosea over het volk Israël profeteerde. Hij is niet 
				dom. Sterker nog: heel zijn evangelie getuigt van een grote 'Joodse 
				Schriftgeleerdheid'. Sommige bijbelwetenschappers suggereren zelfs 
				dat een groep Messiasbelijdende schriftgeleerden mee aan de basis 
				ligt van de redactie van het evangelie van Mattheüs.
				
				 
				
				Dan moet het dus expres 
				zijn. Deze schijnbaar toevallige samenloop van omstandigheden (coïncidentie) 
				grijpt hij aan om enkele verborgen lijnen in de heilsgeschiedenis 
				naar voren te halen en enkele constanten in Gods bevrijdende optreden 
				in de schijnwerpers te stellen. 
				
				 
				
				Het effect van dit schriftcitaat 
				is immers dat er een zeer nauw verband (link) ontstaat tussen beide
				‘kinderen’ Gods, zijn beide zonen, beide zelfs nog eerstgeboren 
				ook: Israel en Jezus.
				
				Een nauw verband wordt 
				zo gesuggereerd tussen hun beider geschiedenis, d.w.z. tussen wat 
				er gebeurt met het verdrukte en uitgeleide volk 
				Israël in Egypte en Jezus Christus. 
				
				Hun levensweg zal 
				parallel lopen..
				
				 
				
				En als je je dat realiseert 
				dan zie je nog veel meer overeenkomsten. Kijk maar eens naar de 
				beschrijving van koning Herodes. Die lijkt verdacht veel op de farao 
				van Egypte: Beiden richten – uit angst voor hun eigen troon – zonder 
				scrupules – een slachtpartij aan onder de kinderen van Israel, uweetwel: 
				farao laat alle Joodse jongetjes, die geboren werden ombrengen door 
				ze in de Nijl te werpen: doodsrivier en angstland is Egypte daarom 
				geworden. 
				
				
				- maar zijn boos opzet mislukte: Mozes
				ontkwam dankzij de hoge beroepsethiek van twee vroedvrouwen 
				en de lef van een moeder in een biezen mandje, dat als een kleine 
				ark dobberde op de golven van de doodsrivier aan zijn moordlust 
				en leidde daarna het volk uit de slavernij: het Pascha, Pesach, 
				Pasen.
				
				Zo probeert nu ook Herodes 
				door de onschuldige kinderen van Bethlehem te vermoorden zijn concurrent 
				voor Davids troon te vernietigen...
				
				Herodes slaagt evenmin. 
				De Heer doet zijn geliefde kind, zijn eerstgeborene ontkomen. Jezus 
				ontsnapt naar Egypte nadat de wijzen uit het oosten hem en passant 
				toch nog even hebben gehuldigd als de ware koning der Joden.
				
				
				 
				
				En zo komt Jezus ook naast 
				het kleine bedreigde jongetje Mozes te staan… 
				
				Het is deze parallellie 
				die in vers 20 nog eens op subtiele wijze wordt bevestigd.
				
				
				De ‘engel des heren’ laat 
				Jozef nogmaals een droom dromen en zegt (2:20):  
				
				Sta op, neem het kind en zijn 
				moeder en reis naar het land Israël... Zij die het kind naar het 
				leven stonden zijn gestorven.
				
				 
				
				Ik zie de schriftgeleerden 
				die met Mattheüs aan het werk zijn (stel dat het zo gegaan is) glimlachen 
				als ze deze zinnen opschrijven... het is deze keer geen hyperlink, 
				die blauw-onderlijnd oplicht, (= plechtig ingeleid met de bekende 
				formule... opdat vervuld zou worden)... Neen, het is een 
				verborgen Schriftcitaat, impliciet... een binnenpretje… Alleen als 
				je er met je muis overheen gaat, zal ik maar zeggen, zie je dat 
				er een hyperlink is…
				
				            
				Sta op, neem het kind en zijn moeder en reis naar het land Israel
				
				en:       
				Zij die het kind naar het leven stonden zijn gestorven. 
				
				
				Beide zinnen hebben hun parallel 
				in het kleine stukje van Exodus 4 dat wij gelezen hebben.
				
				“Keer terug naar Egypte, 
				want allen die u naar het leven stonden zijn dood.” 
				(4:19) 
				
				 
				
				Mozes naar het leven gestaan 
				door Egyptenaren ↔ Jezus naar het leven gestaan door Herodes 
				en zijn trawanten… 
				
				 
				
				Zoals Mozes naar Egypte
				terug moet keren om Israël uit het diensthuis te leiden, zo 
				moet Jezus naar Israel terug om zijn volk te gaan redden.
				
				
				Merkt u dat Mattheus de beelden 
				op een zeer eigenaardige wijze in elkaar schuift. Werd Jezus zojuist 
				nog vergeleken met het volk Israel vergeleken, hier wordt 
				hij met de Mozes verbonden die naar Egypte moet gaan om 
				zijn volk te redden…
				
				 
				
				Ik zei het al in het begin: 
				het is om duizelig van te worden. Maar dat hoort bij bijbellezen. 
				Het is immers niet zomaar een romannetje dat we aan het lezen zijn, 
				het is het boek der boeken, waarin uw zaak en mijn zaak 
				tegelijk met die van Israel en Jezus worden behandeld. Het is Heilige 
				Schrift… Het resultaat van deze tour de force van Mattheus is, dat 
				de reis van het kind Jezus vanuit Egypte naar Israel nu twee keer 
				rijmt...
				
				a. op Israëls uittocht uit 
				Egypte… Pesach – pasen – dat was te verwachten..  
				
				
				b. op Mozes’ terugkeer naar 
				Egypte om de uittocht voor te bereiden... – dat was voor mij een 
				verrassing. 
				
				 
				
				Het diensthuis van weleer,
				het Egypte van 1200 voor Christus is nu in het jaar 4 
				voor Christus te vinden in Kanaän... Farao woont in Jeruzalem 
				en heet Herodes de Grote. Hij heeft zijn kindermoord er al op zitten. 
				Het beloofde land is vol van hen die vermoeid en belast zijn, van 
				mensen die snakken naar een redder, die hen zal uitleiden 
				uit dit diensthuis... 
				
				 
				
				Deze parallellie wordt nog 
				versterkt door de daaraan voorafgaande zin, waar tegen Jozef werd 
				gezegd: Sta op, neem het kind en zijn moeder en reis naar het
				land Israel... Deze zin loopt parallel met de 
				beschrijvende zin uit Exodus 4:20 waar staat.. En Mozes nam zijn 
				vrouw en zijn zonen, zette hen op een ezel en keerde terug naar 
				het land Egypte.
				
				Voilà: hier blijkt dat het 
				beeld van Maria op de ezel met het kind gemodelleerd is op de vrouw 
				van Mozes (Zippora) uit Exodus 4.
				
				 
				
				Inmiddels is duidelijk dat 
				we een nivo dieper zijn afgedaald in de werkelijkheid. 
				
				
				 
				
				De geografie is helemaal theologie 
				geworden. Egypte, het diensthuis is het angstland geworden, dat 
				overal kan zijn, het land waar de schaduwen des doods zo zwaar op 
				vallen. 
				
				Egypte kan bij wijze van spreken 
				midden in Israel liggen, in Judea, maar ook in Galilea, maar ook 
				hier in en om Genk zijn. Overal waar mensen wonen en leven, die 
				het gevoel hebben dat het leven hun bij de keel wordt afgenepen 
				daar is het Angstland... en daarheen heeft God zijn zoon gezonden... 
				om hen eruit te leiden… Uittocht… Pasen.
				
				 
				
				Om bij het volk dat in duisternis 
				wandelt en in schaduw des doods – een der welk – woont een groot 
				licht te doen opgaan, om ademruimte te scheppen in een benauwd bestaan 
				– eender welk – om  een bevrijding tot stand te bengen uit 
				eender welke band... om in één woord: te voltrekken wat Mozes op 
				een politiek niveau heeft volbracht: uittocht uit de slavernij, 
				doortocht door de woestenij tot de intocht in het land des levens...  Kerstmis 
				is geschied om Pasen te kunnen vieren.
				
				 
				
				Pasen, dat is waar het allemaal 
				om te doen is, ook al bij het begin. Bevrijding uit de slavernij, 
				eender welke; verlossing van de tirannie, eender welke; redding 
				uit de angst…
				
				Rond de geboort van Christus 
				wordt het Joodse Pasen, Pesach, dat Israel onder Mozes heeft 
				mogen vieren, verdiept tot een universeel gebeuren. Daarom is de 
				Heer gekomen, kerstmis geworden... om het hele wereldgebeuren voort 
				te bewegen tot het Pasen wordt.
				
				 
				
				Amen.
 
				
				liturgie
				
				 
				
				-           
				welkom
				
				-           
				aanvangslied: gezang 400: 1 
				
				-           
				stil gebed
				
				-           
				votum & groet
				
				-           
				lied: gezang 400: 9
				
				-           
				“Andacht” (Franciscus)
				
				Heer, maak mij tot instrument 
				van uw vrede;
				
				waar haat is, laat mij 
				daar liefde zaaien
				
				waar onrecht is, vergeving
				
				waar twijfel is, vertrouwen
				
				waar wanhoop is, hoop
				
				waar duisternis is, licht
				
				en waar droefheid is, vreugde.
				
				O Goddelijke meester, geef 
				mij
				
				eerder het verlangen troost 
				te schenken
				
				dan getroost te worden
				
				te begrijpen, dan begrepen 
				te worden
				
				te beminnen, dan bemind 
				te worden.
				
				Want het is door te geven, 
				dat wij ontvangen,
				
				het is door te vergeven, 
				dat wij vergeven worden
				
				en het is door te sterven 
				dat wij geboren worden in het eeuwige leven.
				
				-           
				lied: gezang 400: 12
				
				-           
				Bevestiging van ouderling
				
				 
				
				Gemeente van Christus,
				
 
				
				onderwijzing
				Hoewel alle leden van de gemeente 
				geroepen zijn tot het belijden van Zijn Naam en tot de dienst aan 
				elkaar (algemeen priesterschap der gelovigen) worden toch 
				sommigen van hen in onderscheiding van anderen geroepen tot het 
				vervullen van een ‘ambt’. 
Een ‘ambt’ is dan niet een eretitel, 
				maar een vorm van speciale dienstbaarheid, die er op toeziet dat 
				de kerk ‘kerk’ ( kuriake = wat van de Heer kurios 
				is) blijft en niet verwordt tot - willekeurige voorbeelden - een 
				gezellig clubje gelijkgezinden, een vereniging tot beverdiging van 
				de religieuze behoeften van de achterban of een actiegroep voor 
				een of ander nobel doel.. Neen, werkelijk: gemeente van Christus, 
				‘kerk’ of zoals de oudste aanduiding in de bijbel luidt: mensen 
				die de weg van Christus gaan.
De kerkeraad draagt de 
				verantwoordelijkheid voor de gang van zaken tijdens de eredienst, 
				bepaalt de prioriteiten van het kerkewerk en waakt over de leer 
				die in de kerk verkondigd wordt. Zij dient er dus op toe te zien, 
				dat de onderlinge samenkomst en omgang gekenmerkt wordt door wederzijdse 
				eerbied, hartelijke ontvangst, onderlinge betrokkenheid en wederzijdse 
				liefde.
				
				 
Bij dit alles 
				schrijft de orde der kerk voor, dat een ambtsdrager geheimhouding 
				is opgelegd van al datgene wat bij de uitoefening van het ambt vertrouwelijk 
				te zijner kennis is gekomen (KO 4.4/1)
bevestigingsvragen
				Wij nodigen daarom .... uit om om naar voren te komen..
				
 
				
				Nu gij gereed staat uw 
				ambt te aanvaarden, moge aan allen die hier bijeen zijn, blijken, 
				dat gij gezind zijt deze dienst in de Naam des HEREN op u te nemen. 
				Wil daarom voor God en zijn gemeente de volgende vragen beantwoorden:
				
TEN EERSTE:
Aanvaard gij van harte en in geloof de opdracht, 
				die u vandaag vanwege de kerk wordt toevertrouwd, bedenkend, dat 
				doorheen het beroep dat de gemeente op u doet, 
God zelf u roept 
				tot dit ambt?
TEN TWEEDE: 
Weet gij u -met de gehele kerk- 
				geplaatst onder het gezag van de Heilige Schrift als Woord van God, 
				hoogste maatstaf voor geloof en leven ?
TEN DERDE:
Belooft 
				gij uw ambt trouw te zullen bedienen met liefde voor de gemeente 
				en al haar leden, 
de nodige geheimhouding te betrachten ten 
				aanzien van alles wat bij de uitoefening van uw ambt vertrouwelijk 
				te uwer kennis wordt gebracht en ook in heel uw levenswandel u te 
				gedragen waardig der roeping waarmede gij geroepen zijt ?
				
Wat is hierop uw antwoord ?
 
				
				zegenspreuk
				tot de gemeente
Zusters en broeders, scharen wij ons nu 
				om de nieuwe ambtsrager terwijl wij bidden zingen:
 
				
				-           
				lied: gezang 341: 3
				
				 
				
				-           
				gebed bij de opening van het Woord
				
				-           
				inleiding
				
				-           
				Schriftlezing: Exodus 4: 18 – 23
				
				-           
				Schriftlezing: Mattheüs 2: 13 – 23
				
				-           
				lied: psalm 136: 1, 5 en 11
				
				-           
				kinderen naar de nevendienst
				
				-           
				preek
				
				-           
				lied: psalm 136: 12 en 13
				
				 
				
				-           
				gebeden
				
				-           
				collecten
				
				 
				
				-           
				slotlied: gezang 308
				
				-           
				heenzending en zegen
				
				-           
				"amen.." (gezang 456:3)