Abraham en de drie mannen

over ‘drie-eenheid’en gastvrijheid

ds. Dick Wursten

15 oktober 2006, Genk

 

      

lezing            Genesis 18:1-8

 

Gemeente van Christus,

Het is rond de middag. De zon is naar z’n hoogste punt geklommen en de hitte drukt ondraaglijk op de aarde. Mens en dier hebben de schaduw opgezocht en bewegen zich zo weinig mogelijk. Het enige geluid dat te horen is zijn de krekels die sjirpen in het gras. Aartsvader Abraham zit voor zijn tent. Ook hij houdt zijn siësta. Dat mag ook wel, want hij is de jongste niet meer. Zijn vrouw Sara is achter in de tent, in de vrouwenafdeling, waar het ook nog redelijk koel is. Ik stel me zo voor, dat ook zij een schoon­heidsslaapje aan het doen is.

Kortom: de wereld rust en is in stilte gehuld.

 

Dan slaat Abraham zijn ogen op. Hij knippert nog wat tegen de zon in. Hij heeft wat gehoord. Met toegenepen ogen tuurt hij tegen de zon in en tegen de zinderende lucht ontwaart hij 3 mannen. Ze zijn al vlakbij, ja ze staan al bij de tent.

Hij schiet omhoog en is meteen klaarwakker. Hij gaat de 3 mannen tegemoet, buigt zich diep ter aarde en begroet ze met grote hoffelijkheid: 

‘Dat ze toch een pauze inlassen op hun tocht, dat ze zich neer­vlijen onder die prachtige grote boom daar, de tere­bint van Mamre, ja dat ze zich bij hem wat opfrissen en wat brood eten om op krachten te komen..’

De drie mannen gaan dankbaar op het aanbod in. En terwijl zíj zich op hun gemak neerzetten in de schaduw van de boom, is het met de rust van Abraham gedaan.

Het is één en al bedrijvigheid. Daar komt al een knecht aan met water om hun voeten te wassen, en Abraham zelf zit ook niet stil. Hij snelt naar de tent en roept zijn vrouw erbij.

Vlug ! Drie maten fijn meel! Kneed het en maak koeken!

U hoort de haast in deze commando’s van Abraham tot zijn vrouw.

En het is nogal geen kleinigheid wat Abraham hier van zijn vrouw vraagt: drie maten fijn meel, d.w.z. 3 schepels van elk ong. 13 liter meel, dat is 39 liter meel.. Dat moet zij maar zo - vlug­vlug - even kneden tot platte koeken, en die bakken op de steen: een soort pannekoeken dus.

Abraham wil niet weinig, afgepast, net genoeg voorzetten, neen: royaal zal hij schenken, zodat ze de rest misschien mee konden nemen voor onderweg..

 

En trouwens: die koeken zijn nog maar het minste.

Abraham zelf snelt naar zijn kudde, zoekt het beste kalf uit, dat hij vinden kan, slacht het en geeft het aan een knecht. Deze haast zich (opnieuw!) om ook dit stuk van de maaltijd op deskun­dige manier toe te bereiden. Samen met een soort romige botermelk -  naar verluid nog steeds een lekkernij in het Midden-Oosten -  zet hij zijn 3 gasten het malse vlees­gerecht voor. De berg versgebakken pannekoeken torent vorstelijk boven de hoofden uit.

 

Een tafereel als geen ander. Met krachtige penseelstreken heeft de schrijver ons het geschilderd.

Het eindigt ermee, dat Abraham als een echte bedoeïenensjeik tegen de boom geleund tevreden staat  toe te kijken, hoe zijn gasten zich te goed doen aan het lekkers dat hij hen heeft voorgezet. En – let wel – Abram weet niet wie het zijn.

 

Ja, wie zijn die drie mannen eigenlijk?

Het is Gòd. Vers 1 van hoofdstuk 18 zegt het uitdrukkelijk: de HERE verscheen aan Abraham bij de terebinten van Mamre.. Maar als Abraham zijn ogen opheft dan ziet hij… niet God, maar drie mannen: Deze drie zijn dus de ene Heer!

 

Fascinerend is het om te zien hoe in dit verhaal enkelvoud en meervoud heen en weer gaat: de HERE (enkel-voud) verschijnt aan Abraham en Abraham ziet drie (meervoud) mannen. Vervolgens spreekt hij één man aan (mijn heer, zegt hij), nodigt er één uit, maar onthaalt er drie (meervoud) in zijn tent Drie zijn het er ook die op zijn beleefdheidsvragen antwoorden. Eén belooft iets later Sara een kind en tenslotte doet hij er drie uitgeleide.

 

Met het fantastische lef, dat de kerkvaders hadden, stellen zij – Augustinus voorop – eenvoudigweg, dat hier dus Deus trinitas,  God-drieënig himself.. aan Abraham is verschenen.  Augustinus’ leraar (Ambrosius van Milaan) had het trouwens al gezegd:

            tres vidit, unum adoravit:

            Hij zag er drie, maar hij aanbad er één.

 

En zoals u misschien weet is de afbeelding van dit tafereel dan ook bijna vanzelf de ‘ikoon van de drie-eenheid’ geworden. Het bekendst door de afbeelding van de legendarische Russische ikonenschilder Roubliev.

De regels voor deze ikoon waren trouwens streng: De 3 gestalten moesten rond een tafel zitten, onder een boom. Ze moesten identieke gezichten hebben, zodat de éénheid in de drie-heid zichtbaar bleef… , want – zoals Augustinus in zijn grote werk over de triniteit – zo mooi zei, want het dogma van de drie-eenheid dient ‘niet zozeer om iets te zeggen over God, als wel om niet geheel over God te zwijgen’. 

 

Ja, zo dom was deze Noord-afrikaanse bisschop niet.

Nog een laatste woord hierover (en dan laat ik dit onderwerp rusten):

Volgens de oudkerkelijk leer der drie-eenheid zijn de woorden en daden die God naar buiten toe doet ‘ondeelbaar’ (opera ad extra indivisa sunt).. populair gezegd: Alle drie de zijnswijzen van God (Vader, Zoon en Heilige Geest), die in eenheid Gods wezen uitmaken staan er altijd allemaal achter, zelfs als ze schijnbaar tegenover elkaar staan.

Geheel in deze lijn komt Augustinus met de fantastische stelling dat de drie mannen, die in Genesis 18 aan Abraham verschenen zijn - als zij samen het woord tot Abraham richten - ‘unisono’ moeten hebben gesproken, met één klank, met één stem…

 

Nu, voor mij hoeft God niet ‘unisono’ te spreken, altijd hetzelfde. Pinksteren heeft mij juist geleerd dat het ook veelstemmig kan en er veelkleurig aan toe gaat… (veelkleurige rijkdom Gods).. . Juist het feit dat er dus blijkbaar meervoud is in de ene God, betekent dat hij ook niet voor één gat is te vangen. Ook in onze tijd zal hij er wel een woordje tussen kunnen krijgen

…  als we er maar voor open staan, zoals Abraham…

Want dat is natuurlijk cruciaal hier: Abraham staat open voor de realiteit van deze drie mannen, en hun honger en hun dorst…. Achteraf blijken ze geen gewone mensen te zijn geweest en achteraf komt aan het licht dat hun bezoek toekomst opent: Het is immers tijdens deze visite dat het beloofde nageslacht wordt aankondigd (nageslacht = toekomst.)

De hartelijke ontvangst van deze vreemdelingen legt m.a.w. de basis voor het de vervulling van de belofte aan Abraham. Het is langs deze weg, dat het verbond tussen God en Abraham voortgang vindt.

 

Daarom wil ik nog even met u doorgaan op dat thema van de gastvrijheid.

Het is duidelijk: Dit was een gewone zaak in het oude Oosten en eigenlijk is het dat nog steeds, zo gauw je West-Europa verlaat. Het was een plicht en een recht, hoog aangeschreven in de morele code.

Een vorm van mutualiteit zou je het zelfs kunnen noemen (wederkerigheid): Het verzekerde je van elementaire bestaansmiddelen: eten/drinken/onderdak als je van huis ging… onder het motto: “handel zo t.o.v. anderen, als gij wilt dat anderen met u zouden  doen.”

Abraham is hierin voor­beeldig, een toonbeeld van gastvrijheid en vrijgevigheid.

Ik heb het u -  expres vrij uitgebreid  - geschilderd in het begin.

 

Ik denk dat deze ‘gastvrijheid’ maar niet enkel behoort tot de ‘oud-oosterse’ kleur van de bijbel, zodat we het als archeolo­gisch of ethnologisch détail kunnen afdoen.

Neen: welbeschouwd bljkt de gastvrijheid een wezenlijk onderdeel van ‘het leven in het geloof’.. te zijn. In Oud en Nieuw Testament een telkens weerkerend thema.

De aansporingen om gastvrij, herbergzaam te zijn zijn de hele bijbel door te horen.

 

In het volgende hoofdstuk van Genesis bijv. betracht Lot ten opzicht van dezelfde 3 mannen ook gastvrijheid. Het wordt hem bijna noodlottig, want de inwoners van Sodom en Gomorra veegden hun voeten aan het het gast­recht en wilden van alles en nog wat uithalen met ‘Lots gasten’.  Zij respecteerden de gastvrijheid juist niet… Vreemdelingen waren voor hen geen mensen om welkom te heten, maar mensen van wie zij konden profiteren en daarna afdanken. Dàt was de ‘ongerechtigheid’ van Sodom. (dat zij leefde in trots,  overdaad zonder de ellendige en de arme te ondersteunen, aldus Ezechiël)

 

Hiertegenover zijn de gastvrije, royaal schenkende en zorgzame Abraham èn Lot een exact tegenbeeld van de goddeloze Sodomieten. Zij ontvangen hun gasten zoals het hoort. Abraham en Lot zijn prototypes van de recht­vaardigen, die God in Sodom tever­geefs zoekt. afin: Lees er Genesis 19 maar eens op na.

 

De herbergzaamheid, de gastvrijheid hoort tot de cultuur van het geloof (deel v.h. leven van een rechtvaardige, een vrome). Het is een uiting van het besef dat je mag ‘delen’ omdat je zelf ook zoveel ontvangen hebt; van ‘zorg en verant­woordelijk­heid’ ook als deze nìet afgedwongen wordt. Een weet hebben van ‘aandacht voor de medemens’ ongeacht wie hij is of vanwaar hij komt. gaven delen wereldwijd.. Gast aan tafel…

 

Moet u maar eens nagaan hoeveel ‘bijbelheiligen’ de deugd van de gastvrijheid beoefenen. U zult legio verhalen vinden: Laban (Jakob-familielid en vluchteling), Jethro (Mozes-vluchteling), David (volk.. broodkoeken en vlees).

Ja ook het Nieuwe Testament zou een stuk armer zijn zonder de gast­vrijheid, waardoor Jezus geregeld genodigd werd in een huis, aan een maaltijd, waar hij dan zijn gelijkenissen vertelt.. over …. bijv. een heer des huizes (beeld van God) die een grote maaltijd aanricht en de mensen van de straten van de stad binnennodigt, opdat zijn huis vol worde etc.., over zijn Vader in de hemel, die een huis heeft met véle woningen..

Ook Paulus zou zijn zendingsreizen anders hebben moeten inrichten als hij niet voortdurend onderdak kreeg aangeboden van Joden en heidenen..

 

Daarom, gemeente, stel ik vanmorgen, dat ‘gastvrijheid’, ‘her­berg­zaamheid’ een christelijke deugd is in de volle zin des woords. Hij staat bij de apostel Paulus niet zomaar in het rijtje van Romeinen 12; prominent figureert zij daar tussen liefde, hoop, gebed, eensgezindheid en vredelievendheid…

En – nog iets – in  elke nieuwtestamentische profielschets voor een ambtsdrager (latere brieven van Paulus), komt ook de ‘gastvrijheid’ voor als vereiste om ‘oudste’, ‘opziener’ of ‘dienaar’ te worden, of om dezelfde termen wat plechtiger te vertalen, om ouderling, bisschop of diaken te worden.

 

En de diepste grond van al deze zaken kan enkel hierin gevonden worden, zoals altijd, dat God zelf ‘gastvrij’ is.

Zoals Abraham de drie mannen ontvangt en ze alles schenkt wat ze nodig hebben, ja nog veel meer, het beste wat hij heeft.. zo ontvangt God ons mensen en schenkt ons alles wat wij nodig hebben, ja nog meer geeft hij ons, boven bidden boven denken.

Mild en overvloedig… het beste wat Hij heeft..zijn zoon, zichzelf, zijn liefde, zijn hart…

En gezien wat wij gehoord hebben over de leer van de drie-eenheid is dat eigenlijk hetzelfde.

 

èn het zal dan ook wel niet toevallig zijn, dat precies dit wezen van het geloof wordt afgebeeld in de vorm van een ‘gastvrije maaltijd’, de maaltijd des Heren, waar brood de innerlijke mens versterkt en wijn het hart verheugt…

De mens, die deze ongelooflijke ‘gastvrijheid’ Gods ervaren heeft, die zal ook zelf de deuren  naar de naaste open zetten: de deuren van zijn tent, van zijn huis, van zijn hart bovenal.

 

De binnenkant van de herbergzaamheid (innerlijke grond) is Gods grondeloze herbergzaamheid, de borgstelling en geborgenheid aan zijn hart die wij mogen ervaren in het geloof… Dit ‘welkom’ van God aan ons, weerspiegelt zich in ons ‘welkom’ ten overstaan van onze concrete naaste.

Een verwelkomende manier van omgaan met de mensen, of ze nu hoog of laag zijn, of het nu op het heetst van de dag is of niet, hoort principieel bij de ‘navolging van Christus’. 

 

Het huis van onze Vader in de hemel heeft vele woningen en staat open.

Het huis van God op aarde… dus evenzo..

hoe zouden dan de huizen en de harten der gelovi­gen gesloten kunnen blijven ?

Vergeet daarom de herbergzaamheid niet,

want daardoor hebben sommigen, zonder het te weten, engelen geherbergd,

amen.


 

            liturgie

 

-           welkom

-           aanvangslied: psalm 107: 1

-           stil gebed

-           votum & groet

Vergeet de herbergzaamheid niet,

want daardoor hebben sommigen, zonder het te weten, engelen geherbergd,

 

-           lied: psalm 107: 2 en 3

-           gebed om ontferming ..

            Uw goedheid houdt ons staande… Hebben we wel nodig

            Geen thuis, geen toevluchtsoord… dan bij U

            Tot u roepen wij… om uw ontferming.

 

-           lied: psalm 107: 4

-           woord ten leven: Romeinen 12: 9-21

-           lied:  psalm 107: 19

 

-           gebed bij de opening van het Woord

-           Schriftlezing: Genesis 18: 1-7

-           lied: gezang 323: 1 en 3

-           preek

-           lied: psalm 87: 1 en 2

 

gebeden: Abrahamhuis…

gastvrijheid, ontmoeting (zonder moeten), culturen, religies, overtuigingen…

want tussen mensen die wereldwijd in alle onderscheidenheid dezelfde zorgen en dromen, angsten en verlangens..

 

-           collecten

-           slotlied: gezang 441: 8 en 10

 

-           heenzending en zegen

-           “amen..” (gezang 456:3)

 

 


 

terug naar de lijst met preken