preek over Mattheüs 14:24-30:

De gelijkenis van het goede en slechte graan

Genk, 22 juni 2008

  

INLEIDING op de evangelielezing

 

De gelijkenissen die Jezus vertelt in h. 13 handelen over het ‘koninkrijk des hemels’, of het koninkrijk Gods. Ze vertellen in de vorm van een verhaal hoe het er in het ‘koninkrijk van God’ aan toe gaat.

 

Wat is dat: het ‘koninkrijk van God’ ? Waar ligt dat ?

 

Een taalkundige opmerking kan hier veel verduidelijken: Het Grieks (ook het Hebreeuws) heeft één woord dat alles aanduidt ‘wat de koningsmacht aanbelangt’. Waar wij onderscheiden termen hebben voor het bezit van de macht (koningschap), de uitoefening van de macht (regering) en het gebied, waarover de macht wordt uitgeoefend (het koninkrijk)... kent het Grieks maar één term die al die aspecten dekt: ‘regiment, regering en regio’ in een keer.

Dit gezegd zijnde mogen we de gelijkenissen van het koninkrijk dus ook rustig de gelijkenissen van het koningschap Gods of van de Godsregering noemen, al naar gelang de gelijkenis dan beter tot zijn recht komt. Het zit allemaal in dat griekse woord.

 

gelijkenis die ons vertelt over hoe het met de Godsregering is gesteld...

 

LEZING: Mattheus 34:24-30

 

PREEK

 

Gemeente,

‘dolle tarwe’of ‘dolik’ is een grassoort die veel op tarwe lijkt en zeker in het begin er moeilijk van onderscheiden kan worden. Zij brengt ook een halm voort en pas wanneer het koren aren begint te zetten, kun je het verschil zien: de korrels (graan) zijn zwart en giftig.

“Zizania” staat er in het Grieks (overigens duidelijk een semitisch of arabisch woord); Lolium temulentum is de officiële naam. Voor de taalfanaten onder u: in het Frans kun je zeggen: “semer la zizanie” = ‘onkruid zaaien’ in de betekenis van tweedracht zaaien. Maar dit terzijde.

 

Waar komt die dolle tarwe toch vandaan, vragen de knechten zich af, die enkel goede tarwe hadden verwacht. Waar is het fout gegaan ? Ze beginnen te twijfelen.. en stappen naar hun heer: Heeft u misschien geen goed zaad gezaaid ?

De heer ontkent. Hij weet hoe het zit: Hij heeft een verborgen vijand heeft, eentje die voortdurend zijn werk probeert te saboteren.

De knechten zijn geschokt, verontwaardigd en willen het voor hun heer opnemen en bieden aan de akker te zuiveren door het slechte koren uit te trekken. De heer verbiedt dit uit vrees dat daarmee de hele oogst vernield wordt en beveelt goede en slechte tarwe tesamen te laten opgroeien tot de dag van de oogst. Dan zal de grote scheiding plaatsvinden: Het ene in het vuur, het andere in de schuur.

 

De hoofdgedachte in deze gelijkenis is wel duidelijk, maar toch blijft het gebeuren waar de gelijkenis over gaat ongrijpbaar, zelfs als je de gelijkenis keurig uitgelegd krijgt, zoals iets verderop in Mt 13 gebeurt. De gelijkenis lost namelijk geen probleem op, maar legt er juist een op tafel..

 

Jezus problematiseert namelijk in het begin van de gelijkenis de Godsregering en daarmee verwoordt hij een vraag die veel mensen zich stellen..

 

Schokkend is en blijft het voor de mens, juist voor de gelovige mens, dat er in een wereld die geschapen is door een goede God... zoveel kwaad tot bloei is gekomen... Hoe kan dat eigenlijk ? Dat is de vraag naar de oorsprong van het kwaad... of beter de vraag naar de rechtvaardiging van God ten overstaan van het kwaaad: de theodicee. Al ver voor het begin van onze jaartelling op punt gesteld door de wijsgeer Epicurus.

De premissen zijn duidelijk: Er is een God en er geschiedt kwaad in de wereld..

Welnu.


 

Of God wil het kwaad wegdoen uit deze wereld.. maar kan het niet.

Of Hij kan het maar wil het niet.

Of Hij kan het niet én wil het niet.

Of Hij kan het én wil het.

Als Hij het wil maar niet kan, zou hij zwak zijn, wat bij God niet het geval kan zijn.

Als Hij het kan en niet wil, zou hij boosaardig zijn, iets wat God eveneens vreemd is.

Als Hij het niet kan én niet wil, zou hij zowel zwak als boosaardig zijn, iets wat bij God uitgesloten is.

Als Hij het kan en wil – het enige wat bij God past – waar komt dan het kwaad vandaan of waarom heft Hij het niet op?’

 

Binnen de gelijkenis stellen de knechten precies deze vraag. Hoe kan er in Godsnaam onkruid op de akker van de Heer groeien ? Waar komt dat vandaan ? En ook de tweede vraag wordt impliciet gesteld...: Waarom roeit hij het niet uit ?

 

1. Het antwoord dat de gelijkenis op de eerste vraag geeft is eenvoudig (vs 25)... een ‘vijandig mens’ heeft het goede werk van de Heer gesaboteerd: de duivel heeft het gedaan, die is verantwoordelijk voor het onkruid. Hij krijgt de schuld... Daarmee is voor Jezus (en zijn tijdgenoten) in de gelijkenis de kous af...

Maar...  - vinden wij -

daarmee is de vraag eigenlijk niet beantwoord, want zo heeft hij de ene onbekende door een andere vervangen en dat is logisch gezien niet zo effectief, want dan verplaats je het probleem: Waar komt het kwaad vandaan ... wordt ... Waar komt de duivel vandaan ? Dat is een gevallen engel, zeggen we dan. Maar ook dan verplaatst de vraag zich gewoon opnieuw: Hoe kan een engel eigenlijk vallen ?

Elk antwoord is het het uitgangspunt van een nieuwe vraag... De vraag naar de oorsprong van het kwaad verliest zich in een petitio principii (oneindige reeks) en krijgt dan ook geen antwoord. Duisternis omringt m.a.w. het feit van het kwaad... Epicurus had dat scherp gezien!

 

En: eigenlijk is juist dat heel trefzeker in de gelijkenis verwoord.

Want ook in de gelijkenis blijft het een obscuur type, deze vijand. Hij komt des nachts als de mensen slapen en als hij zijn boos werk gedaan heeft is hij weer weg. Je ziet hem niet zien, kunt hem niet aanwijzen, niet arresteren, niet aanspreken op zijn werk, niet ter verantwoording roepen...

 

Is dat niet precies wat er aan de hand is met het kwaad: De uiteindelijke bron van het kwaad is nooit te vinden, de boze is altijd weg.. Satan heeft nooit open en bloot op aarde rondgewandeld als een kwetsbaar en aanspreekbaar mens, zoals God... in de Zoon des mensen. Neen, de duivel komt en ziet, zaait het zaad van de twijfel en is weer weg: niet alleen a master of disguise, maar ook een verdwijningskunstenaar.

 

Kenmerkend: Hij laat de mensen zitten met de brokken, want wat er wel wel is en waar je niet omheen kunt, is het kwade zelf: Het onkruid is er, staat er, groeit, bloeit en mag zelfs vruchtdragen en zich uitzaaien....: on-weerlegbaar, onbestrijdbaar, met of zonder ‘persoonlijke duivelhypothese’. Het kwaad is een macht en ze werkt onophoudelijk, parasitair op het goede, verkankerend, verzurend, vergiftigend.. als het maar kapot gaat..

 

Het feit van het kwaad, het brute feit van het kwaad (met alles wat er als onrecht en lijden bij hoort) is en blijft de onneembare hindernis voor een sluitende wereldverklaring. We moeten die ook maar niet te zeer zoeken lijkt mij...

 

Temeer daar... het zoeken naar de oorsprong van het kwaad de oudste en meest beproefde methode om de eigen verantwoordelijkheid als mens voor een deel van het kwaad... van je af te schuiven. Adam, de oerMENS, deed het al toen hij ter verantwoording werd geroepen en zei: Niet ik, maar de vrouw die gij mij gegeven hebt en de vrouw deed het ook: niet ik, maar de slang, die Gij geschapen hebt...

 

Terug ter zake: Het kwaad is er, manifest aanwezig op de wereldakker. Het onkruid groeit samen op met het koren. Het kwade openbaart zich, samen met het goede, het groeit en bloeit evenzeer.

Ontkennen en/of verharmlosen heeft geen zin, is zelfs gevaarlijk.Het is er, helaas. Je kunt er niet omheen. Het is voelbaar en tastbaar reëel in heel z’n afgrijselijke negativiteit.

 


 

2. En dat brengt ons als vanzelf bij het tweede punt, waar het in de gelijkenis eigenlijk om gaat... Als het er staat - die dolle tarwe, dat kwaad - en we hebben het door dat het er is en we kunnen het zelfs onderscheiden van de tarwe... waarom het dan niet uittrekken en verwijderen, waarom de akker dan niet zuiveren ?

De knechten bieden hun diensten aan. Ze staan al klaar.

Niet unde malum okay, maar dan toch wel een daadkrachtig antwoord op cur illa non tollit  ?

 

De heer houdt ze tegen: Neen, niet doen, want met het onkruid zoudt gij tegelijk ook het koren kunnen uittrekken. M.a.w. het is om het koren te redden, dat de Heer verbiedt om de akker te zuiveren, het onkruid te wieden...

Een ieder die wel eens onkruid heeft gewied of korenbloemen heeft proberen te plukken tussen de tarwe, weet hoe zeer de wortels verstrengeld zijn en hoe je ze haast niet van elkaar kunt scheiden zonder de goede plant te beschadigen. Daarom: Laat beiden te samen opgroeien tot de oogst. zegt de Heer. Dan zullen we de scheiding maken.

 

Toegepast: God laat het kwaad bestaan, omdat de uitroeiing van het kwaad ook het goede zou vernietigen of op z’n minst beschadigen..

 

- even stil van -

 

Dit is de pointe van Jezus’ gelijkenis. Hierom vertelt hij ze..

Wat doe je als je vaststelt dat het kwaad er is, dat er naast goede ook kwade dingen, slechte dingen gebeuren op aarde. Antwoord: in elk geval niet met alle geweld het kwaad proberen uit te roeien... want met het kwade zou je ook het goede ontwortelen

 

Goed en kwaad zijn blijkbaar volgens Jezus verstrengeld en wel zo radicaal - van in de wortel (radix) - dat ze samen opgroeien en groter worden (zoals er zelfs letterlijk staat).

 

Met dit feit, dat ze niet van elkaar te scheiden te zijn, hoezeer ze ook onderscheiden moeten worden... daarmee moeten we dus leren rekening houden als je op Gods akker wilt werken = als je als mens wilt leven en het leven een beetje wilt ordenen naar Gods wil.

 

De intuïtieve aandrang om radicaal zuiverend over de wereld te gaan en alle onkruid met wortel en tak uit te roeien wordt hier een halt toegeroepen. Het zal een averechts effect hebben: ook de goede planten zullen uitgetrokken worden.

De neiging dus - van hen die zich goed wanen, oei.. - om het kwaad ergens te localiseren - buiten hen, oei -  om het vervolgens te vuur en te zwaard te gaan bestrijden... met het zwaard van het woord en als dat niet helpt met het echte zwaard, een neiging die elke religie die wat voorstelt heeft,  wordt hier verboden...

Het zal de goede planten schaden en de oogst in gevaar brengen.

 

Wat dan wel?

We zullen ‘geduld’ moeten hebben. De Heer zal al het goede oogsten, maar niet meteen. Hìj zal het kwade vernietigen, wegdoen, compleet, maar niet meteen. De Heer laat het rijpen... allebei, totdat volledig zichtbaar wordt dat het kwaad kwaad is, zodat het goede eindelijk verzameld kan worden..

 

Geduld, dat is letterlijk: kunnen dulden, dragen, verdragen, volhouden... lijden zelfs.

 

Het onrecht zal er zijn, tot de dag van de oogst,

het kwaad zal in ons midden zijn, tot de jongste dag,

het lijden zal bestaan tot de Heer komt om de aarde te richten, de wereld in gerechtigheid.

We houden er maar beter rekening mee... niet dus - even ten overvloede - om in absolute passiviteit alles maar te ondergaan, neen, maar in elk geval - woord voor vandaag - ook niet om in absolute activiteit te menen er wel een einde aan te kunnen maken.

 

Deze gelijkenis staat dus kritisch m.n. ten opzichte van het messiaanse ongeduld van vele christenen. Zij wensen in deze wereld, in deze aeoon, in deze bedeling, dit tijdsgewricht... al perfectie te zien, volkomen goedheid, heiligheid... de zonde bestrijden, het kwaad uitroeien, Gods koninkrijk toch al wel een beetje of liefst helemaal oprichten..

 


 

De gelijkenis leert ons daarentegen om bij alle ongeduld en verlangen naar volkomenheid en heelheid een (wat we met een moeilijk woord noemen: een) eschatologisch voorbehoud in acht te nemen. De zuivering van de akker, de zuivering van de wereld, en de openbaarwording van de kinderen Gods moet wachten tot de tijd van de oogst, de jongste dag.

 

Deze boodschap lezen we trouwens niet alleen hier, maar zij doordesemt het hele nieuwe testament.

Het was blijkbaar nodig, deze rem, want - paradox - Jezus had namelijk zelf met zijn evangelie heel wat losgemaakt aan verlangen. Met zijn woorden en daden had hij hoge verwachtingen gewekt, een messiaans verlangen opgeroepen.. dat niet te stuiten was..

 

Volgens de ervaring van eerste gemeente moest zij juist daarom op een degelijke manier ‘geleid’ worden, anders zou deze messiaanse spanning tot een enorme kortsluitingen leiden en de zaak waar het God in Jezus om gaat gaan schaden.

Een wijs inzicht overigens dat op veel terreinen van het leven z’n waarheid al heeft bewezen... Brave new world ? Nee liever niet.

 

In deze gelijkenis worden wij opgeroepen om ook bij de ontmaskering van het kwaad de heilige nuchterheid niet uit het oog te verliezen, dat het ‘zo simpel’ niet is om het kwade van het goede te scheiden... dat onkruid en koren zo verschrikkelijk op elkaar kunnen lijken, ja dat ze onzichtbaar onder de oppervlakte van het leven onontwarbaar verstrengeld zijn...

 

En wie zichzelf een beetje kent, weet waar ik het over heb: Welke energieen, krachten, driften drijven ons ten diepste... zowel ten kwade.. als ten goede.. wie zal het zeggen.. wie kent hier zichzelf, en wie kan hier onderscheiden... hoeveel deugden zijn in de kern niet opgepoetste ondeugden en van hoeveel ondeugden moet je ook niet zeggen dat de wortel -diep in - zo slecht nog niet is... ’t is allemaal zo simpel niet, niet zo zwart wit..

en ’t is daarom in elk geval altijd goed om voor t slapen gaan eens in je eigen hart te kijken. En het oordeel aan god over te laten. Dat maakt een mens milder.

 

Daarom, velt geen oordeel voor de tijd, dat de Heer komt, omdat Hij degene is die aan het licht zal brengen wat in het duister verborgen is, en die zal onthullen wat de mensen ten diepste beweegt. Dan zal elk van Godswege de lof ontvangen die hem toekomt (1 Corinthiërs 4:5)

Amen.


 

liturgie

 

-           welkom / afkondigingen

-           aanvangslied: gezang 380: 1, 2, 3

-           stil gebed

-           votum & groet

-           lied: gezang 380: 4, 5

-           gebed om ontferming

-           lied: gezang 380: 6 en 7

-           woord ten leven: Efeziers 4: 25 - 5:2 NBV

-           lied: psalm 89: 1 en 4

 

-           gebed bij de opening van het Woord

Hemelse Vader, dagelijks vernemen wij door de krant en de tv tot wat voor een onheilwij mensen in staat zijn.

Wij gaan naar de kerk om te vernemen tot wat voor een heilU in staat bent.

En daarom smeken wij U:

wil de Schrift tot leven wekken,dat uw Woord geen dode letter voor ons is.

Laat het verlossende Woord, de levende Heer,

zo geestrijk in ons midden zijndat wij zijn nabijheid ervaren.

Heer, vuur ons aan,

laat onze harten branden in ons

omwille van uw heil

en tot heil van de mensen

en ter ere van uw Naam!

 

-          Schriftlezing: Mattheüs 13: 24-30

-          lied: gezang 50: 5, 6, 7

-          preek

-          geloofsbelijdenis KlGl

-          gebeden

-          collecten

-          slotlied: gezang 78

-          heenzending en zegen / „amen..” (gezang 456:3)