Preek over het eerste kruiswoord
Vader vergeef het hun, want zij weten niet wat zij
doen... (Lukas 23:34)
Bex, 13.02.2005
Brasschaat, 28.03.2010 (bewerkt)
Gemeente,
Romeinse soldaten binden Jezus aan het kruis. Hun
zoveelste executie. De gouverneur van de keizer, opperbevelhebber van
het leger, Pontius Pilatus,
heeft vonnis gewezen en deze man ter dood veroordeeld. Dat Pilatus
daarbij het recht heeft gebogen om de maatschappelijke rust
en zijn eigen hachje te
redden…, dat weten de soldaten waarschijnlijk niet eens.
En als ze het al weten, dan is dat hun zaak niet: zij
zijn soldaten, voetvolk.
Ze hebben niet voor niets een uniform aan. Ze zijn geen
individuen, maar een collectief; ieder voor zich een radertje in de
goed geoliede machine van het Romeinse Keizerrijk. Zij doen m.a.w.
gewoon hun werk, beulswerk
in dit geval, maar dat hoort bij de job èn dat moet toch iemand doen.
Daarmee zijn ze nog geen
moreel slechte mensen; afgestompt misschien wel ten opzichte van het
lijden van de mensen die ze kruisigden. Tenminste dat denk ik. Zo gaat
dat als je daar dag in dag uit mee bezig bent, maar daarmee nog niet
slecht.
Ik zag een documentaire over het
Oostfront op de TV èn ook daar had je hetzelfde: soldaten,
officieren, generaals: ze doen het: ze schieten voortdurende anderen
dood. En als je het ziet is het ongelooflijk dat ze het zomaar doen,
maar ja die anderen deden het ook.
Niet dat ik nu de soldaten – hier in de rol van
executeurs – wil verontschuldigen, maar wij maken ons soms wel heel
makkelijk af van de ingewikkeldheid van het samenleven van mensen,
waarbij alles niet zo zwart wit is als wij wel zouden wensen (en wij
natuurlijk wit). Dat is te gemakkelijk. Je kunt juridisch onschuldig
zijn en moreel toch schuldig, zal ik maar zeggen. De realiteit is
nogal complex en verwarrend. Er zijn goeien en slechten, zoals overal,
en de meesten hebben van beiden wat.
En het lukt niet om de spelers zo in te delen, dat je
de zwarte piet kunt
wegspelen... bijv – in het verhaal van Jezus – naar de Joden toe of de
Romeinen. Die zijn immers helemaal niet zwarter of slechter of
schuldiger dan pakweg ... u of ik.
En Jezus zeide
‘Vader, vergeef het hun, want zij weten niet wat ze doen’.
Vreemd eigenlijk: Waarom vraagt Jezus dat nu zo
specifiek voor die soldaten? Geldt dat dan niet voor de massa, of voor
een groot deel van het Sanhedrin, of voor… de discipelen, of voor
Petrus, of voor … Judas? Ja zelfs die, want die had misschien ook wel
nobele bedoelingen, weet jij veel, om erger te voorkomen bijv.
Toen zag ik opeens dat dit kruiswoord ontbreekt in
enkele van de oudste handschriften (In de NBV is dit vers
roodgenummerd en wordt dit feit vermeld in een voetnoot). Eigenlijk
zou het tussen vierkante haken moeten staan.
Dus: oorspronkelijk liep de vertelling van Lukas zo:
‘en zij kruisigden hem en met hem ook twee misdadigers, de een rechts,
de ander links van hem en zij wierpen het lot over zijn kleren om die
onder elkaar te verdelen.’
Nu zie je het ook veel beter: ze zijn gewoon bezig met
hun dagelijks werk, vastbinden, nagels slaan, overeindtrekken van het
geheel en – als dat dan allemaal goed staat – overgaan tot de
verdeling van de bonus, het extra loon
in natura. En dan wordt het
vervelend, want dan moet je wachten tot-ie sterft. Dus wat doe je dan:
wat grapjes maken onder elkaar, nog wat dobbelen of wat medelijden
betonen of de gekruisigde sarren – afhankelijk van hoe de muts staat –
en dan kunnen ze weer naar huis, hopelijk nog voor het donker wordt…
Zo gaat dat... en zo is dat al zo vaak gegaan in de
wereld.. en zal het gaan.
Laten we onszelf niets wijs maken.
Door nu deze bede van Jezus hier in te voegen – laten
we aannemen afkomstig uit een overlevering van losse woorden van Jezus
(logia) – wordt de draad van
de gewone doorgaande handeling (van ‘hoe het gaat’) onderbroken, wordt
alles even stilgezet.
‘Vader vergeef het hun, want zij weten niet wat ze doen’.
Je gaat er over nadenken: Wisten ze niet wat ze deden?
Natuurlijk wel: het was hun dagelijks werk...
plichtsgetrouw deden ze het.
En toch wisten ze niet wat ze deden.
En het volk dat “er bij stond en ernaar keek”
(letterlijk staat dat er zo in vers 35): het wist best wat het zag èn
ook wat zij gedaan hadden – nu eens speelbal van hun eigen passie voor
spektakel, dan weer gewillige instrument in de handen van van de
leiders. Heden hosanna, morgen kruisigt hem...
En toch wisten ook zij niet wat ze deden...
En dat geldt ook voor de oversten van het volk, die
Jezus hebben ondervraagd en overgeleverd in de handen van de Romeinen,
wetend wat ze deden en waarom (zeker achteraf)...
En voor Petrus die hem heeft verloochend en voor Judas,
die hem verraden heeft...
Toen de laatste twee het doorhadden wat ze gedaan
hadden, stortte hun leven in.
De bede ‘Vader,
vergeef het hun, want zij weten niet wat ze doen’, kan eigenlijk
zeer wel betrokken worden op allen die bij de kruisiging van Jezus
aanwezig waren.
Nog zonder dit kruiswoord nog precies te onderzoeken,
hoor ik meteen in dit woord al iets van het grote ‘erbarmen’, het
vaderlijk meedogen dat er bij Jezus is, dat er
dus bij God is, want Hij en
de Vader zijn één. God weet wel wat er in zijn mensen is, in ons is,
wat voor vlees hij in de kuip heeft. Hij kent ons, echt… En dat valt
niet mee van onze kant.
In het christendom is dat heel nadrukkelijk uitgewerkt
in een genadeleer, maar ook in andere godsdiensten kom je het tegen.
Het hoogste wat je van Allah
kunt zeggen is dat hij de ‘barmhartige erbarmer’ is en ook in het
Boeddhisme is het resultaat van de verlichting dat een oneindig en
alomvattend mededogen de verlichte geest vervult.
Afin, terug naar de Schrift!
‘Vader’ zegt Jezus, ‘vergeef het hun’
Niet: ‘Vader, zet het hun betaald’ of - minder
wraakzuchtig - ‘Vader, doe mij recht’. Woorden die voor de hand liggen
en ook zo uit de psalmen zijn weggelopen.
Neen, Vader vergeef het hun, want zij weten niet wat ze
doen...
Jezus bidt zich zo boven het gebeuren uit. Hij verheft
zich boven het gebeuren, waar hij NB zelf het slachtoffer is. Hij
vindt in het gebeuren een heel ander perspectief op het gebeuren.
Als wij hem volgen in zijn gebed, dan komt er een
realiteit tevoorschijn, waarin – ongelooflijk – zij die menen te weten
wat ze doen, de daders, eigenlijk niet weten wat ze doen: ‘arme
daders’…
en waar het slachtoffer – Jezus zelf – boven de daders
verheven is: niets ‘arm slachtoffer’, maar souverein als God.
‘Vader, vergeef het hun, want ze weten niet wat ze doen’
NB dat is voor Jezus geen verontschuldiging.
Integendeel: juist dat toont de diepte aan van hun
schuld, hun reddeloosheid. Ze zitten als het ware opgesloten in hun
schuld, ze zijn zozeer in de greep van het kwaad, dat ze het niet eens
meer doorhebben.
Dat ze ‘niet weten wat ze doen’ is geen reden voor
vrijspraak, dat zij verre. Neen, er wordt om vergeving gevraagd. En
dat doe je alleen maar als je weet dat er geen enkele rechtsgrond meer
is om ooit nog vrijgesproken te worden.
Vragen om vergegeving veronderstelt m.a.w. de
vaststelling van schuld, sterker nog: de belijdenis van schuld.... het
volledig ‘beseffen wat je gedaan hebt’ èn dat dat absoluut niet kon…
Even terzijde: Vragen om vergeving voor door en door
slechte mensen, die niet door hebben wat ze hebben aangericht, lijkt
me dan ook een dubieuze zaak. Door en door slechte mensen, die
gevoelloos blijven, moeten niet
‘vergeven’ worden… zeker niet in de zin van: ‘Nou, zand erover, we
praten er niet meer van, we moeten vooruit’. In zo’n situatie is geen
vooruit als er geen omkeer is.
Elie Wiesel varieerde daarom ooit op deze bijbeltekst toen hij
tijdens een herdenking van 60 jaar bevrijding van Auschwitz zei:
Vergeet niet alleen nooit wat ze
gedaan hebben, vergeef het ze ook niet, want ze wisten wat ze deden !
Dat terzijde, maar ik wou het toch even kwijt.
Vader, vergeef het hun...
Jezus vraagt dus of God de mensen a.u.b. niet wil
vastpinnen op wat ze aan het doen zijn, maar ervan losgemaakt mogen
worden. Dat is namelijk de oer-betekenis van het bijbelse woord
‘vergeven’. Los-gemaakt worden van de terechte gevolgen van hun daden.
Vergeving knipt de rechte lijn tussen schuld en straf
door. Of tussen schuld en wraak.
Vergeving is – onclaimbaar – kwijtschelden van een
terechte straf: ‘sola gratia’
Geen enkele buitenstaander is daartoe gerechtigd. Enkel
degene die door de misdaad heeft geleden, kan volkomen vrijwillig
besluiten tot vergeving.
Hier valt niets te claimen. Dat in het gewoon
menselijke verkeer, slachtoffers – bijv. van incest of aanranding –
door de dader, en soms ook nog gesteund door de omgeving, bijna
geprest worden tot vergeving is één van de ergste dingen die kunnen
gebeuren.
Om nog een keer terug te komen op de oproep van Elie
Wiesel.
De enigen die in Auschwitz de daders vergeven kunnen,
zijn de slachtoffers, maar die zijn dood, vergast, gemiddeld tussen de
2 en 3000 per dag…
De enkele overlevenden die kunnen vergeven, zeker…
Corrie Ten Boom: zij vergaf,
uiteindelijk. Maar Simon Wiesenthal durfde om precies die reden de
nazi-officier die bij hem kwam biechten – en zijn biecht was oprecht –
niet te vergeven, want dat kwam hèm niet toe. Hij wilde wel, maar met
het beeld van de vermoorde, verbrande, en vergaste kinderen voor zich…
kon hij het niet over z’n lippen krijgen (“De Zonnebloem”). Gedane
zaken nemen immers geen keer.
En hoe erg een dader ook kan lijden onder het kwaad dat
hij gedaan heeft, zijn welzijn komt pas nàdat zijn slachtoffer recht
is gedaan. De Duitse officier accepteerde dan ook de weigering, want
hij wist dat hij niets te eisen had.
Vergeving wordt dus nooit iets dat men in naam van de
dader kan claimen bij het slachtoffer – God
verhoede, maar hoe vaak klinkt
het niet zo bijna: ‘Kom, toe, geef elkaar een hand en we praten er
niet meer over!’ Zo wint de beul een tweede keer.
Afin, dit terzijde, maar ook niet onbelangrijk.
In de kruisiging van Jezus gaat het om meer dan om de
vraag ‘wie er toen precies aansprakelijk was voor zijn dood’. En we
doen de evangelisten ook alleen maar recht als we durven te
abstraheren van de concrete gebeurtenissen toen en de kruisiging op
Golgotha durven zien in het licht van de eeuwigheid.
Dan staat op Golgotha ‘de mens’ (wij) voor God.
Niet maar enkele mensen worden daar schuldig, ook niet
maar enkele groepen mensen. Neen: de mensheid staat daar schuldig in
z’n geheel, ten overstaan van ... neen, niet zomaar een onschuldige
gekruisigde. Dat ook, maar die waren er meer, neen de mensheid staat
daar tegenover God en wordt schuldig.
Elkeen die handelt – of toeschouwt – elke groep die
zwijgt of spreekt vertegenwoordigt een deel van de mensheid:
pars pro toto. Dat maakt de
Passie ook zo aangrijpend. Je kunt altijd wel met iemand identificeren
in dat verhaal. De hele mensheid was aanwezig op die vreselijke berg,
schedelplaats genaamd. De mensheid met z’n goede en kwade kanten, met
z’n voorbarig spreken en zwijgen, met z’n te vroege oordeel en te late
ontferming, met z’n spot en z’n belijdenis...
Golgotha is de mensheid in z’n hemd, de kale pure
naakte waarheid over de mens.
Hij is de naam ‘mens’ niet eens meer waardig. Erger dan
de beesten is hij.
En nu horen we Jezus’ gebed ten laatste opnieuw. We
horen dan hoe het slachtoffer in dit drama advocaat wordt en pleit
voor de schuldigen.
… “Vader, u die die het allemaal overschouwt en
volkomen doorziet, U met wie ik me met al mijn vezels verbonden weet,
U die de harten kent en oordeelt zonder aanzien des persoons,
rechtvaardig te allen tijde...
U, Vader, alstublieft… u vraag ik: reken deze mensen,
de mensheid, niet af op wat ze mij hier hebben aangedaan (en in het
lijden van andere mensen mij ook altijd weer aandoen)… Vreselijk is
het, maar toch: knip de terechte
band tussen deze schuld, deze grote schuld, en de schuldenaar door.
Laat de mens die schuldig is geworden, waar het anderen kwetste, waar
het pijn vermeerderde, het lijden heeft vergroot… schrijf die mens
niet af. Knip de band tussen dat schuldige leven en de rechtvaardige
straf door. Maak los… Pin de
mensen daarop niet vast…vergeef.
Laat ze gaan, niet
schuldeloos.... want dat
zijn ze niet, maar toch
Laat ze leven, verdelg ze niet.
Want ze weten niet wat ze doen !
Ten diepste zijn ze zich zelf niet… U weet dat ook wel.
En ik ook !
En ik… ja – het grote
woord moet er maar uit – ik offer me voor hen op.
Misschien dat ze het dan zullen beseffen, wat ze aan
het doen zijn… En tot bezinning komen, wakker worden.
Misschien niet meteen, misschien niet dezen, maar dan
toch de komende geslachten…
wij…dus die het horen.
En als ze het beseffen, ookal is het maar ten dele:
‘wat ze eigenlijk aan het doen zijn’… dat
ze zich dan bekeren van hun werken. Dat ze ‘opstaan uit hun dood’ en
het leven toch nog leren, om ‘met mensen mens te zijn…’ meer niet.
Vader, vergeef het hun, want zij weten niet wat zij doen…
Ik vraag het u… in ‘Mijn Naam’, om Jezus wil.
Amen.