Geliefde zusters en broeders,
Weest niemand iets schuldig dan
wederkerige liefde.
Want wie zijn naaste bemint, heeft de Wet vervuld.
Immers het gebod: “Ge zult geen overspel bedrijven, ge zult niet doodslaan,
ge zult niet stelen, ge zult niet begeren,” en welk ander gebod er ook is,
is begrepen in dit éne: “Ge zult uw naaste liefhebben, uzelf gelijk.”
De
liefde berokkent de naaste geen kwaad; Daarom vervult ze de ganse Wet.
Gij verstaat immers de tijd wel,
en weet dat het thans voor u de ure
is, om uit de slaap te ontwaken.
Want het heil is ons nu meer nabij, dan
toen wij begonnen te geloven.
De nacht is haast ten einde,
de morgen niet
meer ver.
Bezing nu met verblijden
de held’re Morgenster!
Wie
schreide in het duister
begroet zijn klare schijn
als hij met al z’n
luister
straalt over angst en pijn.
Zo is ons God verschenen
in
onze lange nacht….
De nacht is haast ten einde, de morgen niet meer ver.
Laten ook wij
dan afleggen de werken der duisternis,
en aandoen de wapenen des lichts!
Hebt elkander lief.
- vertaling van het lied: J.W. Schulte Nordholt (gezang 130) - 2 toonzettingen van de melodist (J. Petzold) hieronder

Kyrie : Geistliche Lieder der Eckart-Kreis ; Bd. 10, Eckart Verlag, Berlin 1938 (dit is de 8e druk, 1958)
Twee toonzetting van dit lied, van de hand van de melodist J. Petzold (1939, eerste uitgave als lied). gekopieerd uit de groene koraalbundel van het liedboek.