| Edouard Prisse (1814-1907)
  baron, railroad tycoon en overtuigd protestant 
 In de tweede helft van de 19de eeuw is voor 
het Belgisch Evangelisch Genootschap de persoon van baron Edouard Prisse van 
groot belang geweest. Dit genootschap voor de evangelisatie in protestantse zin 
van België was opgericht in 1837, had in 1848 de Confessio Belgica of 
‘Nederlandse Geloofsbelijdenis’ uit de 16de eeuw als grondslag 
aangenomen en noemde zich sinds 1849 wel Belgische Christelijke Zendingskerk. 
De activiteit van dit genootschap richtte zich vooral op Wallonië. Door 
colportagewerk (bijbel- en lectuurverspreiding) en de oprichting van scholen 
ontstonden er gemeenten vooral in de geïndustrialiseerde streken van het land. 
Franstalige Zwitserse predikanten werden – direct na het beëindigen van hun 
studie – aangetrokken voor ‘enkele jaren België’. Binnen het genootschap was er 
een fel verzet tegen alles wat ook maar zou kunnen lijken op enige vorm van 
staatsinmenging in kerkelijke zaken. Financiële toelagen van de zijde van de 
overheid werden met klem van de hand gewezen. Men zou het doen met de offers die 
eigen leden brachten en... dus met steun uit het buitenland. Aan Vlaamse kant 
hebben Antwerpen en Oostende tot op de huidige dag een kerk die oorspronkelijk 
stamt uit dit genootschap. Hier was Nederlandse en Engels-Amerikaanse financiële 
steun onontbeerlijk. Tegen deze achtergrond wordt begrijpelijk hoe belangrijk 
het feit dat baron Edouard Prisse zich in 1848 metterwoon in St. Niklaas 
vestigde, is geweest voor de stichting (en/of uitbouw) van de Vlaamse gemeenten 
van de Zendingskerk en niet in het minst voor de de gemeente van Antwerpen. 
Daarom volgen over hem hieronder enige gegevens. Papa, 
  de generaal en diplomaat  Edouard Florent Louis 
  (Maastricht 26 augustus 1814 - Luik 21 november 1907) was de oudste zoon van 
  baron Albert Florent Joseph Prisse (Maubeuge 1788 – Rome 1856). Deze 
  Albert Prisse was militair in het leger van Napoleon. Na verwondingen aan zijn 
  been te hebben opgelopen werd hij in 1813 op rust gesteld en vestigde zich in 
  Maastricht. In 1816 trad hij in dienst van de topografische afdeling van het 
  leger van Willem I en was als zodanig betrokken bij het in kaart brengen en 
  ontginnen van de Beligsche provincies, m.n. in het steenkoolbekken van 
  Luxemburg. In 1830 verbleef hij als gepensioneerd militair in Namen, toen de 
  Belgische omwenteling plaatsvond. Hij bood zijn diensten aan aan de nieuwe 
  Belgische regering en werd zo één van de eerste officieren van de generale 
  staf van Leopold I.  
 In de strijd om Leuven werd hij als 
	onderhandelaar naar Willem I gestuurd om een wapenstilstand te bekomen. Na 
	1830 werd hij luitenant-generaal van het Belgisch leger en hoofd van het 
	Militaire Huis van de koning. Hij begeleidde de koning op de veldtocht van 
	mei 1831 en na het beleg van Antwerpen in 1834 was hij interim-commandant 
	van het leger aldaar. In 1842 werd hij als gevolmachtig minister bij het Hof 
	van Den Haag aangesteld (ambassadeur) om het verdrag tussen van 15/11/1842 
	tot stand te brengen. Op 15/5/1844 werd hij in de adelstand verheven met de 
	titel van baron (zijn vriend en latere biograaf Goblet d’Alviella heeft dan 
	een ministersportefeuille). Verder was hij zeker tot 1837 (jaar van de 
	veroordeling van de vrijmetselarij) lid van de loge Les Amis Philantropes 
	in Brussel, Minister van Staat (sinds 1854), gouverneur van de koninklijke 
	residenties, directeur van de opvoeding van de Koninklijke Prinsen en 
	tegelijk ook beheerder en aandeelhouder in een tal van vennootschappen. ‘Onze’ Edouard had 
  twee broers: Louis (1816-1884), die ook carrière maakt aan het hof en 
  Florent (1819-1859) en twee zussen: Marie Esther (1826-1907) in 
  1853 gehuwd met dr. Emile de Laveleye (1822-1892), hoogleraar politieke 
  economie in Luik, en Fanny (1823-1846). Vooral het contact met zijn 
  zuster Marie en zijn schoonbroer is op velerlei niveaus intens geweest. 
  Vanaf 1892 tot hun beider dood in 1907 heeft hij met zijn verweduwde zuster 
  samengewoond in Luik. Hoezo protestant ? Cherchez la 
  mère ! De kinderen hebben hun protestantse 
  opvoeding niet aan de vader te danken. Generaal Albert Prisse was 
  roomskatholiek en is dat ook altijd gebleven: Zijn winterverblijf bevond zich 
  in de eeuwige stad (Rome). Daar is hij ook overleden en heeft een praalgraf in 
  de kerk van de H. Julianus. Hij was echter gehuwd met een overtuigd 
  protestantse vrouw: Henriette Louise Rigano (Utrecht 8 juni 1792 – 
  Etterbeek 18 maart 1848). Zij was de kleindochter van een italiaanse consul en 
  haar vader was burgemeester van Maastricht. De familie-overlevering vertelt 
  dat het besluit om de kinderen protestants op te voeden alsvolgt tot stand is 
  gekomen:  
 "Het protestantisme is een tamelijk recent kenmerk 
	van de Belgische takken: de generaal Albert F.J. was katholiek; zijn 
	echtgenote Henriette L. Rigano was protestant. Nu bestond er in die tijd een 
	gewoonte dat de zonen in het geloof van de vader werden opgevoed en de 
	dochters in dat van de moeder.In dit geval zou dat betekenen, dat het eerste 
	wat de zonen zouden vernemen tijdens hun opvoeding (r-k): dat hun moeder 
	gedoemd was als ketter. De vader weigerde dit te aanvaarden en besloot dus 
	op zijn huwelijk dat al zijn kinderen een protestantse opvoeding zouden 
	krijgen." Misschien dat een losse opmerking van Paul 
  Fredericq (hoogleraar en rector van de Rijksuniversiteit, protestant en 
  historicus) over Marie Prisse (oudste dochter, zuster van Edouard) nog het 
  best weergeeft hoe die opvoeding er ongeveer moet hebben uitgezien: Zij wordt 
  door hem geschetst als een  ‘streng gelovige calviniste, die altijd haar 
  grote bijbel op het werktafeltje had liggen’. ‘Alles was niet in de bijbel 
  stond was in haar ogen uit den boze’ en ‘ze had een diepe afkeer van alles wat 
  zweemde naar mysticisme’  (citaat, Temmerman, p. 179). Alvorens in te gaan 
  op het belang van Edouard Prisse voor de Belgische Zendingskerk. overloop ik 
  eerst kort zijn toch wel spectaculaire wereldijke carrière. Van mécanicien tot railroad tycoon 
  in 10 jaar Edouard werd na het Atheneum te Namen te 
  hebben doorlopen op 17-jarige leeftijd als leerling ingeschreven aan de 
  Ecole centrale des arts et manufactures te Parijs, waar hij in 1833 het 
  diploma van ingenieur mécanicien et métallurgique behaalde. In 1841 werd hij 
  aangesteld bij de Belgische Staatsspoorwegen, waar hij in 1845 bevorderd werd 
  tot ingenieur mécanicien 1ste klas. Op 7 juni 1843 huwde hij in Nijmegen met 
  barones Marguerite Louise van der Capellen (1817-1879), dochter van 
  luitenant-generaal Frederic van der Capellen (1781-1854). Het gezin telde 
  zeven kinderen, geboren tussen 1844 en 1855. Tijdens deze jaren woonde Prisse 
  in Sint-Joost-ten-Node. In 1845 werd door enkele ondernemende geesten de Compagnie 
des Chemins de Fer de la Flandre Occidentale opgericht die de bestaande 
staatsspoorlijnen (ter verduidelijking: in 1870 was nog maar ¼ van alle 
spoorlijnen in staatsbezit) in West-Vlaanderen wou aanvullen met een lijn 
Brugge-Kortrijk en een aantal bijkomende lijnen. Het werk gebeurde nog onder 
supervisie van ingenieur Georges Stephenson (1781-1848) himself. De ingenieur 
die het werk op het terrein moest uitvoeren, moest al spoedig het veld ruimen. 
Voor zijn vervanging deed de Compagnie beroep op de Staatsspoorwegen: dat zij 
één van hun ingenieurs zouden uitlenen. Dit gebeurde en in februari 1846 werd 
Edouard Prisse naar Brugge gedetacheerd als verantwoordelijke voor de aanleg 
van de spoorweg. Onder de leiding van deze jonge ingenieur werd de lijn Brugge – 
Kortrijk in anderhalf jaar afgewerkt. Edouard Prisse werd beloond met de 
Leopoldsorde.  Het gezin Prisse woonde in deze tijd 
  in Brugge in een huis dat eigendom was William Chantrell, de directeur 
  van de Compagnie. Zo doet zich de eigenaardigheid voor, dat de aanleg van de 
  West-Vlaamse spoorwegen geleid werd door een protestants tandem: Chantrell 
  (directeur) was Anglicaan en Prisse (ingenieur) gereformeerd. Eind december 1848 verhuisde het gezin Prisse naar 
Sint-Niklaas (Casinostraat nr. 5) Edouard Prisse volgde ingenieur Gustave de 
Ridder (1795-1862) op als directeur van de spoorwegen van het Land van Waas (= 
spoorweg Gent-Antwerpen). Hij zou deze functie blijven uitoefenen tot op hoge 
leeftijd, terwijl hij tevens voorzitter, beheerder of directeur zou worden van 
een aantal maatschappijen in de sectoren gas en elektriciteit, spoorwegmateriaal 
en koolmijnen. Ook was hij directeur van de werken die plaatsvonden toen de oude 
fortificaties van Antwerpen werden afgebroken. Eén van de locomotieven die vanaf 
het allereerste begin (1842) op de lijn Gent-Antwerpen hebben gereden (smalspoor 
tot 1896) staat momenteel in het museum der spoorwegen in het Noordstation te 
Brussel: tenderlocomotief nr. 2, genaamd Pays de Waes.  Tenslotte dient opgemerkt te worden, dat de spoorlijn 
Gent-Antwerpen de Schelde natuurlijk niet kon passeren, daar er noch brug, noch 
tunnel was (tot 1933). Twee overzetboten verbonden de Linker-Oever van de 
Schelde (St. Anneke) met de stad Antwerpen. De pakjesboot werd ‘St. 
Annekesboot’ genoemd, de boot die de spoorwegreizigers moest overzetten van 
station Linkeroever naar het station Rechteroever (tegenover de Scheldestraat) 
droeg de naam ‘Baron Edouard Prisse’.  Sociaal werk  
  Adeldom verplicht: In St. Niklaas heeft Prisse ook op het sociaal-charitatieve 
  terrein van zich doen spreken door in 1869 actief te participeren in het 
  besuur van de maatschappij voor het bouwen van werkmanswoningen (middels het 
  verschaffen van leningen) en in 1882 meldde hij in een brief de oprichting van 
  een vereniging voor openbare zedelijkheid (‘Association pour la 
  moralité publique de Belgique’). Deze vereniging wilde vooral de prostitutie 
  bestrijden en richtte o.a. opvanghuizen voor vrouwen op, mede ook om paal en 
  perk te stellen aan de handel in Britse meisjes die in op het continent 
  geprostitueerd werden (blanke slavinnen). Ds. L. Anet had deze vrouwenhandel 
  ontdekt en samen met Jules Pagny (een Franse industrieel) en professor Emile 
  de Laveleye uit Luik, schoonbroer van Prisse aan de kaak gesteld en 
  gecounterd. Vanaf 1887 zal dit werk onder de naam ‘Le Refuge’ voortbestaan. 
  (Boudin, p. 20). Prof. De Laveleye had eind jaren ’70 de ‘beweging naar het 
  protestantisme’ gemaakt en was lid geworden van de Zendingskerk van Luik. Zijn 
  vrouw (Marie Prisse) was zeer actief in bovengenoemde verenigingen en één van 
  de grootste donateurs. Inmiddels had Prisse zich ook tot op internationaal 
  niveau sterk gemaakt in de vereniging voor het handhaven van de 
  zondagsrust. Een vleiende anecdote omtrent zijn persoonlijkheid is 
  opgetekend uit de mond van een mijnwerker uit Charleroi, die samen met Prisse 
  een congres van deze vereniging in Parijs bezocht. Toen het congres afgelopen 
  was, zo vertelt het verhaal, nam Prisse de mijnwerker onder zijn hoede en liet 
  hem gedurende een hele dag kennismaken met alle wonderen van deze grote stad. 
  Bij zijn terugkeer in Charleroi liet de mijnwerker zich ontvallen tegenover 
  zijn dominee: Ah ! M. le pasteur, s’il y avait beaucoup de barons comme 
  celui-là, il n’y aurait pas beaucoup de socialistes en Belgique. (Anet, 
  p.5) Edouard Prisse als protestant: 
  zijn kerkelijke loopbaan Prisse sloot zich na zijn 
  terugkeer uit Parijs aan bij de protestantse gemeente in Brussel, waar toen 
  van alles in beweging was, zowel rond de ‘koninklijke kapel’ (Eglise de Musée) 
  als rond een nieuw gestichte gemeente die uiteindelijk in de ‘Rue Béliard’ 
  zijn onderkomen vond. In Brugge, noch in Gent was eind jaren ’40 begin jaren 
  ’50 een kerk die behoorde bij de Zendingskerk. Wel was de predikant van de 
  officiële protestantse kerk (aan de Brabantdam) van Gent, ds. A. Goedkoop, één 
  van de motoren achter de Vlaamse tak van het Evangelisch Genootschap. Toen 
  Prisse in St. Niklaas arriveerde, was deze echter reeds overleden. Pogingen om 
  in St. Niklaas zelf een kerk te stichten liepen op niets uit, zodat Prisse 
  zich met zijn hele gezin aansloot bij de Zendingskerk die op 3 maart 1849 is 
  gesticht en in 1854 in Gent een eigen zendingspost kreeg (voorganger: ds. A. 
  van Schelven), als een bewuste ‘concurrent’ van de protestante Brabantdamkerk, 
  hoewel Prisse zelf op persoonlijke basis goede contacten onderhield met enkele 
  leden van deze kerk (bijv. P. Frédéricq). De haat-liefde verhouding tussen 
  beide kerkgenootschappen is trouwens een verhaal apart. Prisse heeft kosten 
  noch moeiten gespaard om deze jonge gemeente een passend onderkomen te 
  bezorgen: de kerk (de ‘geuzentempel’) en de pastorie van Gent-Rabot aan 
  de Begijnhoflaan zijn daarvan tot op de huidige dag de stille getuigen.  Ook ondersteunde hij vanaf 1856 moreel en financieel de 
pogingen om in Antwerpen een gemeente te stichten. Bij het spectaculaire begin 
van deze kerk rond nieuwjaar 1857 adviseerde hij de jonge evangelist A. 
Zigeler wat te doen nadat een bijeenkomst door een volksoploop was 
verstoord. Verschillende malen pleitte hij bij/in het hoofdbestuur van het 
Genootschap èn ter synode voor het goed recht van de Vlaamse gemeenten van de 
(overwegende Waalse) Zendingskerk.  In 1851 wordt baron Edouard Prisse voor de eerste keer 
gevraagd om in het beheerscomite van het evangelisch Genootschap zitting te 
nemen. Drukke werkzaamheden verhinderen dit. In de brief die hij ter 
verontschuldiging schrijft is het treffend dat hij nadrukkelijk melding maakt 
van het isolement waarin zijn gezin zich bevindt vanwege hun protestantse 
belijdenis (les inconvénients de l’isolement religieux dans lequel ma famille 
se trouve en cette ville). In 1853 aanvaardt hij wel en wordt sindsien 
jaarlijks herkozen. Vanwege deze functie was hij ook lid van de Synode van de 
Zendingskerk. Hij was bijzonder vaak aanwezig en nam voluit deel aan de 
discussies, zowel op administratief als inhoudelijk gebied. De indruk die zijn 
interventies nalaten zijn die van een kundige administrator en een strijdbare 
protestant. Met de woorden forte conviction, grande fermeté, touchante 
charité karakteriseert K. Anet het optreden van Prisse in deze middens.  Hij duldde ook niet dat het protestantisme openlijk werd 
aangevallen. Mgr. Malou, bisschop van Brugge had in 1857 een herdelijke brief 
doen uitgaan waarin hij waarschuwde voor protestants proselytisme. Deze brief 
werd ook in brochurevorm gepubliceerd onder de titel La fausseté du 
protestantisme démontrée. Hierin beschuldigde hij de protestanten ervan dat 
zij arme katolieke werklieden geld aanboden om om te kopen en ze zo af te 
brengen van hun geloof en te doen toetreden tot de verderfelijke leer der 
protestanten. Ook liet hij zich in zeer denigrerende bewoordingen uit over de 
Zendingskerk. Prisse stelde aan de Synode voor om bisschop Malou voor deze 
aantijging rechterlijk te vervolgen, in geval de procureur des konings niet 
ex officio zou optreden. Indien rechtsvervolging niet mogelijk zou zijn, 
stelde hij voor om in elk geval een protest te publiceren tegen de smadelijke 
beschuldigingen van Mgr. Malou. Dit laatste geschiedde. Prisse schreef zelf de 
tekst en publiceerde die in verscheidene Brusselse dagbladen (L’Observateur, 
L’Indépendance, etc..) en in Luikse (La Tribune, Le Journal de Liège etc.). De 
rechtsvervolging ging niet door omdat het betoog van Mgr. Malou in te algemene 
termen was opgesteld. In 1858 is Prisse opnieuw prominent aanwezig op de synode, 
dit keer om de rechten van de kleine Vlaamse gemeenten te verdedigen. De 
discussie ging over de bijdrageplicht van elke kerk voor de instandhouding van 
de eredienst. Het was de synode opgevallen dat een Vlaamse zendingspost maar 
zeer weinig geld binnenbracht, waarop baron Prisse het woord vroeg. Hij bestreed 
het principe niet, maar legde uit, dat die gemeente slechts bestond uit de 
pauvres ouvriers, qui ont eu le courage de quitter l’Eglise romaine; ils ont été 
éprouvés, persécutés, privés de leur gagne-pain; il faut prendra cela en 
considération. Vanaf 1862 is hij ook geregeld 
  moderator van de jaarlijkse synodevergaderingen. Zijn punctualiteit en 
  objectiviteit waren legendarisch.  In 1866 verschijnt hij samen met ds. L. Anet (in Antwerpen om 
met de predikant en de leden te beraadslagen over de problemen van deze 
gemeente. Het voortbestaan stond op het spel, vanwege de geringe financiële 
draagkracht van de leden en de zeer trage groei. Het gesprek verliep echter 
zodanig goed, dat sluiting kon worden afgewend. Blijkens het verslag kwam dat 
vooral omdat de predikant, ds. Eggenstein, en Prisse er in slaagden het comité 
duidelijk te maken dat de situatie in Antwerpen niet zomaar vergeleken mocht 
worden met andere plaatsen.  Edouard Prisse’s oudste zoon 
	Philippe Prisse (voluit: Fréderic Benjamin Alexander Philippe, 19 juni 
	1846-19 juli 1913, Hoofdingenieur van Waterstaat) heeft ten opzichte van de 
	Antwerpse gemeente later de rol van zijn vader overgenomen. Hij had zich 
	gevestigd in Antwerpen (met attestatie ingekomen van Gent, 29 november 1875, 
	woonplaats: Leopoldsboulevard 143, later 159) en was van 1892-1902 lid van 
	de kerkcommissie (beheerraad) en nadien tot 1907 van de kerkeraad. Zijn 
	beide kinderen zijn door ds. Eggenstein gedoopt en zijn later belijdend lid 
	van deze kerk geworden. Ook de eerste 5 kinderen van zijn jongere broer 
	Edouard Pierre zijn door ds. Eggenstein gedoopt, zij het niet in de kerk, 
	maar in St. Niklaas. Bij de bouw van de protestantse kerk aan de Bexstraat 
	in 1893 was Ph. Prisse initiatiefnemer en verantwoordelijke voor de 
	uivoering.  Van 1882 – 1892 had hij het 
  voorrecht als ouderdomsdeken de synodezittingen te openen met schriftlezing en 
  gebed en ook verder de liederen te kiezen die gezongen werden. Deze taak was 
  hem zeer dierbaar en werd door hem in een combinatie van eerbied en vurigheid 
  vervuld. In zijn winterverblijf te Menton, participeerde hij actief aan de 
  bijeenkomsten en bestuur van de Evangelische gemeente aldaar.  Edouard Prisse als protestant: 
  zijn geloofsleven  Hiermee zijn kerkelijke carrière 
  beschreven zijnde, rest ons nog enige opmerkingen te maken over het 
  geloofsleven van baron Prisse zelf. Dit is meestal niet mogelijk, omdat de 
  meeste mensen dit ‘voor zich’ houden, maar baron Prisse sprak er openlijk over 
  en naarmate zijn leeftijd vorderde ook steeds vaker over de moeilijke momenten 
  daarin. Zo vormt zich na meer dan een eeuw toch nog een redelijk consistent 
  beeld. Het eenvoudige bijbelse geloof in God de Schepper en Vader 
van al is hem door zijn moeder met de paplepel ingegoten en heeft hem ook nooit 
verlaten. Nimmer heeft getwijfeld, schrijft hij in een brief in zijn laatste 
levensjaar, aan het bestaan van God. Deze God kan voor iedereen die de schepping 
goed beschouwt niet verborgen blijven. "Welke naam men hem ook geeft, Hij 
bestaat en overstijgt elk begrip". Wel is er later omtrent andere geloofszaken 
twijfel gerezen. Aan het atheneum van Namen, waar hij de enige protestant was, 
stortte hij zich met de kracht van heel zijn verstand op de religie. Alle kennis 
die zijn godsdienstleraar (de plaatselijke predikant) hem kon verschaffen, nam 
hij gretig in zich op. "Ik maakte slechts één fout", schrijft hij, "ik benaderde 
de godsdienst net zo als alle andere vakken: wiskunde, wetenschappen, geologie, 
chemie etc..." hij voerde verhitte discussies met een oudere kameraad, die 
geheel binnen de geest van de ‘Verlichting’ met rationele argumenten het geloof 
bestreed. Dit leidde bij de jonge Prisse tot een Voltairiaanse twijfel. In Namen 
en Parijs heeft hij m.n. geworsteld met de leer van de goddelijke natuur van 
Christus en de waarheid van het Nieuwe Testament.  Zijn moeder maakte zich dan ook ernstig ongerust. Bij 
terugkeer uit Parijs gaf zij hem een boekje van de bekende Duitse gereformeerde 
predikant, Fr. W. Krummacher. Zeer geconcentreerd en scherpzinnig 
bestreed deze predikant (o.a. Elberfeld) zowel het atheïstische rationalisme als 
het dorre formalisme van veel calvinistische predikaties. Hoofd, hart en ziel 
moesten in één dramatische taalslag in de bijbelse taal en dus in Gods Woord 
worden verankerd. Goethe noemde de geschriften van deze latere hofpredikant in 
Berlijn ‘narcotiserend’. Het boekje, Elia de Tisbiet, deed zijn werk en 
nam de rationele twijfel van de jongeman weg, maar de existentiële wending tot 
God kwam toch vooral tot stand onder de prediking die hij in Brussel op 
verschillende plaatsen hoorde: prof. H. Merle d’Aubigné, ds. Ed. Panchaud en ds. 
L. Anet.  Prisse hernam zijn persoonlijke bijbelstudies en raakte meer 
en meer overtuigd van de waarheid van het evangelie. Nog steeds volgens 
diezelfde brief wijst hij er echter op, dat het niet de studie, noch de 
wetenschap is, die de mens tot het levende geloof brengt. Hoe waardevol de 
menselijke studies ook zijn als toeleidende weg, pas als de hoogmoed dat wij God 
aan ons oordeel zouden kunnen onderwerpen geheel en al overwonnen is, kan het 
echte geloof in ons geboren worden. (L’orgueil de comprendre et juger Dieu 
doit être entièrement vaincu que la foi puisse naître en nous, ANET, 
p.14). De goddelijke mysteriën zijn voor ons verstand gesloten. Jezus Christus 
is de weg die God ons in plaats daarvan heeft gewezen. Die weg moeten we dan ook 
gewoon dankbaar begaan ! Een vast en nederig Godsvertrouwen kenmerken zijn 
geloofsleven. Als men bij het weggaan tot hem zei: Que Dieu soit avec vous! 
antwoordde hij steevast op ferme toon: Il est avec nous. 
  Dominee J. Rambaud herinnerde in zijn predikatie bij de begrafenis van baron 
  E. Prisse dat deze op het einde van zijn leven geregeld terugkwam op de dood 
  van zijn dochter Caroline in 1863. Zelf noemde hij dat één van de zwaarste 
  beproevingen in zijn leven (zij stierf op 8-jarige leeftijd). Caroline moet 
  een intelligent en gevoelig meisje geweest zijn, die echter reeds vanaf haar 
  jonge jaren een ongeneeslijke kwaal met zich mee droeg. In haar laatste 
  levensjaar heeft men maanden aan een stuk gevochten om haar in het leven te 
  behouden, maar tevergeefs. ds. Rambaud vertelt: "De avond dat ze overleed, 
  riep hij zijn echtgenote bij zich om zoals ze gewoon waren samen het 
  avondgebed te lezen. Maar de diepbedroefde moeder, tot tranen toe bewogen, 
  snikte het uit: Ik kan niet meer bidden. Ik heb God zo dikwijls gesmeekt om 
  mijn kind te redden, en toch is het gestorven. Ik kan niet meer geloven! 
  Deze vreselijke woorden troffen hem recht in het hart, als een dolksteek: 
  Jij kunt niet meer geloven.... herhaalde hij haar woorden.. Laten we 
  toch maar bidden ! Ik ken je. Je hebt edel en rechtschapen hart. God zal je je 
  geloof wel terugschenken. En zij baden." (Prions quand même! ANET, 
  p. 15)   Het overlijden van zijn zuster, Marie, 
  21 oktober 1907, leidde tot één van zijn opmerkelijkste getuigenissen. Ze 
  hadden de laatste 15 jaar van hun leven vlak bij elkaar doorgebracht en lief 
  en leed gedeeld. Ze waren zeer aan elkaar gehecht en naar elkaar toegegroeid. 
  Hij was zelf al zwaar ziek en had niet lang meer te leven, toen hij het 
  bericht van haar overlijden ontving. Hij aanhoorde het bericht heel rustig. De 
  volgende ochtend zei hij echter opeens: Ik heb Marie nooit dichterbij 
  gevoeld dan op dit moment... Op de dag van haar begrafenis herhaalde hij: 
  Ik heb de sterke indruk, dat ons gemeenschappelijk geloof ons nog steeds 
  verbindt en dat ik elk uur veeleer dichter bij haar kom, dan dat ze zich van 
  mij verwijdert. Om dit in zijn laatste brief (begin november) nog eens 
  uitgebreid te herhalen: La tendre et fidèle affection de ma soeur, notre 
  intime communion de foi et d’espérance ou plutôt d’assurance confiante, 
  chrétienne, me donnent le vif sentiment que chaque moment de la prolongation 
  de mon existence terrestre, au lieu de m’éloigner de ma chère soeur, au 
  contraire me rapproche de notre réunion. Ce n’est pas une illusion, un effet 
  d’une exaltation de sentiment, mais une réalité effective. (ANET, p. 17) Om het verhaal rond te maken, nog dit.  Eén van Prisse’s meest geliefde hobby’s was de beoefening van 
de muziek. Met name de religieuze en klassieke muziek hadden zijn hart. Hij had 
vroeger zelf gemusiceerd en woonde geregeld muziekuitvoeringen bij. Tijdens 
samenkomsten aan huis stond hij er ook altijd op dat hij de samenzang op zijn 
piano mocht begeleiden. Tijdens zijn laatste twee levensjaren kwamen vrienden om 
de veertien dagen bij hem aan huis voor een privé-concert geven.  Toen de dood al naderde stond hij er op dat de muziekrecital 
op maandag 18 november gewoon zou doorgaan. Zijn dokter vond het maar ‘zo-zo’ en 
zei: Dat mag, als u zich goed genoeg voelt.. waarop Prisse repliceerde: 
En dokter, wanneer denkt u dat ik me ‘goed genoeg’ zal voelen ? Als 
muzikanten zijn gearriveerd wordt Prisse gemeld, dat ze rustige muziek zullen 
brengen: Wat hebt u het liefst ? Mozart of Beethoven... Waarop Prisse 
antwoordde: Ja, dat is goed en doe er ook maar wat Mendelssohn bij... Hij 
kreeg gaf hij gevraagd had en nog meer. Sa figure heureuse en écoutant la 
musique est un souvenir inoubliable (ANET, p. 18) schreef één van de 
muzikanten later aan ds. Anet. Edouard Prisse, wiens hoogste titel – zei hij 
zelf – die van ‘christen’ was, overleed in de nacht van 20 op 21 november 1907.  Het laatste woord 
  Nabij de ingang van het kerkhof te St. Niklaas staat een monumentaal graf met 
  een oppervlakte van 20,60 m2 en.omheind door een sierlijk hek in gegoten 
  ijzer. Op de zerk prijkt het adellijk wapen van de familie PRISSE, en 
  daaronder in grote letters – in het Frans – de tekst uit 1 Cor 6: 14; Zoals 
  God de Heer heeft doen verrijzen, zo zal Hij door Zijn macht ook ons doen 
  verrijzen. Dit graf bevindt zich op het perceel dat 
  was voorbehouden voor personen die de Joodse of Protestantse godsdienst hadden 
  beleden. In de volksmond het geuzenkerkhof genoemd. Het bevond zich in het 
  verlengde van wat de volksmond de hondenhoek  (trou des chiens) 
  noemde, het perceel waar mensen werden begraven die zeker ‘verdoemd’ zouden 
  zijn, zoals zelfmoordenaars. Samen heten deze percelen het verdomhoekje. 
  Ketters, zelfmoordenaars en Joden werden zo op één hoop de hel in geveegd.  Edouard Prisse had op 10/8/1878 aan het stadsbestuur 
schriftelijk gevraagd waar gebeurlijk zijn familie kon begraven worden op wat 
hij noemde la cinietière des juifs. Volgens een rekening van de 
stadsontvanger van 29/9/1879 heeft het stadsbestuur aan baron Prisse 20,60 
vierkante meters grond eeuwigdurend afgestaan. Volgens het artikel XXI in het keizerlijk dekreet van Jozef 
II van 26/6/1784 moest op elk nieuw kerkhof een plaats gereserveerd worden voor 
de protestanten om er hun doden te begraven dan wel moest hun een eigen stuk 
grond gratis worden toegewezen. Dat er omtrent de uitvoering van dit decreet 
zeer veel te doen is geweest, spreekt (helaas) voor zich. Vooral toen rond het 
midden van de 19de eeuw de andere erediensten en de vrijzinnigheid 
nadrukkelijker op hun rechten begonnen te staan. Pas in 1891 kwam er, met 
goedkeuring van de aartsbisschop van Mechelen, een compromis tot stand: De 
wijding van kerkhoven werd vervangen door de wijding van percelen. In 1864 
ontstond er in het kader van de algemene beroering hieromtrent een enorme rel in 
St. Niklaas rond een zogezegde schending van één van de kerkhoven: een kindje 
van baron Edouard Prisse zou – zo ging het gerucht – op de gewijde grond van het 
oud-kerkhof zijn begraven. Het Wase weekblad De Klok van 17/1/1864 
publiceerde over dit treurig incident een waardige terechtwijziging : 
 "In het belang der waerheid moeten wij, denkt ons, 
	eene terechtwijziging doen wegens eenige geruchten die verspreid zijn in 
	geheel het Land van Waes.Bij de begrafenis van een protestantsch kind, 
	behoorende aen een der deftigste familieën dezer stad, hebben eenigen 
	gelooft dat er eene kerkhofschending is geschied. Dit is eene dwaling. Het 
	gemelde kind is begraven op eenen grond, die sedert 1854, aen de linker 
	zijde van het katholijke kerkhof, ter beschikking van den gereformeerden 
	godsdienst bestaet. Geen de minste moeilijkheden zijn hieruit ontsproten, 
	daer in deze kwestie de katholijken en de leden der familie van het kind, de 
	vrijheid en de verdraegzacmheid beter begrijpen, als velen die er mede 
	bemoeid loopen. Wij hopen dat deze terechtwijziging, alle tegenstrijdige 
	geruchten deswegens zal doen ophouden" Het ging hier om de begraafplaats van CAROLINA 
  PRISSE, de diep betreurde en zeer geliefde dochter van baron Edouard Prisse, 
  die in 1863 op 8-jarige leeftijd was overleden. De tekst op haar grafzerk 
  vormt een waardig besluit van dit hele artikel. HIER LIGT IN AFWACHTING DER WEDERKOMST VAN DEN HEER JESUS CHRISTUS EN DE WEDEROPSTANDING DER DOODEN HET STOFFELIJK DEEL VAN CAROLINE PRISSE ALHIER GEBOREN DEN 19 OCTOBER 1863 OVERLEDEN IN DEN JEUGDIGEN OUDERDOM VAN 8 JAREN EN 8 MAENDEN. DE BLOEM IS AFGEVALLEN MAAR HET WOORD VAN ONZEN GOD BESTAET IN DER EEUWIGHEID. JESA. XL: 8 BRONNEN: genealogische gegevens: E. J. PRISSE, Beknopte historiek 
	van de familie Price of Prisse, in: Annalen van de Oudheidkundige Kring 
	van het land van Waas, 1970, blz. 229-235 [Wilrijk] (Baron F. B. E. Prisse, 
	Ulvenhout, Nederland, achterkleinzoon van Ed. Prisse heeft er op gewezen dat 
	dit artikel onjuistheden bevat en met grote reserves dient gehanteerd te 
	worden];  algemeen overzicht en feiten rond 
  werking en kerkhof van Sint Niklaas M. DEWULF, Baron Edouard Prisse 
	te Sint-Niklaas, in: Annalen van de Oudheidkundige Kring van het Land 
	van Waas, 1970, blz. 237-253;  de railroad tycoon en de Brugse 
  periode A. VANDENABEELE: Edouard Prisse 
	(1814-1907) Bouwer van West-Vlaamse spoorwegen in: Handelingen van het 
	genootschap voor geschiedenis te Brugge, 1993, blz. 261-268. kerkelijk leven, algemeen en 
  Antwerpen A. DE RAAF, Bewaar het Pand, een 
	eeuw protestantse kerk aan de Bexstraat te Antwerpen, Antwerpen, 1993 kerkelijke activiteiten en 
  persoonlijk geloofsleven K. ANET, Le baron Prisse 
	(1814-1907), Notice nécrologique, Brussel 1908 H.R. BOUDIN e.a., Van Leopold I tot Jean Rey, de 
protestanten in België van 1839-1989, UFPG Brussel, 1990 Over de ‘beweging naar het 
  protestantisme’ in de tweede helft 19de eeuw G. LIAGRE, Graaf Eugène Goblet 
	d’Alviella (1846-1925) Proeve van een cultuurhistorisch en religieus 
	portret (1846-1900), onuitgegeven doctoraatsverhandeling, nr. 49, UFPG 
	Brussel, (1999) G. LIAGRE, & D. VAN WAGENINGEN, Geuzenprotest. Henry Tant 
en het protestants antiklerikalisme in de geschiedenis van Roeselare 
(1876-1914), Serie Protestantse verkenningen nr. 4, Uitgave ProDoC, UFPG, 
Brussel, 1999. J. TEMMERMAN, Van Reveil tot Liberaal Protestantisme, 
geschiedenis van de Protestantse Brabantdamkerk te Gent tijdens de 19de 
eeuw, uitg. ProDoc, Gent |