De celibaatfactor

 

Celibaat en seksueel machtsmisbruik in de Kerk

 

[Karlijn Demasure, ingekort artikel uit TERTIO - 2010]

Home | Up | kerk en machtsmisbruik | De celibaatfactor

"De klerikale cultuur en de hiërarchische structuur van de katholieke kerk werken machtsmisbruik – en als onderdeel daarvan ook seksueel misbruik – in de hand."

Is er een verband tussen seksueel misbruik van kinderen en het verplichte celibaat van de priesters?

Karlijn Demasure, een Belgische theologe die over misbruik in pastorale relaties een doctoraal proefschrift schreef, geeft een overzicht van de stand van het wetenschappelijk onderzoek dat hierover is gebeurd,  m.n. in Noord-Amerika: sociologen, psychiaters, theologen en juristen. Hun antwoord is dat er wel degelijk een verband is, maar niet zo rechtlijnig als velen menen. Neen, en ja tezelfdertijd dus


-
Is er een verband tussen celibaar en seksueel misbruik?

Karlijn Demasure: Ja en neen. Neen, omdat men zich niet zomaar uit seksuele frustratie aan kinderen vergrijpt. Ja, omdat de structuur van de katholieke kerk machtsmisbruik in de hand werkt. De vaststelling dat seksueel misbruik evenveel in gezinnen voorkomt als in de kerk, ontslaat de kerk niet van haar verantwoordelijkheid. Net zoals in het gezin de patriarchale structuren moeten worden aangepakt die aanzetten tot misbruik van de kinderen, zo moet ook de kerk de structuren durven bijstellen die mee aanleiding geven tot seksueel misbruik van kinderen. Beide situaties van misbruik moeten binnen de eigen context worden geanalyseerd en de structuren die er aan de grondslag van liggen, moeten worden gecorrigeerd. De klerikale cultuur en de hiërarchische structuur van de katholieke kerk werken machtsmisbruik – en als onderdeel daarvan ook seksueel misbruik – in de hand.

De argumenten:

  1. De gelofte van gehoorzaamheid en het daaraan gekoppelde feit dat alles voor de priester wordt geregeld – zoals woonst, werk en financiën – trekt kandidaten aan die emotioneel onvolwassen zijn.
    In het proces van volwassenwording nemen adolescenten die verantwoordelijkheden immers een na een op. Dat gebeurt bij heel wat priesters niet en dat bemoeilijkt de volwassenwording. Hun meerdere blijft een soort ‘vader’ en zij blijven altijd ‘kind’. De omgang met volwassen vrouwen ervaren zij daarbij vaak als bedreigend. Het celibaat in de zin van ‘niet huwen’, vormt voor hen dus geen grote belemmering. Ze voelen zich het best bij kinderen, want emotioneel zijn ze dat zelf ook gebleven. Anders dan volwassen vrouwen, worden kinderen niet als bedreigend ervaren en daardoor opent zich een haalbaar perspectief op ‘gemakkelijke’ seksualiteit.
     

  2. Priesters vormen een klasse van mensen die ‘apart’ zijn. Het zijn ‘heilige’ mannen, bemiddelaars tussen God en mens.
    Het celibaat speelt daar een rol in, omdat het hun speciale status benadrukt. Het omringt hen met een aureool van macht en morele autoriteit en ze moeten daarom met eerbied worden behandeld. Binnen hun parochie zijn priesters voor hun dagelijkse doen en laten aan niemand verantwoording verschuldigd en ze kunnen erop rekenen dat ze door hun collega’s en meerderen altijd worden verdedigd. Die status geeft structureel aanleiding tot machtsmisbruik.
     

  3. Pedofielen hebben de neiging bewust of onbewust voor een job te kiezen waar ze met kinderen te maken hebben.
    Het priesterschap was heel lang een mogelijkheid bij uitstek om met kinderen in contact te komen. Priesters kwamen immers terecht in colleges en later op parochies met misdienaren en kinderen in de catechese. De onbelemmerde toegang tot de kinderen was er gegarandeerd, mee door de machtspositie en de morele autoriteit van het priesterschap. Ouders vertrouwden hen hun kinderen graag toe. Voor mannen met een ongezonde interesse in kinderen opende het priesterschap dus interessante horizonten.
     

  4. Het verband tussen homofilie en pedofilie is niet bewezen. Wel zijn er vragen over het verband tussen homofilie en efebofilie, de seksuele voorkeur voor heel jonge adolescenten.
    De mannelijke klerikale cultuur trekt verhoudingsgewijs een groot aantal homoseksuelen aan. Ook het verplichte celibaat veroorzaakt een selectie in die richting. Ook dat kan een verhoogd risico op misbruik creëren. 
     

  5. De kerk probeert controle te verwerven op de seksualiteit en de procreatie van haar leden. Ze kan maar niet over seks zwijgen, maar spreekt bijna altijd in negatieve zin. De aandrift is een gevaar. "Pas op! Geen seks voor het huwelijk, geen in-vitrobevruchting, geen homoseksuele relaties, Geen voorbehoedsmiddelen." Dat alle kerkelijke documenten over de seksuele ethiek door celibataire priesters werden geschreven, heeft daar zeker toe bijgedragen.

  6. Seksuele onthouding wordt als deugd gepropageerd. Seksuele beleving wordt dus makkelijk, minstens in de perceptie, een ondeugd. Die negatieve waardering maakt het moeilijk om gezonde van ongezonde seksualiteit te onderscheiden.

In Noord-Amerika raken ze er almaar meer van overtuigd dat seksueel misbruik geen individuele problematiek is. Seksueel misbruik is niet een kwestie van enkele ‘rotte appels’. Het probleem kan dus ook niet worden opgelost door strengere selectiecriteria bij de toelating tot het priesterambt, noch door een toename van supervisie. Het fenomeen heeft te maken met de organisatie van het instituut kerk en met de klerikale cultuur waarvan het celibaat een onderdeel is. Wetenschap en media roepen op tot een debat over de houding van de kerk tegenover seksualiteit en over de wijding van de vrouw. De roep naar een ernstige hervorming en naar een nieuw concilie met een even grote aanwezigheid van leken en priesters, van mannen en van vrouwen is er dan ook niet van de lucht.

 

Karlijn Demasure is titularis van de leerstoel ‘Sœurs-de-Notre-Dame-de-la-Croix’ aan de Université Saint-Paul in Ottawa (Canada).