Over een dwaze man (Nabal) en een wijze vrouw (Abigaïl)
PREEK over [= parafrase van] 1 Samuël 25
Samuel is gestorven. Heel Israel kwam samen bij zijn huis, bedreef rouw over hem en begroef hem… De profeet, de man die Gods woorden weet: zwijgt? Wie zal nu ‘Gods woord’ voor Saul en David vertolken ?
Saul zoekt z’n tegenover straks bij de dodenbezweerster in Endor.
David ontmoet z’n nieuwe tegenover hier vandaag al in de woestijn van
Paran, bij de Karmel, ergens in het Zuiden van Juda: ook een vrouw, Abigaïl.
Daar woont een herdersvorst: Nabal heet hij, goed voor maar liefst 3.000 schapen en wel 1.000 geiten. Een man, schatrijk en in heel de streek bekend als een onaangenaam mens, bot in de omgang met z’n medemensen, keihard in zaken en een absolute stijfkop. David heeft er blijkbaar – ongevraagd – voor gezorgd dat het afgelopen weideseizoen niemand Nabals herders heeft lastig gevallen en stuurt in de tijd dat schapen geschoren worden een delegatie naar Nabal toe om de beloning daarvoor in ontvangst te nemen… Ze krijgen opdracht om het zéér vriendelijk te vragen met alle buigingen en strijkages die bij zo’n verzoek horen… Zo gezegd zo gedaan.
Ziet u het voor u ? hoe ze arriveren: dat stelltetje ongeregeld, gewapend tot de tanden in Nabals boerenhoeve, terwijl links en rechts de schapen geschoren worden en de sfeer uitbundig is vanwege het vruchtbare jaar..
Vrede zij u, Nabal, klinkt het, ja driewerf vrede: Sjalom. voor u, sjalom voor uw gezin, sjalom over alles wat gij bezit… Wie wij zijn ? Kent u ons niet meer ? Wij zijn de mannen die ervoor gezorgd hebben dat u het afgelopen jaar ongestoord kon weiden in de steppes van Paran. Nooit vielen wij u lastig. Wil daarom aan ons uw gunst betonen. U mag zelf de maat bepalen: Geef uw knechten en uw zoon David, wat gij zo bij de hand hebt….
Dat klinkt redelijk, maar ook wel maffieus… ongevraagde bescherming, en dan betalen: pizzo. Die David toch...
Ze krijgen nul op rekest. Sterker nog. Nabal ontploft als hij dit verzoek hoort. Hij piekert er niet over ook maar iets van zijn kostbare bezit aan David en zijn mannen te geven. ‘Wie is David? En wie is de zoon van Isaï ? Er zijn tegenwoordig veel knechten, die van hun heer weglopen. Zou ik dan mijn brood, mijn water en mijn slacht, die ik voor mijn scheerders geslacht heb, nemen en aan lieden geven van wie ik niet weet, waar zij vandaan komen?’ (10 en 11). Daarna joeg hij ze met behulp van zijn mannen van het land. Ja, het is een man’s world in het oude Israel en er wordt stevig met de spierballen gerold… en dat blijft voorlopig ook zo: Als de wandelen gestuurde mannen terugkeren in het kamp en David verslag doen, dan ontploft ook hij, grijpt meteen naar het zwaard en zweert wraak…. een vreselijke wraak: Voor zonsondergang - zo zweert hij voor zijn mannen – zal iedereen van NABALs huis een kopje kleiner gemaakt zijn en van de bezittingen van Nabal zal geen steen meer op de andere staan…
Maar er is meer aan de hand dan alleen een mannenverhaal van gekwetste
trots en veel spierbalgerol. De woorden van Nabal waren minsten zo scherp
als de zwaard dat David trok.. Alles was raak in zijn korte reactie.: ‘Wie is David?’ Wat verbeeldt die vent zich wel’?
‘Dacht hij soms, dat hij een koning was? Neen, David: je bent
niemand, een nobody, een weggelopen knecht, zoals er tegenwoordig
dertien in een dozijn gaan.
Deze Nabal, die zijn zekerheid ontleent aan zijn bezit treft de niets bezittende David hiermee diep in het hart, nl. in zijn eigen
onzekerheid…
Ja, wie is hij eigenlijk ? Dat vroeg hij zichzelf natuurlijk zelf ook al
lang af.
Door Samuel tot koning gezalfd (maar Samuel is dood)...
een koning zonder rijk, een vorst zonder land....
Welbeschouwd: echt niet veel meer dan een weggelopen knecht ?
Maar: Dat hij dat zelf soms denkt als hij alleen is in de nacht… dat is nog
tot daaraantoe, maar dat iemand anders dat zomaar hard op zegt, dat kan hij
niet over zijn kant laten gaan… en dus
klinkt in plaats van vrede uit Davids mond het woord zwaard en ook dit woor wordt 3x maal herhaald in één vers.
Hij neemt het recht in eigen hand en zet een strafexpeditie op tegen Nabal. Uitroeien die schoft !. Dat er in het huis van Nabal ook nog andere mensen wonen dan Nabal alleen: onschuldigen: mannen, vrouwen en kinderen, slaven en slavinnen... Het kan hem niks meer schelen. Zo diep is hij gekwetst.
Kon hij zich tegenover de gezalfde des HEREN, Saul, nog inhouden… (zij het met bonzend hart) tegenover deze ‘dwaas’ niet. Ook David is een mens… en dus een zondaar.
Hij bezwijkt voor de verzoeking in de woestijn van Paran.
En je ziet het voor je: Hoe hij zijn zwaard trekt zijn rechterhand
uitstrekt richting Maon en uitroept:‘Iedereen neme zijn zwaard op en volge mij ! Op naar Nabal. Weg met Nabal’...
It’s a man’s world en daar komt bloedvergieten van…
400 man trekken op, tot de tanden bewapend, de zwaarden bliksemend in de
zon…
Hij is echter nog maar nauwelijks onderweg of hij ziet midden in een
bergkloof een vreemde stoet aankomen, aangevoerd zo lijkt het wel door een
vrouw, rijdend op een ezel. Links en rechts van haar haar slaven die ook
elk een ezel meevoeren, beladen met grote vers gebakken broden en heerlijk
sappige klompen vijgen… achter haar nog meer slaven met nog meer ezels,
afgeladen met zakken vol koren en heerlijke stukken vlees.
David ziet het tafereel met verbijstering aan. Wat heeft een vrouw hier te
zoeken,
wat komt zij doen in dit mannenverhaal. Ze loopt in de weg…
Neen, David !
Je vergist je. Het is vrouwe Wijsheid zelve, die zich meldt. Net op tijd.
Godzijdank. Ze heeft deze keer de gestalte aangenomen van Abigaïl, de vrouw
van Nabal. Ze is door een verstandige knecht gewaarschuwd en heeft
ogenblikkelijk maatregelen genomen om het onheil dat dreigt af te wenden.
Abigail.
Zij is in alles het tegendeel van haar man. Zij is ‘goed van verstand’ en ‘schoon van gestalte’, zegt de tekst. En beide malen moet u dat niet verstaan als een externe kwaliteit, mar als een wezenstrek… Ze is naar ziel en lichaam een vrouw om ‘u’ tegen te zijn, een echte dochter der wijsheid.. Zij komt het leven redden niet slechts van zichzelf, maar van zeer velen. Zij komt zelfs David redden van het grote gevaar waarin zijn ziel zich bevindt… en hij weet het niet eens…
Afin, ik loop vooruit op de dingen. Als ze vlak bij David gekomen is, laat zij zich haastig van haar ezel afglijden, doet enkele passen naar voren en werpt zich voor David op de grond, zo diep dat haar gezicht de grond raakt…. Als ze zich weer opricht richt ze het woord tot David:
'Mijn heer David'
, zegt ze. 'Ik ben Abigail, de vrouw van Nabal. Ik weet wat er gebeurd is,
ik weet wat mijn man u aangedaan heeft. Dat hebben mijn knechten mij
verteld. Maar u moet hem dat niet kwalijk nemen…. geeft u mij de schuld
maar. Want mijn man Nabal is zoals hij heet: een dwaas [Nabal =
dwaas] en dwaasheid [nebalah]is het wat hij gedaan heeft.
Let alstublieft niet op hem, watn hij is niet voor rede vatbaar. Je, je
kunt hem er niet eens op aanspreken ! Een man van niets, een belialskind…. zegt ze in het Hebreeuws. Een onvertaalbaar woord:
een waardeloze kerel, of iemand die nooit iets goeds tot stand brengt: een heilloze mens….
Weet wel, dat als ik uw mannen ontvangen had, dan was dat allemaal niet
gebeurd…
En U, meneer David, u begrijpt dat wel.
U bent immers niet zomaar iemand. U bent een vorst in Israël, dat weet
iedereen en dat zie je ook zo… Waarom dan nu het recht in eigen hand nemen?
Waarom bloedschuld op u laden zodat anderen zich later op u kunnen wreken?
Dat kunt u zich als vorst in Israel trouwens ook niet permitteren… Dat is
onder uw nivo:
U hebt andere oorlogen te voeren – de oorlogen des HEREn, u hebt een andere
strijd te strijden… Laat deze domme actie van mijn dwaze man… voor u in die
hoge strijd, waartoe u geroepen bent, geen struikelblok worden… waarop u
later wordt afgerekend !
En wat uw leven en uw eer betreft: God zal uw ziel bewaren en zèlf wel
afrekenen met uw vijand.
Kijk wat uw dienstmaagd meegenomen heeft voor u en uw mannen:. brood,
vlees, wijn, rozijnenkoeken, vijgen... Het is allemaal voor u en voor de
mannen die in uw gevolg zijn... Mijn zegen hebt u ! En als u dan straks
door God tot vorst over Israel wordt aangesteld.. Denk dan, o heer, nog eens aan mij, uw nederige dienstmaagd...
Abigail zwijgt.
Ik stel mij zo voor, dat er een stilte valt…
Dan loopt David op Abigail toe, steekt zijn beide handen naar haar uit en
helpt haar opstaan en zegt:
Gezegend zij de HEER, de God van Israël! Want hij heeft u hierheen
gestuurd.
Gezegend zij ook uw ‘inzicht’ (onderscheidingsvermogen, discretion /
discernment)
ja, gezegend zij gij zelf, want als u mij niet tegemoet was gekomen zou
ik inderdaad niemand in leven hebben gelaten, en zou er onschuldig
bloed aan mijn handen kleven.
Waarlijk: U hebt mij voor bloedschuld bewaard !
ga in vrede naar uw huis terug, Hef uw hoofd op !
Ik zal gehoor geven aan wat u zegt.
De 3-voudige vrede van het begin, die in no time verslonden was door 3-maal met het zwaard te zwaaien is nu weergekeerd door het wijze optreden van een 3-werf gezegende vrouw…
Terwijl de mannen van David zich te goed doen aan de geschenken die Abigail hen gegeven heeft, denk ik dat David vooral dankbaar is voor het geschenk dat deze vrouw aan hem gegeven heeft… een geschenk dat de verteller in de bijbel terecht met het dubbelduidige woord ‘beracha’ zegen heeft betiteld (v 27) : Zij heeft hem aan zijn hoge roeping herinnerd en voor een grote zonde bewaard...
Abigail was de belichaming van de wijsheid, zoals die ons ook in het Spreukenboek als een edele vrouwe wordt geschilderd. David prijst haar (zegent haar) omwille van haar verstand… zo vertaalt de NBG, omwille van haar raad zegt de StV. ‘goede rede ( eloquium).
Het Hebreeuwse woord dat hier staat betekent eigenlijk ‘goede smaak’. Het heeft met het ‘aanvoelen’ van de dingen te maken: met fijngevoeligheid om te onderscheiden waar het op aan komt…. Het wordt ook gebruikt voor ‘discretie’. Het duidt dus precies op het vermogen om ‘op een weinig opvallende, maar zeer precieze wijze voorrang te verlenen aan wat dat werkelijk verdient’… Afin, u merkt het : ik ben er niet in geslaagd om een goed Nederlands equivalent te vinden.
Het is echter wel duidelijk: zo zoals Abigail zich gedroeg: dat is het.
En ik vond ook nog een definitie e contrario: Een schone vrouw zonder deze kwaliteit is volgens de spreuken dichter gelijk aan “een gouden ring in een varkenssnuit” (spr 11:22).
Het gaat dus over wijsheid… precies in die heel concrete zin die
het in de bijbel heeft: inzicht in hoe je in de spanningsvelden
waaruit het leven eigenlijk is opgebouwd moet gaan staan om ervoor te
zorgen dat het leven wordt bevorderd / gered / verrijkt.
Broodnodig zulke wijze mensen, omdat de dwazen zich overal breedmaken, luid
roepen op straat, hun nietswaardige praat mogen uitzenden via 1000-en media
en zo het leven voortdurend vernielen / op het spel zetten / verspelen:
belialskinderen: het eigen leven met dat van anderen. dat is misschien nog
wel het ergste.
Hier is Abigail dus de van godgezonden vrouw, die David, op het nippertje
redt van de ondergang. Die hem het heilloze van zijn weg doet
ontdekken…
Goed, ik ben u de afloop nog schuldig.
Als Abigaïl thuis komt, treft zij Nabal aan geheel opgaande in een uitbundig feest… Hij voelt zich de koning te rijk, vanwege de zo buitengewoon geslaagde oogst natuurlijk. Nu de buit binnen is, is hij de bloemetjes aan het buiten zetten. Aan David heeft hij geen seconde meer gedacht... daar zouden zijn mannen wel mee afrekenen. Abigail ontdekt al snel dat Nabal zo dronken is dat er geen zinnig woord meer mee te spreken is en wacht dus tot de volgende morgen. Als hij – wakker geworden uit z’n roes – van haar hoort aan welk gevaar hij is ontsnapt en tegen welke prijs…. stokte zijn hart in zijn binnenste en werd hij als een steen. Tien dagen later is hij voorgoed verleden tijd.
Als David dit hoort, valt hij op z’n knieën en dankt God dat hij niet alleen via Abigail heeft verhinderd dat hij bloedschuld op zich geladen zou hebben door Nabal te doden, maar dat hij nu ook nog het kwaad van Nabal op zijn eigen hoofd doen neerkomen… Dankjewel God dat U mij gewroken hebt. Tsja de bijbel is geen theologisch correct boek. De mensen erin zijn echt, de emoties slaan soms stevig door de heilige teksten heen. Daar moeten we geen doekjes omwinden.
Trouwens, we zijn er nog niet. David stuurt op diezelfde dag nog enkele van zijn mannen naar Maon om Abigail te vragen of ze zijn vrouw wil worden. Hij laat er geen gras over groeien. Hij moet gedacht hebben: Ze is een prachtvrouw, één uit duizenden, en voordat iemand anders er mee van door gaat, wil ik haar hebben…
Wie mij vindt.. heeft het leven gevonden … was het niet zoiets.
En wat deed Abigaïl ?
(v 41,42 ):
Toen stond zij op, en neigde zich met het aangezicht ter aarde, en zij
zeide:
Ziet, uw dienstmaagd zij tot een dienares, om de voeten der knechten
mijns heren te wassen.
En Abigail haastte zich, maakte zich op, en reed op een ezel, met van haar
jonge dienaressen, in haar gevolg Zij volgde de boden van David, en zij
werd hem tot vrouw
Nederig en vorstelijk tegelijk !
In Abigaïl ontmoet David, na de dood van Samuël, een stem die hem bij zijn roeping bepaalt… Zij is zijn kritisch tegenover. Zij is hem de van godgegeven ‘hulpe die als tegen hem over zij’, zoals Genesis 2 de vrouw t.o.v. de man karakteriseert. Maar zij heeft onderwijl ook meer gedaan dan dat: Zij heeft ook een antwoord gegeven op de gifitige vraag die Nabal had gesteld:
‘Wie is toch David? Is dat niet een weggelopen slaaf ?’
Haar antwoord was: Ik weet: Jij bent geen weggelopen slaaf, maar een door God aangestelde vorst over Israel…. Omdat zij ‘wijs’ was had ze meteen aangevoeld, dat David méér was dan een roverhoofdman. Net als God zag zij door het uiterlijk heen en zag het ‘hart’ aan.
En als incarnatie van deze wijsheid, heeft ze David geholpen om zijn leven geen geweld aan te doen…, zijn roeping niet te hypothekeren met een misdaad. Ik weet, David, zo heeft ze impliciet gezegd, dat jij meer bent dan ik nu van jou zie en hoor. Daarom kan ik niet accepteren dat jij je zó gedraagt.
Haar heldere kijk (zij was ‘goed’ van verstand) op wat een ‘gezalfde des
HEREn’ wel en niet moet doen, stopt David op zijn heilloze weg en
geeft hem tegelijk de moed om heilrijk verder te gaan.
Het is goed, dat er zulke mensen zijn, en – moet David gedacht
hebben – als je zulke mensen dan ook nog zo dicht bij je kunt hebben als je
eigen vrouw is dat mooi meegenomen.
amen.