[ Home ] [ Up ] [ Hymnen ] [Wees gegroet] [ Georg Neumark en zijn goede God] [ Paul Gerhardt ] [ Ausonius and his Rose ] [ Alain de Lille ] [ Dulcis Jesu memoria ] [ Mundi renovatio ] [ Lux jucunda ] [ Ambrosius ] [ Veni Redemptor ] [ Prudentius ] [ Adam St. Victor ] [A solis ortus] [Dies irae] |
In november 569 verwerft de zeer vrome, maar ook zeer geleerde en gecultiveerde Thüringse prinses Radegonde (die in een klooster te Poitiers verblijft) een kostbare reliek: een stukje hout van het heilig kruis van Golgotha. Er wordt een feestelijke processie georganiseerd. De bevriende dichter Venantius Fortunatus (later bisschop van Poitiers) componeert enige kruishymnen, bedoeld om in een processie gezongen te worden. Dit is wel de bekendste. De andere is Pange lingua gloriosi
19de eeuwse prent van Radegonde, met 'abdij van het heilig kruis' (toestand van ca. 1000 jaar later!)
Wat Venantius voor ogen zal hebben gestaan is een processie die met de kruisreliek uit de kerkdeur komt. Het beeld is dat van een groep soldaten die door de poort van hun legerplaats naar buiten komt achter het veldteken van de vorst: vanen, geen vaandels. (C.W. Mönnich) - Onder de tekst/vertaling leest u een uitgebreide beschouwing.
Venantius Fortunatus |
vert: J.W. Schulte Nordholt aanpassing vaandels > vanen (DW) |
Vexilla regis prodeunt, fulget crucis mysterium, quo carne carnis conditor suspensus est patibulo. Confixa clavis viscera Quo vulneratus insuper Inpleta sunt quae concinit Arbor decora et fulgida, Beata cuius brachiis Fundis aroma cortice, Salve ara, salve victima O Crux ave, spes unica, Te, fons salutis Trinitas, |
De koningsvanen
gaan vooraan, ’t geheim des kruises grijpt ons aan, dat op het schandhout uitgespreid de Schepper als een schepsel lijdt. Zijn
handen heeft Hij uitgestrekt, Het harde ijzer van de speer Wat David in zijn vrome lied Hoe moogt gij, boom, zo blinkend staan O zalig aan wiens takken breed Wat heeft uw schors een zoete stroom Ik groet u, altaar, groet u, lam, O kruis, u groet ik, want gij zijt U brenge al wat leeft de eer, |
[A. Noordegraaf († 2011), verschenen in Wapenveld, 2000)]
Elke godsdienst of levensbeschouwing kent wel een symbool: de halve maan
bij de Islam, de sikkel en de hamer bij het Marxisme, de Davidsster bij het
huidige Jodendom. De christelijke kerk draagt op haar gebouwen een kruis als
teken. Goedbeschouwd is dat een wonderlijke zaak. Want om het in moderne
bewoordingen te zeggen: het kruis is niets anders dan een galg, een
pijnbank, een martelwerktuig, in de antieke wereld de straf voor slaven en
politieke rebellen. De Romeinse redenaar Cicero noemt het ergens ‘een hoogst
wrede en weerzinwekkende straf’. Voor de jood stond het kruis gelijk met
vloek en uitstoting.
De prediking van de gekruisigde Christus is dan ook een ergerniswekkende en
dwaze zaak, zoals Paulus aan de Korinthiërs schrijft. Dat wordt duidelijk
geïllustreerd door een tekening uit de tweede eeuw, ontdekt op de muur van
een huis op de Palatinus in Rome. De ruwe schets stelt een ezel voor die aan
een kruis hangt. Er staat bij geschreven: ‘Alexamenos aanbidt zijn god’.
Dat is voor geen tweeërlei uitleg vatbaar. Het tekent de verachting voor die dwazen die geloofden in een gekruisigde Verlosser. De eerste christenen - een minderheid in hun omgeving - kenden dan ook aanvankelijk andere symbolen: een duif, een vis, een anker. Ze vermeden het kruisteken om niet met misdadigers en rebellen op één hoop gegooid te worden. Dat veranderde toen de christelijke kerk na Constantijn de Grote van een vervolgde minderheid een begunstigde kerk werd. Vanaf die tijd gaat het kruisteken een steeds belangrijker rol spelen. Typerend voor dit veranderde klimaat zijn de kruishymnen uit de zesde eeuw van de dichter Venantius Fortunatus.
De weinige gegevens over zijn leven zijn snel verteld. Hij leefde op het breukvlak van twee culturen: de antieke cultuur van Rome en de opdringende Germaanse cultuur. Als dichter vormt hij een schakel tussen de klassieke tijd en de vroege Middeleeuwen. Hij werd omstreeks 530 geboren in de buurt van Ravenna. Hij leed aan een oogziekte, waarvan hij naar zijn overtuiging op wonderbaarlijke wijze door tussenkomst van de heilige Martinus van Tours werd genezen. Uit dankbaarheid besloot hij een pelgrimstocht te ondernemen naar Tours, waar de relikwieën van de heilige werden bewaard. Zijn reis brengt hem ook in Poitiers. Daar komt hij in contact met de Thüringse prinses Radegundis die daar in een door haar gesticht klooster verbleef. In 600, ongeveer negen jaar voor zijn dood, wordt de dichter tot bisschop van Poitiers gewijd.
[illustratie: kapiteel uit de kerk
St. Radegonde te Poitiers 11e eeuw]
Veel van zijn gedichten zijn gelegenheidsliederen. In zekere zin geldt dat
ook van de kruishymnen die hem bekend gemaakt hebben.
In november 569 kreeg Radegundis van de keizer een kostbare relikwie: een stukje van het heilig kruishout van Golgotha.Ter ere van die gebeurtenis werd een feestelijke processie georganiseerd. Daarvoor schreef Fortunatus zijn kruishymnen, bedoeld om in een processie gezongen te worden. Twee ervan zijn in vertaling opgenomen in het Liedboek voor de kerken, namelijk Pange lingua gloriosi (Gezang 186) en het lied dat we in dit artikel bespreken Vexilla regis prodeunt, door Schulte Nordholt vertaald met: ‘des konings vaandels gaan vooraan’. Mönnich evenwel wijst erop, dat we beter kunnen spreken over ‘koningsvanen’. De vertaling ‘vaandels’ wekt te zeer de suggestie van vendelzwaaiers of een vlaggenparade. We moeten denken aan een groep soldaten die door de poort van hun legerplaats naar buiten komt achter het veldteken van de vorst. Met de vorst is Christus bedoeld, de Zoon die zoals in een andere hymne gezegd wordt, ‘uit de burcht van de Vader’ gezonden wordt. In christelijke gedichten uit die tijd is de burcht vaak een metafoor voor de hemel, van waaruit de Zoon afdaalt naar de aarde. Maar de militaire toonzetting doet toch eerder denken aan een akropolis of legerkamp.
‘Wat Venantius voor ogen zal hebben gestaan is een processie die met de kruisreliek uit de kerkdeur komt’ (Mönnich).
Het zijn de christenstrijders, de milites christiani, die achter het hoog opgerichte kruis de kerkdeur uit en de wereld intrekken. We zijn hier wel ver verwijderd van de tekening op de Palatinus. Het kruis is in deze hymne een trofee, die aan de bekeerde Germaanse barbaren duidelijk moet maken dat dat smadelijke kruisgebeuren een triomf is. Dit voor je gevoel militante lied kreeg een geweldige populariteit. Kruisvaarders zongen het als zij optrokken tegen de ongelovigen. Van een Franse ontdekkingsreiziger uit de zeventiende eeuw wordt verteld dat hij dit lied aanhief toen hij na een lange en barre tocht helemaal uit Canada naar het Zuiden er in geslaagd was de monding van de rivier de Missisippi te bereiken.
Wij staan daar wat onwennig en verbijsterd bij te kijken.
Is het geen lied uit een andere wereld? Wellicht op zijn plaats in de wereld
van het corpus christianum, waar christelijke zekerheden nog recht overeind
stonden en waar troon en altaar vaak hecht verbonden waren. Maar past zo’n
lied in een kerkboek voor mensen uit de 21ste eeuw, mensen die ontdekken dat
de grote verhalen, de leuzen en parolen passé zijn, die zich wellicht beter
thuis voelen bij die kleine groepjes gelovigen in hun schuilkerken en
catacomben.
In mijn jeugd zongen we op toogdagen nog: ‘De vaan ontplooid, ’t is heilig
werk voor Godes zaak te strijden’. Maar de parade der mannen broeders is
voorbij. De vanen zijn maar al te vaak besmeurd. Schaamte bevangt ons als we
denken aan alles wat door militante christenen joden, moslims, indianen en
dissidenten is aangedaan.
Nee we hebben anno 2000 geen behoefte aan vlagvertoon, zeker niet met de
kruisvlag. Is het spreken over de koningsvanen van een oprukkend leger geen
vervalsing van het evangelie? Werk je door zo te spreken over het kruis de
secularisatie niet in de hand? Want juist een dergelijk werelds triomfalisme
heeft kerk en christendom toch in veler ogen ongeloofwaardig gemaakt.
Het is allemaal waar en toch ben ik bang, dat we met deze overwegingen de dichter van dit lied geen recht doen. Het zou wel eens kunnen zijn dat we vanuit onze context met de herinnering aan een eeuwenlange geschiedenis onze denkbeelden inlezen in deze klassieke hymne. De grote kenner van het kerklied, prof. dr. G. van der Leeuw noemde het één van de schoonste liederen van de kerk. Dat geeft te denken. Is het allemaal wel zo militant als het op het eerste horen lijkt? De koningsvanen zijn omgeven door het mysterium crucis, het geheimenis van het kruis,
dat op het schandhout uitgespreid
De Schepper als een schepsel lijdt.
De handen uitgestrekt op het hout, de voeten met bloed bedekt, het ijzer van de speer die de zijde doorboort... dat alles klinkt bepaald niet triomfalistisch. De koning sterft de bittere slavendood. Hij is geen tiran of geweldenaar, maar hij is het offerlam, dat zich geeft redemptionis gratia, terwille van onze verlossing:
Het harde ijzer van de speer
stak in de zijde van de Heer,
opdat het water en het bloed
ons reinigde in overvloed
Water en bloed - wellicht een zinspeling op de sacramenten van doop en avondmaal - onderstrepen niet alleen contra de doceten de realiteit van de vleeswording en de kruisdood, maar getuigen ook van het heil, van reiniging en verzoening, van het leven dat opbloeit uit de dood.
Datzelfde wordt ook verwoord in het bekende motief van het kruis als de levensboom. Een motief dat we ook veelvuldig aantreffen in de iconografie. Fortunatus maakt er een royaal gebruik van in zijn kruishymnen. In de achtste strofe van het Pange lingua (Gez. 186:8, L.v.K.) lezen we:
Edelste van alle bomen
zalig kruis van ons geloof,
uit welk woud zijt gij genomen,
zo met takken, bloemen, loof?
Lieflijk hout, welk een volkomen
lieve last hangt in uw loof.
Ook in het lied over de koningsvanen is sprake van deze boom. De beelden
en associaties verdringen elkaar als het ware. De boom is getooid met
koninklijk purper, de koningsmantel is bloedrood gekleurd. De stam draagt
het heilig lichaam. De takken vormen een weegschaal, waar de prijs voor de
verlossing wordt afgewogen. Want wij zijn duur gekocht.
In woorden die een mystieke gloed verraden bezingt de dichter de zoete geur
van deze boom - geuren die het winnen van de nectar:
Wat heeft uw schors een zoete stroom
van geur verspreid, o levensboom.
Gij draagt als rijpe vrucht de Heer,
gij draagt een kroon van lof en eer.
Het is een paradijselijk beeld dat de dichter hier oproept. We kennen het
uit de pastorale poëzie van de antieke wereld, maar hier worden deze
motieven dienstbaar gemaakt aan de bijbelse verkondiging. Want wie paradijs
zegt denkt aan de hof van Eden, aan Adam en Eva die verdreven werden uit die
hof, overgeleverd aan de dood als straf voor de zonde. Adam, u en ik... En
er is van ons uit geen weg terug tot de boom des levens. Christus, de tweede
Adam, ontsluit door zijn sterven de poort naar het paradijs, naar het leven.
De wereld van Fortunatus, het roerige Gallië van die tijd, werd maar al te
vaak geconfronteerd met de aantasting van het leven door zinloos geweld.
Midden in het leven zijn wij door de dood omvangen. Die bittere realiteit
was ook de vroege middeleeuwer maar al te goed bekend.
Maar het sterven van de Koning op het hout is geen zinloze of vruchteloze
dood, integendeel: ze brengt de rijpe vrucht voort van verzoening en van
leven dat uit de dood ontkiemt.
Zo staat het kruis in de wereld als een teken van hoop, een teken dat het
leven met Christus’ komst een keer heeft genomen en dat de
wereldgeschiedenis haar bestemming zal bereiken.
Want er wordt geregeerd!
Wat David in zijn vrome lied
voorspeld heeft, dat is nu geschied.
Hij heeft de volkeren geleerd
dat God vanaf het hout regeert.
De dichter verwijst ons naar de Schrift, een woord uit Psalm 96:10. Het citaat is noch in de Hebreeuwse bijbel noch in de Vulgaat te vinden. Maar er is een oud handschrift, waarin we de lezing vinden:
‘Zegt onder de volken: “God regeert van het hout (regnavit a ligno Deus)”’.
Op die traditie zal Fortunatus hebben teruggegrepen. [opmerking:
In de tijd van Fortunatus bestond er nog geen 'eenheidstekst' en waren er
meerdere Latijnse versies tegelijk in gebruik, zeker van het Psalter. De
toevoeging a ligno staat in het zogeheten Psalterium Romanum,
het liturgische Psalter van het Vaticaan. Ook Augustinus kende deze
versie gezien zijn Psalmcommentaren/preken. Dus blijkbaar een tamelijk
courante lezing geweest, die voorzover bekend niet teruggaat op een
Hebreeuws of Grieks origineel. DW]
Het is overigens een bijbels motief dat we met name in het vierde
evangelie tegenkomen: het kruis als verhoging en verheerlijking (Joh.
12:32). Het opschrift boven het kruis herinnert aan de vreemde triomf van
deze Gekruisigde: Jezus, de Nazarener, de koning der Joden. De gevloekte
Messias is toch Koning en dit vreemde koningschap wordt in alle talen
geproclameerd. Bach heeft het in het openingskoor van zijn Johannes Passion
onnavolgbaar vertolkt:
‘Herr unser Herrscher, dessen Ruhm in alle Landen herrlich ist! Zeig’ uns durch deine Passion dass du, der wahre Gottessohn zu aller Zeit auch in der gröszten Niedrigkeit verherrlicht worden bist.’
Ja, het moet je wel getoond worden. Het geheim van deze overwinning ligt
niet op straat. Het gaat slechts open voor wie gelooft.
Het luistert in het lied over de koningsvanen zeer nauw. Het is hier met
recht de toon die de muziek maakt. De theocratie van dit processielied staat
bloot aan misverstanden, aan het risico van verwereldlijking en perversie.
Altijd weer dreigt de verzoeking om uit het kruis een zwaard te smeden, om
te willen heersen in plaats van te dienen.
Theocratie en kruis horen bijeen. Het offer van Christus stempelt de
Godsregering. God regeert vanaf het hout. Het is een verborgen koningschap,
aangevochten en bestreden.
Wij ervaren dat in onze geseculariseerde wereld wellicht wat sterker dan
Venantius Fortunatus. Maar juist vanwege die aanvechting en die
verborgenheid is het goed om door deze kruishymne er aan herinnerd te worden
dat het toch om een reële heerschappij gaat: de triomf van het leven dat
sterker is dan de dood, de weerloze overmacht van de liefde, de heerschappij
van de verzoening die in de lijdenstijd van de wereld uitzicht opent op de
toekomst, en die zo de wereld tot zegen is.
G. van der Leeuw, Beknopte geschiedenis van het kerklied,
Groningen 1939.
C.H. Lindijer, De sacramenten in het vierde evangelie, Haarlem 1964.
C.W. Mönnich, Koningsvanen, Baarn 1990.
Compendium bij de gezangen voor het liedboek, Amsterdam 1977.
Lexikon Christlicher Kunst, Themen-Gestalten-Symbole, Herderbüchei,
Freiburg - Basel - Wien 1980.
This site was last updated
september, 2024