Kerkliederen

 

Home ] [ Up ] [ Hymnen ] [ Psalm 121 ] [gezang 90] [ Gezang 125 ] [gezang 156] [ Gezang 157 ] [ Gezang 170 ] [ Gezang 185 ] [ gezang 186 ] [ Gezang 221] [gezang 226] [ Gezang 313 ] [ Gezang 429 ] [ Paul Gerhardt ]

Zingen door de eeuwen heen

Een korte rondgang, zonder enige pretentie langs enkele cruciale figuren of liedverzamelingen die het 'zingen in de kerk' en/of 'buiten de kerk' kleur en klank hebben gegeven:

 

1. Ambrosius: (± 340 397), de vader van het kerklied

een legende: Toen Ambrosius, de latere bisschop van Milaan en grondlegger van de hymnische kerkzang, als baby in de tuin lag te slapen met zijn mond open, kwam een bijenzwerm gevlogen, zette zich op de geopende lippen en vloog zijn mond in en uit, alsof daar een onbekende kostelijke honing verborgen was. In de Middeleeuwse schilderkunst vindt men Ambrosius dan ook vaak afgebeeld met een bijenkorf. Als honing zo zoet waren zijn liederen, zij gingen erin als (honing)koek.

 ‘legenda’ helpen je om een kaart te lezen. Zo ook deze legende. Zij helpt je om inzicht te krijgen in het wezen van de kerkmuziek, en wel met name van de kerkzang. Ambrosius (bisschop te Milaan in de 4e eeuw) kan met recht een kerkvader genoemd worden. Zijn preken, zijn optreden in Milaan, waarbij hij (die eerst ‘man van de wereld’ was en daarna ‘een man Gods’ werd) Gods Woord (whatever that may be) present stelde in een nog maar zeer ten dele gekerstende grieks-romeinse wereld, waren baanbrekend en richtingwijzend. Hij preekte, hij onderwees, hij vermaande (óók de keizer als het moest!) èn hij leerde zijn mensen zingen.

In een belegerde kerk (omstandigheden en aanleiding te complex om hier uit de doeken te doen) begon hij enkele van de liederen die hij tot dan toe in besloten kring placht te zingen aan ‘zijn mensen’  te leren. Al zingend uiten zij niet hun geloof, maar inden zij hun geloof, maakten zij zich eigen ‘dat wat zij geloofden’, werden vertrouwd met degenen in wie zij geloofden èn deelden in de kracht van het geloof.

Men is dus in de kerk liederen beginnen zingen om in de aanvechting staande te blijven. Begin = beginsel. En Ambrosius ging door met het dichten van liederen om het volk Gods te sterken in het geloof. Zo schreef hij zijn hymnen, eenvoudig en schoon: vier-regelig in een jambisch metrum (lang-kort): Liederen, die snel door iedereen kunnen worden meegezongen. De impact en het succes van Ambrosius’ hymnen was zo groot, dat hij door zijn tegenstanders er van werd beschuldigd het volk met zijn liederen te bedriegen, omdat het carmina = (liederen, maar ook toverspreuken: cantiques & chants)  zouden zijn.

Ook de zoekende Augustinus werd er tot in zijn hart toe door geroerd, voordat hij de woorden die gezongen werden als waarheid aanvaardde. Uiteindelijk prijst hij de muziek hogelijk, omdat ze de waarheid van het Woord op een onvergelijkelijke wijze brengt tot in het hart en het gemoed van de mens, zo zoals geen gesproken woord het kan.

Augustinus getuigt:

Hoe weende ik bij uw lofliederen en gezangen, heftig geroerd door de liefelijke klinkende stemmen uwer kerk. Die stemmen, ze stroomden mijn oren binnen en zo druppelde, o God, uw waarheid in mijn hart en een innige aandoening van vroomheid welde daaruit opwaarts, zodat mijn tranen onweerhoudbaar begonnen te stromen en ach... ik voelde mij zo goed daarbij. 

Quantum flevi in hymnis et canticis tuis, suave sonantis ecclesiae tuae vocibus commotus acriter! Voces illae influebant auribus meis, et eliquabatur veritas in cor meum, et exaestuabat inde affectus pietatis, et currebant lacrimae, et bene mihi erat cum eis. (Confessiones boek IX, 6,14)

Een cruciaal moment voor Augustinus is het moment dat zijn moeder (Monnica) overlijdt. In het verdriet dat hem overvalt en waar hij niet tegen op kan (waar hij zich als christen – èn als Romein ! – voor schaamt) grijpt hij terug naar een lied dat zijn moeder zo vaak voor hem gezongen heeft, toen hij kind was: de Ambrosiaanse avondzang: Deus Creator omnium … Hij schrijft, hoe de bittere smart hem blijft kwellen, hoezeer hij er ook tegen strijdt. Uitgeput valt hij in een slaap…

Daarop legde ik mij te slapen en ik ontwaakte en vond mijn smart voor een niet gering deel verzacht en, terwijl ik op kijn bed alleen, was, herinnerde ik mij de ware verzen van uw dienaar Ambrosius.: Ja, gij, gij zijt de:

     God, die het al geschapen heeft,

     het al regeert, met licht omgeeft

     als met een kleed de dageraad,

     die 's nachts ons vredig slapen laat,

 

     de leden languit uitgestrekt

     tot hen gesterkt het daglicht wekt,

     de geest in vrede en bevrijd

     van alle angst en bitterheid,    

Neque enim exudavit de corde meo maeroris amaritudo. Deinde dormivi, et vigilavi, et non parva ex parte mitigatum inveni dolorem meum, atque ut eram in lecto meo solus, recordatus sum veridicos versus Ambrosii tui: tu es enim,

            Deus, creator omnium

            Polique rector vestiens

            Diem decoro lumine,

            Noctem sopora gratia,

 

            Artus solutos ut quies

            Reddat laboris usui

            Mentesque fessas allevet

            Luctuque solvat anxios.       (Confessiones boek IX, 12, 32)

Aangestoken door het Ambrosiaanse voorbeeld ontstond er in de vroeg Middeleeuwse kerk een enorme rijkdom aan hymnen. Naast de officiële liturgische zang (later het : Gregoriaans genoemd) bleef dit een belangrijke vorm van geloofsuiting (èn geloofsinning) voor clerus èn leken ! Meer over Ambrosius en zijn hymnen

 

2. Luther

Luther waardeerde deze zang en liedtraditie zeer, zozeer dat hij zijn best heeft gedaan om de bekendse ervan voor de gemeentezang geschikt te maken. Soms snoeide hij veel, soms weinig. Zeer geliefd en ook melodisch bijna niet veranderd is de hymne: Veni Redemptor gentium: Nun, komm der heiden Heiland (uitgebreide analyse). In dit lied heeft hij (of was het zijn cantor en vriend: Johann Walter?) eigenlijk alleen maar de melismen (melodisch versieringen) uit de oudkerkelijke hymnemelodie verwijderd en vervolgens middels enkele kleine wijzigingen de glijdende melodiek van het middeleeuwse lied veranderd in een hecht gecomponeerde strofische liedmelodie met een duidelijk begin, midden en einde. De eerste en de laatste regel zijn bijv. hetzelfde (was u dat ooit opgevallen ?) en de derde regel is eigenlijk een omkering van de tweede. Ik vermoed dat dáárom deze melodie in al haar eenvoud zo ‘voornaam’ klinkt.

Luther bewerkte niet alleen, hij dichtte en componeerde ook nieuwe liederen, balladeachtig eerst: d.w.z. hij vertelt een verhaal, zoals de meesterzangers en minstrelen al eeuwen deden.. Zijn eerste lied ‘ontsnapt hem’ als hij in 1523 verneemt dat te Brussel twee van zijn ordebroeders Hendrik Voes en Johan van Essen (van het Augustijner klooster te Antwerpen; gelocaliseerd op de plaats van de huidige St. Andries-kerk) op de brandstapel voor het hernieuwde geloof zijn gestorven.

Ein neues Lied wir heben an,

het klimt tot God den Here...

Van dan af is Luthers dichtader gaan stromen èn nooit meer gestopt. Zijn – vermoedelijk – tweede lied is een getuigenis, waarin het evangelie wordt verkondigd vanuit het perspectief van de hulpeloos verloren mens…  die in ‘angst en nood’ vast komt te zitten , maar die dan door een goddelijk initiatief wordt gered. De hele heilsgeschiedenis wordt in dit lied geëvoceerd in de vorm van een gesprekin God: tussen de Vader en de Zoon (wat een gewaagde greep trouwens!):  Je hoort ze daar in de hemel overleggen met elkaar hoe zij de gevallen mens zouden kunnen redden voor de gevolgen van diens eigen zonden. Nun freut euch lieben Christen gemein….laat ons van vreugde springen... Liedboek gezang 402.

 

3. Souterliedekens

De 16e eeuw was een muzikale eeuw. Er werd veel gezongen en gemusiceerd: in het Latijn, franse chansons, Italiaanse villanella's en gaandeweg de 16e eeuw ook meer en meer in de eigen taal: liefdjesliedjes, drinkliedjes, zoals bijv. verzameld in de Antwerpse liedbundel ‘een schoon liedekens-boeck’ (1544), gewoonlijk ‘het Antwerps liedboek’ genoemd, een term die Hoffman von Fallersleben in de 19de eeuw op dit liedboek plakte, toen hij het enige resterende exemplaar ter wereld mocht ontdekken in de fameuze biblotheek van Wolffenbüttel, waar het overigens in de 18de eeuw keurig geklasseerd was onder leiding van De illustere bibliothecaris en filosoof: Leibniz.  

Men zong echter ook graag geestelijke liederen. Om nog steeds niet geheel opgehelderde redenen werd met name het zingen van psalmen in die roerige 16de eeuw populair. Volgens sommige onderzoekers moet de bron van deze religieuze volkszang gezocht worden in de gebruiken rond Kerstmis, waarbij buiten de kerk van alles gebeurde en men naast allerlei kerstliedjes (de soms tot vandaag toe bekende ‘Noëls’ vaak in allerlei streekdialekten) ook psalmen begon te zingen (de zeven boetepsalmen het eerst: geen feest zonder boete: advent is voor kerst wat de vasten is voor Pasen). In elk geval is het juist om te stellen dat de eerste berijmde psalmen verschijnen in bundels met kerstliedjes (Noels nouveaulx, La fleur des Noels etc…). In 1540 verscheen bij de Antwerpse drukker Symon Cock (op de Lombardenvest) een uitgave getiteld: Souterliedekens: Het was een complete psalmberijming op volksliederen gebaseerd. Het boekje beleefde in een halve eeuw 30 drukken. Samensteller-bewerker was jonkheer Willem van Zuylen van Nyevelt. De liederen zijn redelijk getrouwe berijmingen van bijbelteksten en bevatten slechts toespelingen op eigentijdse gebeurtenissen voor zover de bijbelwoorden dat toelieten. Het boekje verscheen met kerkelijk goedkeuring en in 1556-1557 werden ze ded basis van drie-stemmige bewerkingen in de Musyk boecxkens van Tielmann Susato. (in vier delen: nrs. 4, 5, 6 en 7) De liederen werden in toenemende mate door de katholieke kerk gewantrouwd vanwege het algemene gebruik door hervormingsgezinden, maar zijn nooit op de lijst van verboden boeken (index librorum prohibitorum) geplaatst.

Het waren dus contrafacten, d.w.z. psalmberijmingen op reeds bekende wijzen. Je maakt een nieuwe tekst en zet de beginregel van de beoogde melodie erbij. Dus bijv. Den 146. psalm nae die wijze :Het voer een maechdeken over rijn, sy hoede haars vaders lammerkens. Of: wilt u een bekendere: psalm 4 op de wijs van  ‘Het daghet in het oosten’. Zulke aanduidingen waren genoeg om de melodie voor de geest te roepen en de nieuwe tekst er op te kunnen zingen.

Nog enkele voorbeelden (die deels ook de later hervormde argwaan kunnen verklaren) :

1. Psalm 129 (Latijns 128) heeft de prachtige melodie gekregen van het franse chanson: Il me suffit de tout mes maulx (dat wij nog kennen van het Duitse contrafact: Was mein Gott will, das gescheh allzeit…) partituur

2. De beroemde psalm 130 (latijnse telling: 129) gaat volgens de melodie van Dy vrou van hemel roep ick aen. Duidelijk een Maria-lied dus.

3. Psalm 131 (latijn 130): Nae die wijse: Het voer een scheepken over rijn, het hadde gheladen vrouwkens… tsja.

Toch – of juist daardoor – werd dit psalmboek razend populair bij hoog en laag. Vooral in hervormingsgezinde middens werden ze gaarne gezongen, maar zoals wel vaker houdt muziek zich niet aan grenzen die kerken trekken.

Maar liefst drie serieuze componisten namen teksten en melodieën van dit boekje over als basis voor meerstemmige bewerkingen. De bekendste bewerkingen zijn ongetwijfeld de driestemmige Souterliedekens van een zekere Jacques Clément, beter bekend onder zijn Latijnse naam: Clemens non Papa. Een kleine bezetting volstond zodat men ze thuis kon zingen. Het woord souter is trouwens de Vlaamse verbastering van het woord psalter.

 

4. Calvinistische psalmen

De psalmen van de Utrechtse edelman hebben het dus niet gehaald, waarschijnlijk omdat de link met de wereldse melodieën hen toch ging bezwaren (zoiets werkt ook omgekeerd, nietwaar) of omdat de geest niet anti-rooms genoeg was, of dat de berijming zich toch te ver van de bijbeltekst verwijderde… of meer banaal: omdat vanuit Genève (headquarters!) en Frankrijk zich het zogenheten hugenotenpsalter langzaam maar zeker doorzette. Dit zijn psalmberijmingen op originele psalmwijzen, gemaakt volgens heel strikte literaire en muzikale principis. De eerste selectie verschijnt in Frankrijk door een samenwerking van Jean Calvin en Clément Marot (deze laatste wrsch. on-bewust van de samenwerking) (1539, 19 psalmen en 3 liederen (dekaloog, credo en lofzang van Simeon); 1562: eerste complete Geneefse editie). Vanaf de jaren '40 van de 16de eeuw veroveren die psalmen vanuit Frankrijk eerst heel Hervormingsgezind Europa en later ook de hele wereld. Stuk voor stuk nieuw gecomponeerd en door vakkundige dichters berijmd.

De naar Engeland uitgeweken Vlaming Jan Utenhove gaf in 1551 een eerste bundeltje met De vijf en twintig psalmen ende andere gesangen die men in de Duytsche = Nederlandstalige Ghemeynte te Londen is ghebruyckende’. in 1566 verscheen de volledige Psalmen Davidis in Nederlandischen Sangrijme. Utenhove’s berijming geraakte echter in vergetelheid toen Petrus Datheen, een andere gevluchte Vlaming (een bekeerde Karmeliet, en overijverige calvinist, die aan het eind van zijn leven een vreselijke geloofscrisis heeft gekend: voer voor psychologen!) in 1566 zijn berijming het licht deed zien. Deze vertaling in het Nederlands was beslist niet altijd even deskundig, maar drukte wel het gevoelen van de protestanten precies uit. Een zekere ruwe poëtische kracht kan overigens aan Datheen niet ontzegd worden. Utenhove daarentegen is ‘correcter’, maar heeft weinig pit. Datheens’De psalmen Davids en andere lofsanghen, uit de fransoyschen dichte in Nederlandschen overghesett bood een berijming die precies gelijk liep met de Franse en die dus in tweetalige gemeenten perfect naast elkaar konden worden gebruikt. Onder zijn voorzitterschap had een synode te Antwerpen deze psalmberijming inmiddels boven anderen aan de gemeenten in de Nederlanden aanbevolen.

Hierdoor was deze berijming al zo ingeburgerd dat latere – betere – psalmberijmingen geen kan meer maakten. Marnix van St. Aldegonde heeft het geprobeerd. Jacob Revius was enkele decennia later al zo slim dat hij enkel een ‘verbeterde’ Datheen voorstelde. Maar zelfs dat volstond niet niet om ze ingevoerd te krijgen. Verder dan zijn eigen provinciale synode kwam Datheen niet.

 

5. paralipomenon

Over de liederenschat die de Lutherse kerk in Duitsland heeft voortgebracht in de eeuwen na Luther zijn bibliotheken vol geschreven (en terecht), net zoals over de enorme opleving van het Engelse geestelijke lied onder impuls van de gebroeders (John Sebastian (sic!)  & Charles) Wesley, die middels hun liederen het piëtisme op wonderlijk geslaagde wijze inbrachten in de Anglicaanse Kerk. Je moet het maar doen: Motor zijn van een opwekkingsbeweging (methodisten) èn tegelijk in de statige Engelse kathedralen geliefd worden Zonder hun (6000) liederen (niet allemaal even goed natuurlijk) zou Songs of Praise niet denkbaar zijn geweest. En dan zijn er ook nog als uitloper van hun inspanningen buiten de officiële kerk de opwekkingsbundels van Sankey & Moody  (Via de bundel ‘Victorysongs’ ook te vinden in ‘Johannes de Heer’) Wonderlijk: hoe opwekkingsliederen voor openluchtbijeenkomsten, gericht op de bekering van zondaars, volborstig worden gezonden door gezeten kerkmensen.  Johannes de Heer had overigens in een droom de opdracht gekregen ‘de zee over te steken om Gods huis nieuwe spijze te geven’. Daar hij niet goed wist wat hij daar mee moest doen, deed hij niks. Toen hij echter in 1903 in Engeland was, zag hij in bijna elke boekwinkel etalage een goedkoop uitgegeven liedboekje liggen getiteld Victorysongs. Toen viel zijn franc en hij besloot ook voor het Nederlands taalgebied zo'n eenvoudig goedkooop liedboekje uit te brengen. De eerste oplage bevatte 150 liederen: 50 ps/gez, 50 liederen van het leger des Heils en 50 Sankeyliederen. Welk een vriend is onze Jezus is inmiddels een internationale klassieker.

Ook Rome is beginnen te zingen. In ons taalgebied verschijnt de bundel Zingt Jubilate.

Ignace de Sutter, geboren te Gent, docent aan het Lemmensinstituut, medewerker aan de schoolradio van de BRT, moet hier genoemd worden. Hij was de man die Roomskahtoliek Vlaanderen leerde zingen in de kerk. Door contacten en vriendschappen met collegae uit de reformatorische kerken in Nederland is hij gewonnen voor het strofische kerklied. Hij heeft dat zo goed gepropageerd, dat vele liederen van Barnard, Ad den Besten, Jan Wit nu ook in roomskatholieke arochies worden gezongen. Zelfs Luthers gezangen en Calvijns psalmen staan er met een uitgebreide selectie in. Belangrijk blijft ook de eigen bijdragen van roomskatholieke muzikanten (en in mindere mate dichters, excusez). Een mooie cross-over is bijvoorbeeld het bekende litanie-achtige lied: met de boom des levens, wegen op zijn rug… Ignace de Sutter schreef de melodie bij ene tekst van Willem Barnard. De tekst van het vierde couplet (Kyrie eleison, wees met ons begaan…) werd door hem als refrein (of antifoon) voorzien van een typisch roomse melodiek, gebaseerd op kyriale XI. (Liedboek 184, Zingt Jubilate 353).

Het Liedboek voor de kerken uit de jaren 1970 heeft als meest in het oog springende nieuwigheid (en daarmee vooral qua muziek het meest tijdbepaald, tijdgebonden of gedateerd – u mag kiezen) de rubriek ‘bijbelliederen’. Ook en m.n. om de kerkzang los te maken van het persoonlijke gevoels en geloofsleven, en goed reformatorisch,  direkt te verankeren in de Heilige Schrift. De dichters gingen aan het werk en de componisten met hen. Als je achteraf de discussies rond de introductie van het Liedboek in de kerken herleest, valt op dat deze rubriek het meest in het voetlicht is getreden en – naar mijn aanvoelen – men geprangd zat tussen de afkeer van de moderne melodiek en m.n. harmonisering die erbij hoorde en het niet kunnen afwijzen van de tekst, want die was natuurlijk schriftgetrouwer dan menig gezang uit oudere en andere bundels. Zo werd met theologische argumenten gedebatteerd over liederen waar men eigenlijk om musicologisch van mening over verschilde. Dat neemt niet weg dat ook hier zeer geslaagde nieuwe liederen tussen zitten: Gezang 49 is inmiddels een klassieker geworden: De vogels van de bomen, zij lopen door de lucht… Zowel de tekst als de melodie is speels, simpel en blij. Het evangelie wordt verteld door de vogels en de bloemen en al zingend word je meegenomen door de gevleugelde lichtvoetigheid van dit lied.

 

6. afsluiter: nogmaals contrefacten

Een oude traditie reeds, het contrefact (= het maken van een christelijke tekst bij een reeds bestaande wijs) ligt ten grondslag aan vele liederen. De souterliedekens kwamen we tegen, maar ook heel deftige gezangen zijn op dit procédé gebaseerd. Zo is de aangrijpende melodie van het beroemde passielied: O hoofd vol bloed en wonden ontleend aan een ander lied (Herzlich thut mich verlangen), dat op haar beurt een contrefact is van een werelds afscheidlied (een smartlap van hoog niveau): Innsbruck ich muss dich lassen. Een lied van niemand minder dan Heinrich Isaac. Als de melodie goed is, waarom niet ?! Maar de risico’s zijn natuurlijk groot: contrefacten van kitsch zijn kitsch in het kwadraat.... Goed, dit terzijde.

In onze tijd zijn en blijven populair: U zij de glorie (1747, G.F. Handel: See the conqu'ring hero comes, gecomponeerd voor zijn oratorium Joshua, en wegens groot succes eveneens toegevoegd aan Judas Macchabeus; eind 19de eeuw in Frankrijk bewerkt tot A toi la gloire door E.L. Budry en door Pater F. van Ommeslaeghe voorzien van een Latijnse tekst: canticorum jubilo). Ook Schillers Ode an die Freude (Beethoven 9de symfonie) is niet aan zo’n bewerking ontkomen. Henry van Dyke (bekend van ‘De vierde wijze’ < the other wise man) bewerkte (‘christlich bessern’ zou Luther zeggen) de tekst en zo kwam het als ‘Vreugde, vreugde, louter vreugde’ in menig liedboekje terecht. Tenslotte kan ook de samenzang van The last night of the proms niet ontbreken: Rule Brittania werd voorzien van een Nederlandse tekst: Geprezen zij de Heer, die eeuwig leeft. De tekstdichter hiervan is mij onbekend. Hetzelfde geldt voor de wel zeer gammele tekst van het contrefact van Land of hope and glory: Gaat nu heen in vrede, ga en maak het waar.

Nee, dan zing ik liever uit de bundel ‘contrafacten’ (1988), waarin een keur van Nederlandse dichters nieuwe teksten hebben gemaakt bij de melodieën die Heinrich Schütz in de 17de eeuw componeerde voor het ‘Beckerse Psalter’. Smaken verschillen en over smaak valt niet te twisten. Zeker. Maar voor goede smaak valt wel te strijden. Ja, dat moet zelfs, want anders wint de slechte smaak altijd.

Dick Wursten, 1994/2004

 

2023: een aanvullend liedboek: d.w.z. veel van de 'verweesd achtergebleven' liederen uit het Liedboek 1973, hebben samen met een aantal 'vondelingen' een nieuw thuis: www.liedboek.wursten.be