In Vluchtheuvelzangen (1905), een uitgave van
liederen die gebruikt werden in Zetten (Heldring/Pierson stichting =
meisjesopvanghuis) verschijnen drie teksten die van (of naar) Pater Brugman
zijn. Eén daarvan is het lied 'Ik heb gejaagd wel jaren lang'. De
melodie erbij is afkomstig uit het Devoot en Profijtelijk Boecxken
(1539 - hieronder overgenomen uit Florimond van Duysse's verzamelbundel.
Pierson heeft het niet aan dat boek ontleend (het was nog niet verschenen).
Boven het lied wordt als bron vermeld: het Nederlandsch Volksliederenboeck
(De Lange, Van Riemsdijk, Kalff - 1896). Daar zijn drie strofen afgedrukt,
precies die drie heeft Pierson bewerkt.
Het lied slaat aan, wordt overgenomen door mej. Woensel Kooy in haar bundel Oude en Nieuwe Zangen en komt ook in de NH bundel 1938. [afbeelding]

Het weet zich te handhaven tot in het Liedboek 1973, zij het met de oudere (?) melodie zoals die in Handschrift 190 (Berlijn) staat afgedrukt. Niet slim, want de doodsteek voor dit lied. In het Nieuwe Liedboek (2013) is het afgevoerd.
Bij het andere lied van pater Brugman dat Pierson bewerkte schreef hij 'naar Brugman', hier suggereert hij dat hij de tekst van Brugman weergeeft. Dit is ook in latere bundels vaak overgenomen. Dit is duidelijk niet het geval, in elk geval niet naar de letter en ook niet naar de theologie (de Mariadevotie wordt gesupprimeerd), toch behoudt hij m.i. wel de geest van het origineel. Afin, oordeelt u zelf maar...
bronnen: Ic hebbe gheiaecht mijn leven lanc.
Florimond Van Duysse, nr. 578 B.

|
|
|
BERLIJN MS. 190

| Pater Brugman (2e helft 15e eeuw) | Dominee Pierson
(1905) |
|
1. Ick heb gheiaecht mijn leuen lanc Al om een ioncfrou schone Die alder soetste wijngaert ranck Die is in shemels throone Si es met engelen also omset Ic en can daer niet bi comen Dat hebben mijn sonden belet Dies wil ick my ontvromen
2. Ick ben verdwaelt in deser nacht Die werelt heeft mi bedroghen Ghenoecht heb ick soe seere gheacht Mijn waen heeft mi ghelogen. Rijcheyt en eere heb ic bemint Ende ydelheyt vercoren Al iagende ben ic dus verblint Ende heb minen wech verloren
3. Ick wil op staen / this meer dan tijt Ende hem soecken alleene Der maghet sone ghebenedijt Iesus yst die ick meene Hi is den wech alsmen verclaert Ick wil mi tot hem keeren Den rechten wech ter maghet waert Sal ick aen hem leeren.
4. O Iesu heere nu bid ick dy Al wt mijns herten gronde Van sonden wilt mi maken vry Nu ende tot allen stonden Laet mi die waerde moeder dijn Met suyuerheyt aenscouwen Doer haer wilt mijnder ghenadich sijn Want mi mijn sonden rouwen.
5. Der enghelen vrouwe wilt op mi slaen V ontfermhertighe ooghen Ick heb so swaerliken misdaen Dus lijdt mijn herte dooghen Ghi sijt des sondaers toeuerlaet Ende onderstant der armen Ghi sighet daert al aen staet Wilt v doch mijnder ontfermen.
6. Vrienden / maghen / ende schat Die willen me beswijcken. Scrifture bewijst wel dat Ic moet van haer gaen strijcken O moeder Gods wilt mi bi staen Als ick sal moeten steruen Want elck sal loon na wercken ontfaen Wilt mi ghenade verweruen
7. Och die dit liedeken eerstmale sanck Was seer ghequelt van binnen Sijn vleesche heeft hem ghemaect so cranck. Dat hi was flau van minnen. Iesus dranc den bitteren dranc Aent cruys om smenschen leuen Bescermt ons van den helscen stanc Ende van dat eewich beuen
|
1 Ik heb gejaagd, wel jarenlang, om goed en vroom te leven, maar 't werd mijn ziele toch te bang, mijn werken kon niets geven. Ik had mijn hart ertoe gezet, om alles te beproeven, mijn zonden hebben 't mij belet, dit doet mij zeer bedroeven.
2 Ik ben verdoold op deze jacht en werd door waan bedrogen. 'k Had van mijn deugden veel verwacht, 't heeft alles mij belogen. Ik had mijzelve slechts bemind en ijdelheid verkoren. Dit jagen heeft mij zo verblind, dat alles is verloren.
3 O Jesu, Heer, ik bid tot U uit al mijns harten gronde: verlos mij van mijn zonden nu en voortaan te aller stonde, opdat ik met een zuiver oog in uw genade schouwe, en dat uw Geest mij leren moog' hoe ik U dien' met trouwe.
|