Een camera op Golgotha ?
Over de zin van het 2de gebod: geen
afbeeldingen van het goddelijke
[ Home ] [ Up ]
[ het beeldverbod ] [ camera
Golgotha ? ] [ vier
vragen ]
Een gepensioneerde Amerikaans kolonel (William
Bergman) is te gast bij Coninx & Van Wijck voor een ‘item’ over Irak. Het
gesprek gaat inmiddels over The Passion van Mel Gibson. De Jezus-kenner
(christoloog) van dienst, Etienne Vermeersch mag zijn zegje doen en doet dat
met verve (zij het theologisch wat outdated, maar dat zijn we van hem gewend).
Nu de kolonel er toch bij zit: wat vindt hij er eigenlijk van? “Laat ik
vooropstellen”, zo begint hij, “dat ik er eigenlijk niet goed tegen kan
dat in een film geweld en lijden wordt getoond. Als militair weet ik namelijk
te goed wat dat in het echt is…”
Daarna kabbelt het gesprek nog een poosje voort,
met name over het feit dat een Jezus-film vaak meer zegt over de maker van de
film (en over zijn tijd) dan over Jezus, maar daar gaat het mij nu niet om.
Dat punt is te gemakkelijk te maken. Ik wil terug naar die opmerking van de
kolonel. Die bleef bij mij hangen. Hij raakte volgens mij aan een belangrijk
punt dat in de discussie rond Gibsons Passion te weinig wordt aangesneden. Het
heeft iets te maken met wat filosofen met een moeilijk woord noemen: de
‘crisis van de representatie’, maar wat je – vanuit een bijbelse invalshoek –
ook zou kunnen noemen: de zin van het beeldverbod in een beeldcultuur.
Het gaat er daarbij niet hierom dat we beelden
maken of schilderijen aan de muur hangen, het gaat erom dat het beeld de
werkelijkheid niet mag vervangen. Bij de fanclub van Gibson, die vooral in
evangelical en behoudend-roomskatholieke middens lijkt te recruteren dreigt
precies dat te gebeuren. Zó was het, zegt men. Kijk maar. Mijn tegen-stelling
(oppositie) is:
Precies dat wat de maker in de afbeelding
present wil stellen
(in Gibsons geval: ‘Het lijden van de Christus’) wordt door de
afbeelding verhinderd present te zijn.
Juist de claim ontrent het 'realiteitsgehalte'
maakt de film illusionistisch. Waardoor het 'evangeliserende' effect in zijn
tegendeel verkeert. Ik verklaar mij nader via een tastende peiling naar de
zin van het 'beeldverbod'.
“Gij zult u geen gesneden beeld maken”
Waarom eigenlijk niet? Ik noem enkele argumenten (er zijn er meer)
-
Omdat het niet ‘mogelijk’ is.
-
Omdat het heiligschennis is.
-
Omdat het leidt tot afgoderij.
Ik zou (met dank aan P. Chatelion Counet, zie voetnoot) een argument
willen toevoegen:
-
Omdat het leidt tot verlies aan ‘respect’.
Een beeld of afbeelding van iets of iemand maken
betekent namelijk dat je tussen jezelf en de ander iets inzet, je vult een
lege ruimte in, die - wie weet - misschien wel bedoeld was om tot een
echte ontmoeting te komen. Het directe contact met de ander wordt daardoor
indirect. Eens dat 'beeld' gemaakt, geplaatst, is er iets veranderd. Hét
kenmerk van een afbeelding is dus in tegenstelling tot wat zo op het eerste
gezicht gesuggereeerd wordt, niet aanwezigheid van het afgebeelde, maar
juist de afwezigheid daarvan. Het afgebeelde is er niet. Was het er
wel, dan hoefde er geen afbeelding te zijn. [Kijken naar een foto van een
geliefde doe je enkel omdat de geliefde er niet is. ]
Dat tekort is niet op te heffen door het beeld te
perfectioneren, of door bepaalde détails uit te vergroten, het
‘reality’-gehalte op te drijven of de gevoelens van de kijker ‘over de rand te
duwen’ (wat Gibson in zijn film nadrukkelijk doet). Volgens mij is het effect
precies omgekeerd aan de doelstelling. Hoe nadrukkelijker het beeld zich aan
ons opdringt (via al onze zintuigen), hoe méér het zich schuift tussen de
kijker en – in dit geval – de levende Christus.
omtrekkende bewegingen:
1. Jezus Christus is voor mij een 'werkelijkheid'
die veel groter, veelzijdiger, dieper en ruimer is dan de laatste
hoofdstukken van het evangelie. Hij is ook niet afwezig. Hij ìs present. En
dan komt er een filmmaker en die schuift in één keer een foto onder mijn neus
en zegt: dìt is nu 'De Christus' en deze film laat zijn 'Passie' (lijden en
hartstocht) zien.
2. Ieder mens die wel eens iets bijzonders heeft
meegemaakt, weet dat het moeilijk is om die ‘ervaring’ met anderen te delen,
want je kunt het eigenlijk niet goed onder woorden brengen. En als je het
zoekend en tastend toch probeert ‘present te stellen’, heb je steeds het
gevoel: dat is het niet. En opeens komt er iemand langs en die zegt:
Oh, wacht even, ik begrijp precies wat je bedoelt en vervolgens begint
hij een verhaal met dezelfde wooren die jij ook gebruikt, en aan het
einde zegt hij: Zo was het toch hè, draait zich om en loopt weer weg.... Dan
kan het gebeuren, dat je je verschrikkelijk genomen voelt, in plaats van
begrepen. Zoiets.
3 Ervaringen, belevenissen, ingrijpende
gebeurtenissen zijn onherhaalbaar en uniek en degenen die ze meemaken, weten
dat het ‘eigenlijk’ niet onder woorden gebracht kan worden. Ervaringen van
geboorte, liefde, dood, pijn, offer, verheffing, vernedering, schoonheid,
geweld, goedheid, genade, geloof… Daar heb ik het over. Déze
realiteiten zijn zo diep, zo persoonlijk, hebben zoveel lagen, dat hun
werkelijkheid nooit in woorden èn al helemaal niet in beelden kan worden
herhaald. Je probeert het wel, maar alles schiet tekort. de naam "Jezus
Christus" hoort voor mij tot het gebied van deze werkelijkheden.
Terzake:
1. Je kunt wel beelden tonen van een doornenkroon
die in het hoofd van Jezus wordt geramd, je kunt wel een kwartier lang het
geluid laten horen van gesels die flarden huid en vlees uit de rug scheuren,
maar dat is niet de Passion of the Christ. Dat is een
film in de cinema. De reactie die deze beelden oproepen bij de
kijker zijn reacties op de film, niet op het ‘Lijden van de Christus’,
waar de 4 evangeliën op een heel omzichtige en respectvolle manier over
vertellen (en eigenlijk héél weinig zeggen, maar des veelzeggender: veel
‘zwijgen’) en waar de apostelen later allerlei dingen over hebben gezegd die
zo intrigerend zijn, dat we het er vandaag nog over hebben. De betekenis
van het lijden van de Christus is niet te filmen, is zelfs nauwelijks uit
te leggen en speelt zich zeker niet af op het niveau van een film en zijn
beschouwer. Het lijden van de Christus
onttrekt zich aan onze taal en aan onze beelden want het poogt aansluiting te
vinden op de diepste lagen van ons mens-zijn èn daar wil het ‘heil’ bewerken.
Het lijkt mij dus een enrstige misvatting dat wij in onze kennis van het
koninkrijk Gods erbij gebaat zouden zijn geweest als er een camera op Golgotha
zou hebben gestaan, wat Gibson en zijn fanclub - inclusief enkele inwoners van
het Vaticaan - suggereren. Stel dat die camera er had gestaan en wij zouden
het gezien hebben. Wij zouden onze hoofden hebben geschud en zijn doorgelopen,
want dat beeld op Golgotha was niet bepaald uitzonderlijk. Kruisiging van
Joden was één van de alledaagse bezigheden van Romeinse soldaten (“one cross
each” zegt Michael Palin in een andere Jezusfilm, die geen Jezusfilm is en
toch ook weer wel).
2. De idee van Gibson dat je bijna 20 minuten lang
een geseling (soms in slow-motion) moet laten zien en horen om het lijden van
Christus te begrijpen is een volgende ernstige misvatting en getuigt van een
zeer grote kortzichtigheid. Immers. Lijden is alleen maar erg en een marteling
is een vreselijk iets. Daarnaar kijken heeft geen enkele zin. Lijden kan pas
zin krijgen als die door iets anders dan dat lijden zelf eraan verleend wordt.
Het beeld van de lijdende Christus moet worden verdiept (ver-geestelijkt,
d.w.z. uitgepuurd op z’n betekenis). Pas als de vleselijke aanschouwing
geestelijk wordt (wat overigens niet on-lichamelijk en on-zintuiglijk is,
laat dat duidelijk zijn!!) bestaat er een kans om zinvol over Christus Passie
te spreken. Wat Gibson in zijn film doet is niet het beeld verdiepen
(in de richting van een mogelijke betekenis), maar alleen maar het beeld
intensifiëren (over de rand duwen, noemt Gibson het zelf in een
interview), alsof je door een beeld over de rand te duwen plots iets zinvols
zichtbaar zou worden. Dat is een fictie. Een 'metabasis eis allo genos'. Deze
fictie deelt hij overigens met al die mensen die een parabel menen te kunnen
uitleggen door het beeld te verhelderen. De onbekende in de vergelijking zit
niet in het beeld, maar in de betekenis.
Het tweede gebod van de 10 (‘schuif géén beelden
tussen Mij en u) is niet een pesterij van God tegen beeldende kunstenaars,
maar wil de ontmoeting met de werkelijkheid van de levende God mogelijk maken,
de weg ‘open’ houden, de plaats voor God vrijlaten. Een expliciet beeld
stelt zich tussen de mens en God. In plaats van het afgebeelde dichter bij te
brengen, komt het beeld ervoor – en in de plaats van – te staan. Met name de
suggestie dat dit 'het echte beeld' van Jezus de Christus zou zijn (zo was het
ècht) is in dit geval extra gevaarlijk. Liever 100 beelden die alle 100 van
zichzelf zeggen dat ze maar 'een beeld' van Christus zijn dan 1 die
pretendeert het ware beeld te zijn.
Terug naar de kolonel van het begin. Hij wist
‘maar al te goed wat echt geweld mensen aandeed’ en daarom kon hij die
film niet goed aanzien. Hij voelde volgens mij iets van die ‘crisis van de
representatie’ en beleed op zijn manier dat hij iets begreep van het
‘beeldverbod’. Het doet de realiteit geweld aan.
Rabbijn Malinsky, sprekend namens een volk
dat maar ‘al te goed weet wat geweld met mensen doet’ was na
afloop van de voorvertoning waar hij ook op uitgenodigd was, duidelijk
aangedaan. Hij was boos, dat zag je, maar hij wist niet goed hoe hij het
onder woorden moest brengen. Hij had het over ‘oude wonden die
opengehaald werden’ en over ‘anti-semitisme’. Maar die woorden dekten
zijn emoties niet. Pas aan het eind van het interview schoot er een zin
uit, die raak was: Eigenlijk is dit een perverse film…
zei hij en hij draaide zich om en liep weg, met z’n hand het
keppeltje op z’n hoofd drukkend.
Dick Wursten
toegift:
Tenslotte: Ik heb van de apostel Paulus geleerd
dat wij – zo wij Christus al gekend hebben naar het vlees, dat nu niet meer
het geval is. En ik heb ook van hem geleerd, dat dat ons niet van iets
berooft, dat ons dat niet armer heeft gemaakt, maar juist rijker
aan wezenlijke ‘kennis van de Christus’, de kennis naar de (g)Geest, noemt
hij dat.
Met dank aan een lezing/opstel van Patrick
Chatelion Counet : Weg van het Postmoderne, tussen het grote verhaal en het
beeldverbod, opgenomen in de bundel ‘Is het Grote Verhaal verloren?’
Kok-Kampen 1997.
|