Wat is
protestantisme ?
profiel
van protestant
Oecumene
Ambt herdacht
1 juli
1523
Max Weber
Wie was
Calvijn?
450 jaar
geleden
hugenoten
Hagepreken
reformatie
vogelvlucht
Luther over de
aflaat die
vreemde Luther ?
Zwingli uit de
kunst
|
Onbekende
brief van Calvijn opgedoken in Genève !
[enige en originele versie, eerste publicatie in Nederland
juni 2006]
Bij het leeghalen van een oud herenhuis in Genève (de
eigenaar was overleden en er was geen verdere familie meer) trof een
opkoper een oude reiskoffer aan, verborgen achter een schot, in de
kelder. Toen hij het deksel forceerde zag hij dat er enkel wat oude
papieren onderin de koffer lagen. Eerst wilde hij ze weggooien, maar
toen viel zijn oog op de handtekening onderaan en besefte hij dat hij op
iets unieks was gestuit : een brief van Calvijn
à tous amateurs de Jésus-Christ... Hier een vertaling.
Genève, 1562
Aan allen die Christus beminnen, gegroet
!
U vroeg mij naar het belang van de
liturgie voor het leven van een christenmens. Ik wil daar
gaarne op ingaan, want ik meen dat dat belang niet licht
overschat kan worden.
Laat mij echter eerst iets over mijn
eigen ontwikkeling op dit gebied vertellen. Zoals u wellicht
weet, raakte ik tijdens mijn rechtenstudie in Bourges en
later in Parijs nauw betrokken bij de hervormingsgezinde
beweging in Frankrijk. Overal hoorde je toen de leuze: Ad
Fontes ! Terug naar de bronnen ! En een herbronning in de
kerk is natuurlijk altijd een terugkeer naar de Heilige
Schrift: Het evangelie moet verkondigd worden in klare en
verstaanbare taal ! Dat dit ook zou leiden tot een
liturgie-hervorming, voelde iedereen in die dagen wel aan,
maar hoe ver men daarin moest gaan, daarover waren de
meningen nogal verdeeld. Enkele veelbelovende experimenten
van Guillaume Briçonnet in zijn bisdom Meaux, moesten na
enkele jaren onder grote druk van bovenaf worden stopgezet.
Mij werd duidelijk hoe ingrijpend juist
dit punt van de liturgiehervorming zou zijn, toen ik bijna
30 jaar geleden Frankrijk moest verlaten en in Zwitserland
terecht kwam. Daar hadden ze op een aantal plaatsen de
gewone misviering al afgeschaft en een alternatieve
eredienstvorm ingevoerd. Een vreemde gewaarwording was dat.
Ik kom daar zo dadelijk op terug.
Martin Luther (geen kwaad woord van deze man, ook al ben ik
het op een aantal punten niet met hem eens !) had zich
tevreden gesteld met een revisie van de mis (christlich
bessern noemde hij dat graag). Hij had de orde van de mis
vertaald in de volkstaal, aangevuld met liederen, die ik
omstreeks diezelfde tijd in Straatsburg heb leren kennen èn
waarderen. Prachtig, die melodia germanica van die Duitse
liederen. Vooral die ene melodie van Matthias Greiter, die
daar cantor was: Es sind doch selig alle die...; die
heb ik zelf later trouwens nog gebruikt om psalm 36 op
te berijmen. Afin, ik dwaal af; vergeef mij lezer, zoiets
gebeurt als je ouder wordt en over 'vroeger' gaat schrijven.
Ik kwam dus – in de zomer van 1536 – aan in Genève. Op
aandringen van Guillaume Farel had de magistraat van de stad
reeds het jaar daarvoor stappen gezet om de mis volgens de
roomse ritus af te schaffen. Dit had geleid tot een
excommunicatie van de hele stadsbevolking door de bisschop.
Ik kan nu niet op de détails ingaan, maar dat waren roerige
tijden. Op 25 mei 1536 had de Grote Raad besloten "voortaan
te leven naar het gebod van het evangelie en alle paapse
misbruiken af te schaffen'. Wat mij opviel, toen ik enige
maanden later in de stad aankwam, is dat zo’n maatregel op
papier wel prachtig klinkt, maar in de praktijk een leegte
had gecreëerd, een vacuüm. De roomse ritus van de eredienst
afschaffen is één ding, een nieuwe liturgische en kerkelijke
ordening opbouwen is iets anders.
De eerste kerkdienst die ik in Genève
bijwoonde, was dan ook een enorme tegenvaller, om niet te
zeggen een schokkende ervaring. In plaats van de paapse mis
met alles erop en eraan (te veel bij- en te weinig
hoofdzaak, vond ik), had men een woord-dienst samengesteld,
die geen enkele ‘vorm’ had. Tijdens de samenkomst die ik
meemaakte, las een 'ministre' voor uit de Heilige Schrift,
gaf daar vervolgens enige toelichting op en sloot af met een
gebed. Het volk luisterde en zweeg tijdens de hele
bijeenkomst. Een enkeling zei zachtjes ‘Amen’, maar dat was
het wel. Eerlijk gezegd: Ik schaamde me. De sfeer was zo
kil, zo koud. Dàt kon toch Gods bedoeling niet zijn.
Toen Farel mij overtuigde dat ik in Genève moest blijven en
ik ook zelf 'ministre' werd, kwam dit onderwerp al spoedig
aan de orde in de predikantenvergadering. We besloten een
verzoek tot de Geneefse stadsraad te richten om ons toe te
staan om te gaan experimenteren met het zingen van psalmen
in de eredienst. We waren het er namelijk over eens, dat de
nieuwe liturgische orde gebouwd moest zijn op het principe
dat de gemeente het subject is van de liturgie èn dus zelf -
dat is met haar eigen stem - God moet aanbidden, loven en
prijzen. Ook de apostel Paulus zegt herhaaldelijk, dat wij
onder elkaar God moeten loven met hart èn mond. Overigens is
het niet enkel de Heilige Schrift die ons dit voorschrijft,
maar bevestigt ook het gebruik van de oude kerk dit: Qui
cantat bis orat. (nvdr: “wie zingt bidt dubbel (zo
intens).”)
Ik geloof nog steeds dat wij daar toen
een belangrijke liturgische intuïtie hebben verwoord. Samen
zingen – als een vorm van intens bidden - verdrijft de kilte
uit de eredienst en constitueert de gemeenschap van
gelovigen als subject van de eredienst. Door samen zingend
de psalmen te bidden ‘verheffen wij als het ware ons hart
tot God, zodat hij ons kan troosten doordat wij ons zijn
deugd, goedheid, wijsheid en gerechtigheid te binnen
brengen’. We moeten dus geen psalmen zingen om de dienst van
het Woord wat te onderbreken; dat is te gering gedacht. In
het zingen van deze liederen bidt de gemeente effectief èn
antwoordt God werkelijk. Psalmen zingen is participeren in
de Dienst van het Woord. Psalmen zingen is in dialoog treden
met God. De gemeentezang in de eredienst is een vorm van
‘het geloof innen’, zoals Guillaume Barnardi zo prachtig
heeft gezegd. Daarom mijn blijvende voorkeur voor de
psalmen, omdat je alleen van deze liederen kunt zeggen dat
zij volop ‘Gods Woord’ zijn, zodat 'als wij ze zingen, wij
er zeker van kunnen zijn dat God ons de woorden in de mond
legt, alsof Hijzelf in ons zingt om zijn eer te verbreiden.'
Zeer blij was ik dan ook met de prachtige vertalingen van de
psalmen in het Frans van de hofdichter Clément Marot, die in
de tweede helft van de jaren ’30 her en der opdoken. Ik
begon ze te verzamelen en heb er een 14-tal van gebundeld
(samen met enkele probeersels van mijn hand). Die heb ik in
1539 gepubliceerd in Straatsburg. Heel fier ben ik, dat
enkele maanden geleden het volledige psalter is gereed
gekomen, samen met nog enkele andere bijbelse liederen en
dat kwalitatief op hoog niveau. Voor God kan enkel het beste
dienen:
poids et majesté, convenant au sujet, zeg
ik altijd maar: Clément Marot en Théodore de Bèze: wat
beheersten zij hun talen en mijn cantores, die de melodieën
hebben gemaakt: Guillaume Franc, Louis Bourgeois en Maître
Pierre: zij hadden meer muziek in hun kleine teen dan ik in
heel mijn arme lijf. Godzijdank: Zo kon het bijbelse
psalter, het gebedsboek bij uitnemendheid, herleven fris en
nieuw als in Davids tijd. Op mijn oude dag ben ik blij, dat
ik ook aan deze hervorming door herbronning een bescheiden
bijdrage heb mogen leveren.
S.D.G.

(Johannes Calvinus)
P.S. Ik moest ook weer denken aan die
wijze woorden van Plato, dat
de melodieën ervoor zorgen dat de woorden
die je zingt 'als door een trechter' meteen tot in het hart
doordringen.
|
(gepubliceerd in Woord & Dienst, juni 2006 / reeds
eerder verschenen in Arkberichten, het blad van de Antwerpse Raad
van Kerken)
bij wijze van commentaar:
Men kan het menselijk inzicht soms het best
vooruithelpen door het te misleiden...
vergelijk verder volgende historische bronnen:
Articles concernant
l’organisation de l’Eglise et du culte
à Geneve proposés au Conseil par les Ministres’
(16 januari 1537) :
“ Certes, comme nous faysons, les oraysons des fidelles
sont si froides que cela nous doyt tourner à grande honte et confusion.
… Les psaumes nous pourront inciter à élever nos cœurs à Dieu et nous
emouvoir à un ardeur, tant de l’invoquer que d’exalter par louanges la
gloire de son nom.”
La Forme des Prieres et Chantz ecclesiastiques
uit 1543 (epistre au lecteur)
“ à louer Dieu, & elever nos cueurs à luy pour nous
consoler, en me ditant sa vertu, bonté, sagesse & justice… Et pourtant,
quand nous les chantons, nous sommes certains que Dieu nous met en la
bouche les paroles, comme si luy mesme chantoit en nous, pour exalter sa
gloire.”
AULCUNS pseaulmes et cantiques mys en chant,
s.l.s.d. (Straatsburg, 1539)
De brief is inmiddels ook terug opgedoken, dankzij Chatgpt. Calvijn's
verwijzing naar Guillaum Barnardi (Willem Barnard) blijkt zelfs iets
uitgebreider te zijn dan in mijn toenmalige weergave.
|
Geneve, l’an 1562
A tous ceulx qui ayment Christ, salut.
Vous m’avez requis de parler du profit de la liturgie pour la vie
d’un chrestien. Volontiers m’y emploieray-je, d’autant que j’estime
qu’on n’en peut aysément trop estimer la valeur.
Premierement, qu’il me soit permis de dire briefvement en quel train
Dieu m’a conduit en ceste matière. Comme sçavez, estant estudiant en
droict à Bourges, puis à Paris, je fus attiré de bien près aux premiers
mouvemens de la réformation en France. De toutes parts l’on crioit
Ad Fontes, c’est à dire retour aux sources. Or la vraye source de
toute réformation en l’Eglise est l’Escriture saincte : l’Evangile y
doibt estre presché en langage net et intelligible. Que cela tirast
après soy une réformation de la forme des offices, chascun lors le
pressentoit; mais jusques où il failloit passer, les advis estoient
divers. Les essais de Guillaume Briçonnet, évesque de Meaux, qui au
commencement promettoyent beaucoup, furent contraincts de cesser soubz
presse d’en haut.
Je cognus bien combien le poinct de la réforme liturgique est de
grande consequence, quand, il y a quasi trente ans, je me vy contrainct
sortir de France, et me retirer en la Suisse. En aucuns lieux on y avoit
ja osté la Messe ordinaire, et mis une autre manière d’assemblée au lieu
d’icelle : nouvelle façon qui me sembla estrange au prime abord. J’y
viendrai tout à l’heure.
Martin Luther (duquel je ne diray point de mal, combien que je ne
m’accorde pas en toutes choses avec luy) se contenta pour la pluspart
d’amender la Messe (ce qu’il nommoit volontiers christlich bessern),
traduysant l’ordre en vulgaire, et y adjoustant des cantiques, que
j’appris à cognoistre et priser estant à Strasbourg. Vraiment belles me
semblent ces melodiae Germanicae. Surtout une de Matthias
Greiter, lors chantre en icelle cité : Es sind doch selig alle
die...; de laquelle puis après j’usay pour mettre en rime le
Pseaume XXXVI. Mais je m’égare : pardonnez, Lecteur, si, vieil devenant,
je me resjouys à parler des choses passées.
Or donc, estant arrivé à Geneve l’esté de 1536, et Guillaume Farel
m’y retenant, la Seigneurie de la ville avoit desja, l’an précédent,
prins ordre pour abolir la Messe selon le rite romain, dont s’ensuivit
l’excommunication de tout le peuple par le prélat. Les histoires en sont
longues : temps orageux, certes. Le Grand Conseil, le 25 de May 1536,
avoit arresté « de vivre d’oresenavant selon le commandement de
l’Evangile, et d’abolir tous abus papistiques ». Mais telle ordonnance,
qui semble fort belle sur le papier, laissoit en l’exécution un grand
vuide. Oster la cérémonie romaine est une chose; bastir une nouvelle
police d’Eglise et ordre de service, c’en est une autre.
La premiere assemblée publique que j’ouy à Geneve me fut une grande
déconvenue, voire un coup de frayeur. Au lieu de la Messe avec toutes
ses apprêts (où y avoit trop d’accessoires et trop peu de la
principale), on avoit mis une simple action de la Parole sans forme bien
reglée. Le ministre lisoit quelque passage de l’Escriture, en faisoit
brieve declaration, puis finissoit par prière. Le peuple escoutoit en
silence; quelqu’un à la fin disoit bas Amen. Et c’estoit tout.
A dire vray, j’en eus honte : la froideur estoit telle qu’elle glaçoit.
Je ne pouvois croire que Dieu requist telle stérilité.
Quand Farel m’eut persuadé de demeurer, et que je fus aussi mis en la
charge de ministre, nous proposasmes bien tost la chose en nostre
compagnie de pasteurs. Nous suppliâmes le Conseil de nous permettre
d’essayer le chant des Pseaumes en l’assemblée. Car nous estions
accordés sur ce fondement : que le vray ordre de la liturgie doibt
reposer sur ce que l’assemblée des fideles est le subject de l’office
divin; partant, qu’elle doibt de sa propre voix prier Dieu, le louer et
exalter son Nom. L’Apostre aussi nous admoneste souvent de louer Dieu
entre nous de cœur et de bouche. Et non seulement l’Escriture le
commande, mais l’ancienne Eglise l’a pratiqué : Qui cantat, bis
orat.
Je persiste en ceste persuasion : le chant commun — qui est une façon
de prier plus ardente — chasse la froideur du service et constitue la
compagnie des croyans comme subject vivant de l’adoration. En chantant
ensemble les Pseaumes, nous élevons (comme pour dire) noz cueurs à Dieu,
afin qu’il nous console, nous rememorant sa vertu, bonté, sagesse et
justice. Il ne nous faut donc point chanter pour seulement entrecouper
le sermon : c’est petite pensée. Car en ces sainctes chansons l’Eglise
proprement prie, et Dieu veritablement respond. Chanter les Pseaumes,
c’est participer au Ministère de la Parole; c’est entrer en colloque
avec Dieu. Le chant du peuple est, comme a dict sagement
Guillaume Barnardi, une façon de recueillir la foy au dedans de nous,
non point seulement de l’exprimer au dehors. Pour ce cause
ay-je tousjours porté singuliere affection aux Pseaumes, d’autant qu’eux
seuls, à parler proprement, sont la Parole mesme de Dieu : tellement
que, les chantant, nous sommes certains qu’il nous met en la bouche les
paroles, comme s’il mesme chantoit en nous pour publier sa gloire.
Aussi me resjouys-je grandement quand, vers la fin des années trente,
se trouverent çà et là les tres-belles versions françoises de Clément
Marot, poète de cour. Je les recueillis, et en mis environ quatorze en
un petit recueil (avec quelques essais de ma façon), lequel fut imprimé
à Strasbourg l’an 1539. Or, par la grace de Dieu, il y a peu de mois que
tout le Psaultier a esté parachevé, avec aucuns autres cantiques de
l’Escriture, et le tout d’une bonté notable. Car à Dieu il convient
seulement le meilleur : poids et majesté, selon la matière.
Marot et Théodore de Bèze ont merveilleusement manié leurs langues; et
nos chantres, Guillaume Franc, Louis Bourgeois, et Maistre Pierre, ont
tres-bien façonné les airs : ils ont plus de musique en un petit doigt
que je n’en ay en tout ce pauvre corps. Graces à Dieu : ainsi le
Psaultier biblique, livre de prieres par excellence, a peu renaistre,
frais et nouveau, comme au temps de David. Sur ma vieillesse j’en rends
louange au Seigneur, qui m’a fait part, quoy que petite, à ceste
réformation par le retour aux sources.
S.D.G.
(Jehan Calvin)
P.S. Il me souvient aussi d’un dire de Platon, que les mélodies font
que les paroles qu’on chante, comme par un entonnoir, viennent droit au
cœur.
|
|