Psalm 102 in de HSV

Over roerdompen en pelikanen
 

Herziene Statenvertaling (III): Psalm 102 en de traditie

 

Psalm 102 is een zeer interessante Psalm omdat hier de kerkelijke traditie een grote rol heeft gespeeld. Het is namelijk één van de 7 boetepsalmen (Psalmi poenitentiales), waarvan vooral ps. 50/51 (Miserere) en 129/130 (De Profundis) veelvuldig werden gebruikt. Dat is geen hebreeuwse genre-aanduiding, maar een christelijke liturgische en devotionele traditie. In de Middeleeuwen was het bidden van (=lezen & bemediteren) die 7 Psalmen zeer gebruikelijk in de Vastentijd èn ook verdienstelijk, dat wil zeggen: ze telden dubbel in het punten-systeem van zonden en goede werken, alsubegrijptwatikbedoel. De Statenvertalers, zoals u weet, hebben geen 'tussenkopjes' of 'titels' in de tekst gezet om de simpele reden dat dat de suggestie zou wekken dat die er ook in het origineel zouden staan. Zij hebben enkel de hoofdstuk- en versindeling overgenomen, èn als leeswijzer aan de bijbelboeken een inleiding doen voorafgaan en per hoofdstuk (dus ook per psalm) een samenvatting. Wat zien wij nu in de Herziene Statenvertaling? Het "roomse zuurdesem" (om ook eens tale kanaäns te schrijven) is tot in de titel doorgedrongen:

Vijfde boetpsalm
102

Een gebed van een ellendige, wanneer hij bezweken is en zijn klacht uitstort voor het aangezicht van de HEERE.

Nu, ik vind dat niet erg maar wel vreemd voor een Statenvertaling-editie. De Jongbloed-editie was trouwens ook al besmet zij het nog zonder telwoord: gewoon 'boetpsalm'. Afin terzake:

 

 

Psalm 102,2:

 

St Vert. HSV

O HEERE! hoor mijn gebed, en laat mijn geroep tot U komen.

HEERE, luister naar mijn gebed, laat mijn hulpgeroep tot U komen.

 

horen > luisteren 

[Hebreeuws: shama`= standaardwoord voor horen, luisteren etc.. bekend van het Sjema Israel - ook daar dezelfde vervanging. hoor Israel > Luister Israel... daar ook nog een correctie aan het slot (dwz. overname van de vertaling van NBG1951: de HEERE is één! (SV had "de HEERE is een enig HEERE").]

Conclusie: er is geen betekenisverandering, dus moet men ‘hoor’ als verouderd ervaren hebben. Vreemd. Ik vind 'luister' gewoon platter, iets voor NBV ofzo. Ik dacht dat het koloriet hier toch ook mee mocht tellen, alsmede het feit dat dit een poëtische tekst is. En concordantie: Waarom staat er in Psalm 130 wel "HEERE, hoor naar mijn stem." Voor zover ik kan zien staat daar hetzelfde Hebreeuwse woord.

geroep > hulpgeroep

[Hebreeuws: shav`ah = vrij zeldzaam woord, roep, kreet, schreeuw. De context is meestal die waar men wel wat hulp kan gebruiken, maar het zou ook gewoon een oerkreet kunnen zijn, uitgestoten vanuit een door ellende samengeperste ziel.]

Blijkbaar is ‘geroep’ niet goed genoeg want het is vervangen door 'hulpgeroep'. Ik kan dat alleen maar begrijpen vanuit een m.i. misplaatste ijver om precies te zijn. "Geroep" is vaag, "hulpgeroep" is duidelijk maar tegelijk ook platter, beperkter, minder "oer". Een vervanging zou acceptabel zijn mocht het begrip 'hulp' in de stam van het werkwoord besloten zitten, maar dat is niet zo. Of wilde men een 'valse concordantie' voorkomen met een ander woord voor roepen: qara´(dat in vers 3 opdruikt).

Waar het mij om gaat is dat als je geroep verengt tot hulpgeroep dat een vorm van invulling, interpretatie is.

Was niet de kracht van de Statenvertaling dat zij - als de grondtekst niet invulde - dat zij dat dan ook openliet. Liever een beetje duister dan heel helder, maar te beperkt. Liever open-gelaten dan toe-verklaard. Deze anti-parafraserende attitude is een gereformeerd theologisch kenmerk van de Statenvertaling. We gaan God niet voor de voeten lopen. Ons uitleggerig gepraat mag nooit de rijkdom van Gods Woord verminderen. Dat de psalmdichter bijv. zou kunnen schreeuwen , het 'uitschreeuwen' van fysieke pijn of zielesmart, is nu uitgesloten. Hij roept nu netjes 'Help!'.

 

 

Psalm 102,6

 

St Vert. HSV

Mijn gebeente kleeft aan mijn vlees,

vanwege de stem mijns zuchtens.

Mijn beenderen kleven aan mijn vlees
door mijn luide zuchten.

 

gebeente > beenderen

[Hebreeuws: hier staat een enkelvoud (het meervoud staat in v. 5). SV had daar ‘gebeenten’ HSV heeft beide malen 'beenderen']. Blijkbaar wordt gebeente als archaïsch aanzien, want vervangen. Wel: de meervoudsvorm 'gebeenten' lijkt me inderdaad niet courant, maar het enkelvoud had m.i. rustig kunnen blijven staan. Ik kan de zaak ook nog omdraaien: Is 'beenderen' minder archaïsch dan 'gebeente'?

stem mijns zuchtens > luide zuchten

[Hebreeuws: 'qol ´anchati' = typisch hebreeuws idioom: letterlijk = "stem/geluid/klank van mijn zuchten".  Voorbeeld van het weglaten van onnodig idiomatisch Hebreeuws. De woordenboeken suggereren dat de uitdrukking versterkend werkt, dus luide zuchten (zo reeds in NBG 1951). Dat lijkt me te billijken.

verkeerde volgorde van versdelen

Wat ik echter wil opmerken bij dit vers is dat men de Statenvertaling had moeten corrigeren op een ander punt: In het origineel staan namelijk de beide versdelen omgekeerd en vormen zo een krachtige chiastische constructie met het vorige vers.

 

A- hoofdzin 1 - Mijn hart is verzengd en verdord als gras,

B- reden 1 - want ik vergat mijn brood te eten.

B- reden 2 - Vanwege mijn luide zuchten

A- hoofdzin 2 - kleeft mijn gebeente aan mijn vlees

Bijna alle vertalingen die ik ken, hebben dit chiasme. De Statenvertaling is hier de uitzondering. 

 

Psalm 102,7:

 

St Vert. HSV

Ik ben een roerdomp der woestijn gelijk geworden,

ik ben geworden als een steenuil der wildernissen.

Ik lijk op een kauw in de woestijn,

ik ben geworden als een steenuil te midden van de puinhopen.

 

roerdomp, kauw of pelikaan

De HSV heeft de handreiking van United Bible Societies gevolgd wat de vertaling van de namen van de vogels betreft, wat echter in dit vers toch wel een aantal bedenkingen oproept. Die lijst is immers soms ook maar een gok. Als ik Joodse vertalingen lees dan laat men soms de Hebreeuwse woorden gewoon staan. Tevens is er debat over welke vogels het zouden kunnen zijn. De tweede (Hebr: 'kos') is iets couranter (bijv. Lev. 11,17 - onreine vogels) en wordt over het algemeen bij de uilachtigen geklassificeerd: De "steenuil" van de StV zat al goed.

De eerste is echter eigenlijk totaal onbekend. Een roerdomp zal het zeker niet geweest zijn, want dat is een moerasvogel (niet erg mediterraan, en al helemaal niet woestijnachtig). De vervanging door kauw valt toch wel wat rauw op de maag.

De roerdomp was overigens een originele vondst van de Statenvertalers (en is ook uniek gebleven), immers de ganse traditie van de kerk had hier altijd een pelikaan in gezien (de Septuaginta (Grieks), de Vulgata (Latijn) en alle volgenden, ook de Nederlandse voorlopers van de Statenvertaling), een traditie waarnaar de NBG1951 weer was teruggekeerd (zie onder).

Waarom was de StV afgeweken? Eigenwijs?. Ze hadden een reden. Hoort u maar wat ze in de verklarende kanttekening opmerken bij dit vers:

D. ick ben gedrongen alleen ende eensaem te blijven, van alle menschen verlaten zijnde, ende ick slae schrickelick geluyt, gelijck de Roerdomp endede Uylen doen. Iob 30.29.

De Statenvertalers hadden een punt van vergelijking gezocht en meenden dat gevonden te hebben in de kreten van deze twee vogels: de roerdomp en de uil. Zij zagen niet alleen een verband met Job 30,29 (waar zij ook een uil lazen - tegenwoordig niet meer - en waarin v. 30 het "vlees ook aan het gebeente kleeft"), maar ook met dat "luide zuchten", dat "geroep", die "kreten"... Naast de kwestie misschien maar ik vind het wel mooi gevonden, aangrijpend ook. De roep van een uil gaat door merg en been, en de roep van een roerdomp resoneert ook met een smartelijke afgrond.

Maar nu: een kauw. Erg teleurstellend, dat wel. Was het nog een kraai geweest, was het nog iets, maar een kauw! Of daar echt ‘onze kauw’ bedoeld wordt is mij onduidelijk, dat lijkt me nauwelijks een mediterrane vogel. En tegelijk vraag ik me af, waarom heeft de NBV, die ook de handreiking van de United Bible Societies heeft gevolgd, hier gewoon uil ? Laten we beide verzen uit NBG1951 en  NBV ook maar eens afdrukken:

 

NBG 1951 NBV 2004

6 Vanwege mijn luide zuchten
kleeft mijn gebeente aan mijn vlees;
7 ik ben gelijk aan een pelikaan in de woestijn,
ik ben als een steenuil te midden der puinhopen;

6 Ik ben door mijn klagen
tot op het bot vermagerd.

7 Ik ben als een uil in de woestijn,
een steenuil in een verlaten bouwval,

 

 

Over die pelikaan nog dit: in tegenstelling tot wat je vaak leest, bijv. in de kanttekeningen bij NBG1951 is de pelikaan wel degelijk een vogel die je kunt aantreffen in Israël/Palestina. Tijdens de jaarlijkse trektocht vliegen ze over het Midden-Oosten (zie de film Travelling birds). Nog een ander verhaal: in de christelijke symboliek is de pelikaan een 'type van Christus' vanwege de legende (uit de Physiologus) dat een moederpelikaan zich in haar eigen borst pikt om haar jongen te voeden (met haar eigen bloed dus) en zo haar leven geeft voor de "haren" (een kort excurs hierover met voorbeelden in het Engels). In vele kerkramen, versieringen, gedichten, meditaties (o.a. over Psalm 102), cantates, kom je dit tegen. Daarom ben ik het NBG1951 dankbaar dat zij deze link weer zichtbaar heeft gemaakt. Als je dan toch niet weet welke vogel het precies is, dan laat je of de hebreeuwse naam staan (met voetnoot: "ik weet het niet") of doe je hetgeen het meeste leeswinst oplevert.

Antwerpenaar ? Ga eens kijken in de St. Laurentius (Markgravelei): een en al pelikaan...

 

 

ik ben gelijk geworden > ik lijk

ik ben geworden > ik ben geworden

[Hebreeuws: damiti = 1ste pers. enkelvoud van ww = lijken = ik lijk]

[Hebreeuws: hajiti = 1ste pers. enkelvoud van ww = zijn = ik ben]

In het eerste versdeel verwijdert HSV het wijdlopige passivum van de StV, maar laat vervolgens na hetzelfde te doen in het tweede versdeel. I.p.v. "ik ben geworden" had hier dan ook "ik ben" moeten staan. Inconsistentie.

"vogel x" der woestijn > "vogel x" in de wildernis

"vogel y" der wildernissen > "vogel y" temidden van de puinhopen

[Terzijde: Hebreeuws: in beide gevallen is hier sprake van een typisch hebreeuwse constructie, de zogeheten 'status constructus', waarbij het eerste woord in het Hebreeuws van klank verschiet om aan te geven dat het bij het volgende woord hoort. Het beroemdste voorbeeld kent iedereen: bajit = huis; lechem = brood. Om aan te geven dat het laatste woord het eerste moet kwalificeren zet je bajit in de status constructus= bet en zet je lechem erachter: bet lechem = broodhuis: Bethlehem. Ingewikkelder en veel bediscussieerd is het eerste woord in de bijbel: be-resjiet waarbij resjiet ook een st.c. is, maar niet duidelijk is waarmee dat nu verbonden moet worden...]

 

Typisch Hebreeuws poëtisch is het parallellisme; de woestijn en de wildernis.

midbar = woestijn of wildernis (Hebreeuwse naam van Numeri (aldaar het 5de woord): ba-midbar = in de woestijn) - enkelvoud

chorbah  =  woestenij, droge plaats (T.S. Eliot's "the waste land") - charabot = meervoud.

Waarom heeft HSV woestijn vervangen door wildernis? Waarom wildernissen door puinhopen ? De stam (ch-r-b) verwijst eerder naar een verzengende hitte dan naar ruïne. Is het omdat er ergens concordantie moest blijven? Het is traditioneel (alzo in de meeste vertalingen, vanaf de LXX). Ik moet u in elk geval zeggen dat ik het niet weet, maar ja ik ben geen deskundige.