[ Home ] [ Up ] [ Liedboek 2013 gewogen ] [ geschrapte liederen ] [ criteria ]
verschenen in Woord & Dienst, februari 2014. klik hier voor een PDF van het origeneel
Dat veel van de nieuwe liederen in Liedboek niet aan mij besteed zouden zijn, wist ik van te voren, dus daarover niet geklaagd. Dat een behoorlijk aantal liederen uit het Liedboek voor de Kerken niet meegenomen is, daarmee kan ik leven, op enkele uitzonderingen na. Wat mij – en ik weeg mijn woorden – pijn gedaan heeft, is dat men mij een aantal kostbare liederen uit de schat der eeuwen heeft afgenomen door ze te ‘hertalen’.
Echt anders
Nu terzake. Zoals gezegd: een hele reeks liederen uit het liedboek 1973
is niet meegenomen (lijst). Prima: Je moet
durven opruimen, want anders
is er geen plaats voor iets nieuws. Alleen moet je wel oppassen, dat je
niet per ongeluk iets waardevols weggooit, want weg is weg (Liederen
sterven als ze niet geregeld gezongen worden). Mijns inziens is aan een
aantal sterke liederen ten onrechte een plaats ontzegd. Vreemd genoeg
zijn dat niet de alleroudste liederen. Die behoren blijkbaar al zozeer
tot ‘de canon’ van het christelijke lied dat niemand die durft
verwijderen. Het betreft vooral 19de en begin 20ste
eeuwse liederen, liederen van de voor-vorige generatie dus, al dan niet
gedicht als vertaling van anderstalige liederen, zoals: ‘Wees gegroet
gij eersteling der dagen’, ‘Daar is uit ’s werelds duistre wolken’, ‘Hoe
zal ik u ontvangen’, ‘Meester men zoekt u wijd en zijd’. De oplettende
lezer zal zeggen: “Die laatste drie staan er nog wel in, hoor, die zijn
opnieuw vertaald.” Ja dat weet ik, maar dat is het nu juist. Nicolaas
Beets’ bevlogen en tot zingen uitnodigende tekst (‘Daar is uit ’s
werelds duistere wolken’), vrijelijk gebaseerd op Jesaja 9, is gewoon
een ander lied dan de brave berijming van die bijbeltekst door ds. André
Troost (482) die met dezelfde regel begint (iets soortgelijks heeft Jaap
Zijlstra gedaan met ‘Ik wil mij gaan vertroosten’ (562), met dezelfde
kritiek).
Banale toon
De nieuwe vertaling van ‘Wie soll ich dich empfangen’ (Paul
Gerhardt) volgt de oorspronkelijke tekst op de voet, maar als het gaat
over het verwachtingsvolle gevoel van advent, dat door de eerste regel
van dit lied wordt opgeroepen (‘Hoe zal ik u ontvangen…?), dan wordt dat
vakkundig in de kiem gesmoord door de banale toon van de tweede regel:
‘Wat wordt mijn eerste groet?’ Ten Kate’s melodieuze, soms wat overladen
zinnen, ook in latere verzen, houden die sfeer wel goed vast, ookal
verwijdert hij zich geregeld van Gerhardt’s origineel. Waarom in zo’n
geval niet beide liederen naast elkaar gezet in een Liedboek dat zegt de
‘verschillende liedculturen en de verscheidenheid aan spiritualiteit’ te
honoreren?
Onbegrijpelijk vind ik de vervanging van ‘Meester men zoekt u wijd en
zijd’ (gez. 170) door een nieuwe tekst. Sinds de Hervormde bundel 1938
is dit lied van Emil Liedgren in onze kerkelijke zangcultuur verworteld
geraakt. Het is één van de weinige liederen, waarin een
existentialistisch ondertoon doorklinkt. Gedateerd? Zeker, maar daarmee
nog niet voorbijgestreefd. Wat Gert Landman nu van de tekst van Liedgren
gemaakt heeft, grenst aan het onvoorstelbare (837). Het is geen poëzie,
er zit geen klank in, en inhoudelijk kun je er geen touw aan vastknopen.
En als dat wel lukt, dan schrik je: ‘Volgen wij, Heiland, niet uw spoor
/ laten wij anderen bloeden, / geven wij pijn en angsten door – / neem
ons dan onder uw hoede.’ Naast een lelijke zin (zelfs als proza) is de
inhoud precies fout: De dader bidt om ontferming. Liedgren schrijft dat
niet, natuurlijk niet. Ook de nieuwe versie van Psalm 23 (psalm
23c, met die prachtige Engelse melodie) die Landman samen met Roel
Bosch in elkaar geknutseld heeft is gewoon lelijk.
Geestelijke oefening
En wat is er eigenlijk mis met ‘Wees gegroet gij eersteling der
dagen, morgen der verrijzenis’ (gez. 221) , zeker als je beseft dat de
zwakste zinnen eigenlijk latere retouches zijn? Ja ik weet wel: Nicolaas
Beets en J.J.L. ten Kate zijn 19de eeuwers, en Liedgren
schreef zijn tekst nog onder indruk van de eerste wereldoorlog (juist
ja!), hun taal en beleving is dus niet van deze tijd. Hoe zou het anders
kunnen? Maar is het echt verstandig om alles wat ons niet aanspreekt, af
te serveren of te vervangen door iets dat ons wel aanspreekt? Lopen we
zo niet het risico dat we straks enkel nog onze eigen echo horen als we
liederen zingen? En welk lied zal ons dan nog iets zeggen als wij aan
het eind van ons Latijn zijn? Ik vraag maar.
Een soortgelijk teken aan de wand is het verwijderen van de drie
lijdenstijdkoralen uit het liedboek die – ik geef toe: met onvolkomen
woorden maar gedragen door een volkomen melodie (HerzliebsterJesu,was
hast du verbrochen) – cirkelden rond het mysterie van Christus’
lijden en sterven (‘Noem d'overtreding’ ; ‘Leer mij o heer uw lijden
recht betrachten’; ‘Gethsemane die nacht moest eenmaal komen’ de laatste
zelfs met een hyperlink naar Blaise Pascal). Hoezeer ook theologisch
horend bij het verleden, zijn ze door talloze lijnen verbonden met de
muziek uit de Passietijd (die ook
bij het verleden hoort, maar
nog springlevend is), waardoor ze als ‘geestelijke oefeningen’ misschien
juist nog wel dienst kunnen doen.
Ria Borkent’s nieuwe lied op deze wijs is niet onverdienstelijk als lied
bij de lezing van de Johannespassie, maar niet meer dan dat. Zingen is
meer dan theologisch correct spreken op verhoogde toon. De gevoelslaag
moet aangeboord en dat is altijd een kwestie die meer vraagt dan actuele
begrijpelijkheid en exegetisch theologische ‘correctness’.
Als nieuw
Ten slotte: Van enkele klassieke liederen die tot de canon behoren
(oudkerkelijke hymnen en Duitse gezangen van Luther tot Paul Gerhardt)
heeft men gemeend dat ze een opknapbeurt nodig hadden. Soms is het
gelukt. Dan heeft een nieuwe vertaling het stof weggeblazen en komt het
origineel beter tot z’n recht (bijv. gez 158; nu lied 517), meestal is
het resultaat een teleurstelling (bijv. gez 214, nu lied 623). Een
enkele maal heeft men het kostbare lied zo stevig onder handen genomen
dat men ook het patina van het origineel heeft weggepoetst. Hierdoor
staan sommige antieke liederen in het nieuwe liedboek te blinken alsof
ze eergisteren gemaakt zijn dan wel gisteren op
‘www.maakzelfuweigengedicht.nl’ zijn gegenereerd.
Dit is met name enkele oudkerkelijke hymnen overkomen. Blijkbaar vond
men de vertaling van J.W. Schulte Nordholt niet goed genoeg en heeft men
Andries Govaart en Sytze de Vries gevraagd het werk over te doen. Beiden
vertalen oude teksten ‘naar vandaag toe’, zoals dat dan heet. Misschien
is ze dat ook wel gevraagd, ik weet het niet. Het gaat nochtans niet om
de minsten onder de liederen: Het ochtend- en avondlied van Ambrosius
(gez. 370/204; gez. 382/236), het 25-strofige
galli cantus
(
‘lied van de haan’) van Prudentius (gez. 371/205) en de processiehymne
uit Poitiers: Vexilla regis prodeunt
(gez. 185/572). Alle vier
top werelderfgoed (geïnteresseerd: zie
elders op deze site.) Echter: die gebalde Latijnse verzen zijn bijna niet
te vertalen, zeker als dat ook nog in gelijke versvoet en rijmend moet.
Zelfs Schulte Nordholt is daarin niet altijd geslaagd. Maar als men
meent zijn vertaling te moeten vervangen, dan moet de nieuwe wel
overtuigen. En daar wringt het schoentje. Iedereen die ook maar enige
voeling heeft met de taal, leef- denk- en geloofswereld uit de oudheid
kan niet anders dan de nieuwe vertalingen als ondermaats klasseren. De
voorname vreemdheid die deze teksten hadden in het Liedboek (te danken
aan het poëtisch vermogen van J.W. Schulte Nordholt) is grotendeels
verdwenen. Door de nieuwe vertalingen zijn die oude liederen gewoon wat
rare liederen geworden, waarvan je je – terecht – afvraagt wat die in
het Liedboek doen.
Het gevolg van deze handelwijze is dat Ambrosius en Prudentius niet echt
aan het woord komen in dit liedboek (ondanks gez. 265/ 737,17). Ze mogen
buikspreken, meer niet.
Echo en Narcissus
Als ik dit naast de eerder genoemde voorbeelden leg, dan zie ik een
teneur. Ondanks de enorme verscheidenheid aan muziekstijlen en teksten
is het liedboek eentoniger dan het lijkt. Veel liederen uit andere
tijden en culturen klinken verrassend modern, alsof ze pas gemaakt zijn.
Ze zijn zo fijn herkenbaar. Dat lijkt hun kracht, maar is hun zwakte. Ze
kunnen uiteindelijk alleen maar geven wat wij er al in gestopt hebben.
Veel van de hertalingen ontnemen de lezer/zanger een kans om eens iets
nieuws te horen, iets te leren, op een andere manier naar het leven te
kijken. Door die vreemdheid weg te vertalen sluit je een venster dat
uitgeeft op een nog onbekend landschap. Zelfs andermans liederen bieden
zo geen tegenstem, maar zijn een ‘Echo’ van wat je zelf ook al dacht en
geloofde. En dat is jammer, want dan ben je dus ook op dat terrein aan
jezelf overgeleverd. Hoe zat dat ook alweer met die babbelzieke nimf
‘Echo’ en die op zichzelf gerichte jongeling ‘Narcissus’?
Dr. Dick Wursten is historicus en predikant in Antwerpen. Hij is tevens actief als inspecteur godsdienstonderwijs.