Het verhaal over de ontmoeting tussen Franciscus en de sultan, zoals Bonaventura (officiële levensbeschrijving, 1263) dat vertelt, is net zo historisch-legendarisch (waar en niet waar) als de wolf van Gubbio of de eerste Kerststal. Romantisch moet men er niet over doen. We zijn in 1219. Franciscus als moderne vredesapostel is een 20ste eeuwse constructie. In de dertiende eeuw ging hij als missionaris naar het levensgevaarlijke gebied van de ‘ongelovigen’ (zo in de tekst) in de hoop de sultan te bekeren, of nog beter: als martelaar (‘bloedgetuige’) te mogen sterven. De franciscaande teksten zijn hierover ondubbelzinnig. Ook de oudste bron (de ‘eerste levensbeschrijving van Thomas van Celano, 1228). Twee andere bronnen (uit het kruisvaarderskamp) melden de actie ook, maar beoordelen het eerder als onbesuisd en onverantwoord gedrag.
Klik hier voor meer info en de feiten achter deze legende
Inhoudsopgave - tip: snelzoeken met Ctrl+F
Hoofdstuk IX heeft als titel: “Over zijn gloeiende liefde en het verlangen naar het martelaarschap” ( De fervore caritatis et desiderio martyrii). De episode in Syrië (paragrafen 7,8) volgt op het verslag van hoe Franciscus in Spanje ternauwernood is ontsnapt aan de dood met spijt in ’t hart moet vaststellen dat God hem zijn wens om ‘martelaar’ te worden blijkbaar nog niet vergunt. Hij geeft echter de moed niet op. Hij besluit om naar de sultan te gaan. Daar zal die opzet toch zeker wel lukken (is de achtergrondgedachte). Hier het relaas uit de legenda maior (de uitgebreide levensbeschrijving) van Bonaventura uit 1266. Onder de afbeelding treft u de Latijnse tekst aan. Daar ook de kortere versie van de hand van Thomas van Celano (de oudste Levensbeschrijving die we bezitten, 1228). Die wijkt inhoudelijk en qua motivatie niet af…
Bonaventura, Legenda Major, IX, 7-8 (Nederlands)
IX, 7. Maar de gloed van zijn liefde bleef zijn geest aanzetten tot het martelaarschap; nog een derde keer ondernam hij een tocht naar het land van de ongelovigen om door het vergieten van zijn bloed het geloof in de drieëne God te verbreiden. In het dertiende jaar na zijn bekering ging hij namelijk nog eens naar Syrië en stelde hij vastberaden aan vele gevaren bloot om de sultan van Babylon persoonlijk te ontmoeten. Tussen de christenen en Saracenen woedde toen een zo meedogenloze oorlog dat het, hoewel de kampen van beider legers dicht tegenover elkaar lagen, van weerskanten onmogelijk was zonder levensgevaar van het ene kamp naar het andere te komen. De sultan had immers het wrede besluit uitgevaardigd dat wie hem het hoofd van een christen bracht, als beloning een Byzantijns gouden muntstuk zou ontvangen. Maar Franciscus, de onverschrokken ridder van Christus, liet zich niet afschrikken. Hij hoopte in de nabije toekomst het doel waarnaar hij met heel zijn hart verlangde, te kunnen bereiken. Zonder zich van de dreigende dood iets aan te trekken, besloot hij, ertoe gedreven door zijn verlangen voor Christus te sterven, op weg te gaan. En na eerst gebeden te hebben, zong hij, zijn kracht vindend in God, vol vertrouwen het woord van de psalmist: ‘Al moet ik door de diepste duisternis van de dood hen, ik zal geen onheil vrezen, want U bent altijd bij mij (Ps 23,4).’
8. Als metgezel koos hij een medebroeder uit, Illuminatus – de Verlichte – geheten, een in het licht van Gods genade levend, deugdzaam man, en ging met hem op weg. Op een gegeven moment kwamen ze twee schapen tegen. Die ontmoeting deed de heilige man veel plezier en vrolijk zei hij tot zijn metgezel: ‘Vertrouw op de Heer, broeder! Bij ons gaat immers het woord van het evangelie in vervulling: ‘Zie, Ik zend jullie als schapen onder de wolven (Mt 10,16).’ Toen ze wat verder voortgegaan waren, stootten ze op een troep hun tegemoetkomende Saraceense soldaten. Als razende wolven die een aanval deden op schapen, snelden dezen op Gods dienaren toe en overmeesterden ze hen op ruwe wijze. Hun wreedheid en verachting op hen botvierend beschimpten ze hen, bewerkten hen met zwepen en sloegen hen in boeien. En na hen danig toegetakeld te hebben en veel mishandelingen te hebben laten ondergaan, brachten ze Gods dienaren tenslotte – Gods voorzienigheid beschikte het zo – vóór de sultan; juist wat de man Gods had verlangd. Op diens vraag wie hen gezonden had, met welk doel ze gezonden waren, wat voor een zending ze hadden en hoe ze bij hem hadden kunnen komen, antwoordde Christus’ dienaar onverschrokken dat hij niet op bevel of met de hulp van een mens door de linies gekomen was, maar dat de allerhoogste God hem er doorheen had laten trekken om hem, de sultan en zijn volk de weg naar het eeuwig heil kenbaar te maken en het ware evangelie te verkondigen. En zo rustig en vastberaden, zo moedig en begeesterd sprak hij tot de sultan over de drieëne God en over Jezus Christus, de Zaligmaker van alle mensen, dat overduidelijk in hem bewaarheid bleek wat het evangelie zegt: ‘Ik zal jullie welsprekend maken en een wijsheid geven, die geen tegenstander zal kunnen weerstaan of weerspreken (Lc 21,15).’ Want toen de sultan de wonderbaarlijke begeestering en geestkracht van de man Gods zag, luisterde hij ook graag naar hem; hij drong er met nadruk bij Franciscus op aan bij hem te blijven. Maar Christus’ dienaar antwoordde
hem, op ingeving van God: ‘Als u zich met uw volk tot Christus wilt bekeren, zal ik uit liefde voor Hem graag bij u blijven. En als u er misschien tegenop ziet omwille van het geloof in Christus de wet van Mohammed af te zweren, laat dan een zeer groot vuur ontsteken; samen met uw priesters zal ik dat vuur ingaan, opdat u erachter zult komen aan welk geloof men zich terecht moet houden om zijn grotere zekerheid en heiligheid.’ In antwoord hierop zei de sultan tot hem: ‘Ik denk niet dat één van mijn priesters bereid is om dat vuur in te gaan of vrijwillig enige foltering te ondergaan om zijn geloof te verdedigen.’ Want hij had gezien hoe een van zijn priesters, een hoogbejaarde vertrouweling van hem, zich bij het horen van dat voorstel onmiddellijk uit de voeten had gemaakt. Toen zei de heilige man: ‘Ik wil ook wel alleen door dat vuur gaan. Maar dan moet u mij wel, ook namens uw volk, beloven dat u en uw volk tot de christelijke eredienst zullen overgaan wanneer ik er ongedeerd uit zal komen. Mocht ik verbranden, geef dan de schuld aan mijn zonden; maar als Gods macht mij zal beschermen, erken dan dat Christus, Gods kracht en Gods wijsheid, waarachtig God is en Heer en Verlosser van alle mensen.’ De sultan zei hierop dat hij het niet waagde hierop in te gaan en eventueel de laatste keuze te moeten doen, omdat hij dan een oproer van het volk vreesde. Wel bood hij de man Gods vele kostbare geschenken aan. De heilige echter, die niet op aardse bezittingen uit was, maar alleen verlangde zielen te redden, wees die geschenken vol verachting af als waren ze slijk. Toen de sultan zag hoe volkomen de heilige man al het aardse verachtte, was hij er zeer van onder de indruk en achtte hem daarom nog meer. En ofschoon hij zich niet tot het christelijk geloof wilde bekeren, of er misschien ook de moed niet toe had, toch vroeg hij de dienaar van Christus eerbiedig de geschenken aan te nemen en ze voor zijn zielenheil aan arme christenen of kerken te geven. Ook op dit verzoek van de sultan ging de man Gods niet in. Vooreerst wilde hij niets met geld – dat hij als een bezwaarlijke last beschouwde – te maken hebben. Maar verder zag hij ook in de ziel van de sultan niet het geringste zaad van een ware godvrezendheid.
9. Ondertussen was het de man Gods wel duidelijk geworden dat hij met de bekering van dat volk niet de minste vorderingen maakte en dat hij ook het martelaarschap, waarvan hij zich veel voorstellingen had gemaakt, niet kon verwerven. Op ingeving van God keerde hij daarom weer naar het land van de gelovigen terug….
Giotto’s fresco nr.11 in de San Francesco te Assisi (rechts Franciscus met de vuurproef)

Bonaventura, Legenda Major, IX, 7-8 (latijn)
Voor de liefhebbers van de originele tekst: hier de paragrafen uit de Legenda Major IX, 7-8 die deze reis betreffen.
Caput IX ‑ De fervore caritatis et desiderio martyrii.
7.1 Verum caritatis ardore spiritum ipsius ad martyrium perurgente, tertia adhuc vice pro fide Trinitatis effusione sui sanguinis dilatanda versus infideles proficisci tentavit. 2 Tertiodecimo namque suae conversionis anno ad partes Syriae pergens, multis se periculis constanter exposuit, ut Soldani Babyloniae posset adire praesentiam. 3 Inter Christianos enim ac Saracenos tunc guerra tam implacabilis erat, exercituum castris hinc inde in campo cominus ex adverso locatis, ut via mutui transitus sine mortis discrimine non pateret. 4 Exierat siquidem a Soldano edictum crudele, ut quicumque caput alicuius Christiani afferret, Byzantium aureum pro mercede reciperet. 5 At intrepidus Christi miles Franciscus, sperans in proximo suum adipisci posse propositum, definivit iter arripere, mortis pavore non territus, sed desiderio provocatus. 6 Oratione namque praemissa, confortatus a Domino (cfr. 1Re 30,6), confidenter illud propheticum decantabat: Nam et si ambulem in medio umbrae mortis, non timebo mala, quoniam tu mecum es (Ps 22,4).
8.1 Assumpto igitur socio fratre, Illuminato nomine, viro utique luminis et virtutis, cum iter coepisset, obvias habuit oviculas duas; 2 quibus visis exhilaratus, vir sanctus dixit ad socium: ‘Confide, frater, in Domino (cfr. Sir 11.22), nam in nobis evangelicum illud impletur: Ecce ego mitto vos sicut oves in medio luporum (Mat 10,16)’. 3 Cum autem processissent ulterius, occurrerunt eis satellites Saraceni, qui, tamquam lupi celerius accurrentes ad oves, servos Dei feraliter comprehensos, crudeliter et contemptibiliter pertractarunt, afficientes conviciis, affligentes verberibus et vinculis alligantes. 4 Tandem afflictos multipliciter et attritos ad Soldanum, divina disponente providentia, iuxta viri Dei desiderium perduxerunt. 5 Cum igitur princeps ille perquireret, a quibus et ad quid et qualiter missi essent et quomodo advenissent, intrepido corde respondit Christi servus Franciscus, non ab homine, sed a Deo altissimo se fuisse transmissum, ut ei et populo suo viam salutis ostenderet et annuntiaret Evangelium veritatis. 6 Tanta vero mentis constantia, tanta virtute animi tantoque fervore spiritus praedicto Soldano praedicavit Deum trinum et unum et Salvatorem omnium Iesum Christum, ut evangelicum illud in ipso claresceret veraciter esse completum: Ego dabo vobis os et sapientiam, cui non poterunt resistere et contradicere omnes adversarii vestri (Luc 21,15). 7 Nam et Soldanus admirandum in viro Dei fervorem spiritus conspiciens et virtutem, libenter ipsum audiebat (cfr. Mar 6,10) et ad moram contrahendam cum eo instantius invitabat, 8 Christi vero servus superno illustratus oraculo: ‘Si vis’, inquit, ‘converti tu cum populo tuo ad Christum, ob ipsius amorem vobiscum libentissime commorabor. 9 Quodsi haesitas propter fidem Christi legem Mahumeti dimittere, iube ignem accendi permaximum, et ego cum sacerdotibus tuis ignem ingrediar, ut vel sic cognoscas, quae fides certior et sanctior non immerito tenenda sit’. 10 Ad quem Soldanus: ‘Non credo, quod aliquis de sacerdotibus meis se vellet igni propter fidem suam defensandam exponere, vel genus aliquod subire tormenti’. 11 Viderat enim, statim quemdam de presbyteris suis, virum authenticum et longaevum, hoc audito verbo, de suis conspectibus aufugisse. 12 Ad quem vir sanctus: ‘Si mihi velis promittere pro te et populo tuo, quod ad Christi cultum, si ignem illaesus exiero, veniatis, ignem solus intrabo; 13 et si combustus fuero, imputetur peccatis meis, si autem divina me protexerit virtus, Christum, Dei virtutem et sapientiam, verum Deum et Dominum Salvatorem (cfr. 1Cor 1,24; Ioa 17,3; 4,42) omnium agnoscatis’. 14 Soldanus autem optionem hanc accipere se non audere respondit, quia seditionem populi formidabat. 15 Obtulit tamen ei multa munera pretiosa, quae vir Dei, non mundanarum rerum, sed salutis animarum avidus, sprevit omnia quasi lutum. 16 Soldanus, videns virum sanctum tam perfectum rerum mundialium contemptorem, admiratione permotus, maiorem erga ipsum devotionem concepit. 17 Et quamvis ad fidem christianam transire nollet, vel forsitan non auderet, rogavit tamen devote famulum Christi, ut praedicta susciperet pro salute ipsius Christianis pauperibus vel ecclesiis eroganda. 13 Ipse vero, quia pondus fugiebat pecuniae et in animo Soldani verae pietatis non videbat radicem, nullatenus acquievit.
9.1 Videns etiam, se non proficere in conversione gentis illius nec assequi posse propositum (cfr. 2Tim 3,10), ad partes fidelium divina revelatione praemonitus remeavit…
Thomas van Celano, Vita prima XX, 57 (Engels)
in zijn vita prima vertelt het niet veel anders (caput XX, 57) – hieronder in het Engels en het Latijn.
57. and on his return shortly afterwards to the Church of St. Maria de Portiuncula, some men of learning and some of noble birth joined him most acceptably. These, since he was a man of the noblest and discreetest temper, he treated with fitting distinction, most tenderly paying to each one his due. Verily, being endowed with eminent discretion, he had wise regard in all things to the claims of each man’s dignity. But he could not yet rest without even more fervently following the blessed impulse of his spirit, and in the thirteenth year of his conversion, when severe and daily combats were raging between Christians and pagans, he took a companion with him and went to the regions of Syria; nor did he fear to present himself to the sight of the Sultan of the Saracen. But who can tell with what steadfastness of mind he stood before him, with what power of spirit he spoke to him, with what eloquence and confidence he answered those who were reviling the Christian law?
For before he came to the Sultan he had been seized by the [Sultan’s] associates, insulted and beaten, yet was he not afraid, nor feared the threat of torments, nor blenched at the menace of death. But though he was shamefully treated by many who were moved with bitter hostility and dislike, he was most honorably received by the Sultan. For he paid him what honor he could and tried to sway his mind toward worldly riches by the offer of many gifts, but when the Sultan saw that he most stoutly held all such things in contempt like dung, he was filled with utmost amazement and gazed on him as a man unlike almost all men. He was deeply stirred by his words and heard him very willingly. But in all this the Lord did not fulfil St. Francis’ desire, reserving for him the privilege of an unparalleled favor.
Thomas van Celano, Vita prima XX, 57 (Latijn)
Nam tertio decimo anno conversionis suae ad partes Syriae pergens, cum quotidie bella inter christianos et paganos fortia et dura ingruerent, assumpto secum socio, conspectibus Soldani Saracenorum se non timuit praesentare. Sed quis enarrare sufficiat, quanta coram eo mentis constantia consistebat, quanta illi virtute animi loquebatur, quanta facundia et fiducia legi christianae insultantibus respondebat?
Nam primo quam ad Soldanum accederet, captus a complicibus, contumeliis affectus, attritus verberibus non terretur, comminatis suppliciiis non veretur, morte intentata non
expavescit. Et quidem licet a multis satis hostili animo et mente adversa exprobratus fuisset, a Soldano tamen honorifice plurimum est suceptus. Honorabat eum prout poterat, et oblatis muneribus multis, ad divitias mundi animum eius inflectere conabatur: sed cum vidisset eum strenuissime omnia velut stercora contemnentem, admiratione maxima repletus est et quasi virum omnibus dissimilem intuebatur eum; permotus est valde verbis eius et eum libentissime audiebat (cfr. Mar 6,20). In omnibus his Dominus ipsius desiderium non implevit (cfr. Ps 126,5), praerogativam illi reservans gratiae singularis.

Maurice Merleau-Ponty (1908-1961).








Olivier Roy (


Peter Berger (1929-2017) was een invloedrijk godsdienstsocioloog. Zijn boek uit 1967 The Sacred Canopy vestigde zijn naam op dit terrein. In dit boek combineerde hij de secularisatiethese van Weber met zijn eigen visie op religies als ‘sociale constructies’. Al snel zag hij de blikvernauwing. In de jaren 1990 stelde hij dat Moderniteit leidt tot pluraliteit (als feit) op religieus terrein en dus tot de vaststelling dat men niet meer op dezelfde manier religieus kan zijn als vroeger, nl. vanzelfsprekend. Dit kan vervolgens zowel tot relativitering als tot fundamentalisering van het religieuze leiden. Secularisatie is dan een optie (Europa), maar geen dwingend gevolg.
‘Onze Lieve Heer op zolder’ is de negentiende eeuwse naam van de schuilkerk die de rooms-katholieken in de zeventiende eeuw inrichtten op de zolder van een groot (gecombineerde) herenhuis aan de Amsterdamse Oudezijds Voorburgwal. Van binnen een kerk, van buiten niets bijzonders te zien.