Jan Pieterszoon Sweelinck, Pseaumes de David
Kapel van het Theologisch Pastoraal Centrum
(Groenenborgerlaan 149, 2020 Antwerpen) - zondag 21 juni: 15u00
korte tekst: selectie
van Psalmzettingen van J.Pzn Sweelincks
Pseaumes de David, gebracht door een vocaal & instrumentaal ensemble,
samengesteld uit leden van het Antwerps Collegium Musicum o.l.v. Willem
Ceuleers.
Inleiding en toelichting door Dick Wursten.
Jan
Pieterszoon Sweelinck (1562-1621) geboren in Deventer,
woonde en werkte in Amsterdam en was vanaf zijn 15de tot zijn dood
organist van de Oude Kerk aldaar. In die hoedanigheid was hij tot ver over de
landsgrenzen bekend: stedelijke overheden en vorsten (vooral in Duitsland)
stuurden hun jonge orgeltalenten graag naar meester Jan van Amsterdam om
daar de fijne knepen van het orgelvak te leren. Het leverde Sweelinck het
epitheton “der deutsche Organistenmacher” op. Sweelinck was in zijn tijd vooral
bekend als organist, maar zijn muziekhistorische betekenis ontleent hij vooral
aan zijn werkzaamheden als componist. Hij schreef een omvangrijk oeuvre voor
toetsinstrumenten (orgel, klavecimbel) en een nog groter aantal vocale werken.
Sweelinck zelf vond echter zijn vocale werk veel belangrijker: tijdens zijn
leven is het merendeel daarvan in druk verschenen, terwijl de klaviermuziek
alleen in handschriften bewaard is gebleven. Onder de vocale werken bevindt zich
een complete meerstemmige zetting van het Geneefse psalter. Dit psalmboek heet
zo omdat Jean Calvin (geboren in 1509) het initiatief hiertoe genomen heeft. Een
eerste selectie verscheen in 1539, het complete psalter (originele melodieën en
berijmingen) in 1562. De zettingen van Sweelinck worden over het algemeen als
zijn levenswerk beschouwd. Alle 150 psalmen, sommige zelfs meerdere keren
getoonzet, zijn in vier bundels door Sweelinck gepubliceerd tussen 1604-1621.
Deze waren niet bedoeld om in de kerk gezongen te worden (daar werd in het
Nederlands eenstemmig en onbegeleid gezongen), maar thuis (in het Frans) tijdens
bijeenkomsten van de collegia musica die in die tijd geweldig floreerden.
Vocaal, instrumentaal of in een mengvorm: het stond de uitvoerders vrij.
De Geneefse Psalmen (en Jan Pzn.
Sweelinck)
Als Jean Calvin in Straatsburg in 1539 zijn eerste
psalmboekje in het Frans publiceert, Aulcuns pseaulmes
& cantiques mys en chant,
is dat een gedenkwaardig moment in de nog jonge geschiedenis van de
Frans-Zwitserse reformatie. Naast 19 psalmen vinden we de lofzang van Simeon,
een berijmde versie van de 10 geboden en een onberijmde versie van het
Credo, liederen met een welbepaalde liturgische functie in de locale orde
van dienst. Hoewel over de voorgeschiedenis zo goed als niets bekend is, weten
we van 15 van de 19 psalmteksten met zekerheid de naam van de auteur: 13 zijn er
van Clément Marot (hofdichter van de Franse koning, vooral bekend vanwege
z’n amoureuze chansons en spitse puntdichten) en twee van Jean Calvin. De
componist van de meeste melodieën is onbekend. Uit dit dunne Franse liedboekje
is in de loop der jaren het roemrijke Hugenotenpsalter gegroeid, alle 150
bijbelse Psalmen berijmd en van melodie voorzien. Nadat er al voledige versies
verschenen waren in Poitiers, Lyon en Parijs in de jaren 1550, werd het Psalter
van Genève (eerste druk 1562) zo dominant dat alle andere edities in
vergetelheid zijn geraakt. Calvijn heeft persoonlijk gewaakt over de voortgang
van zijn psalmboek de waarde al spoedig moet hebben ingezien, gezien de ijver
waarmee hij bij de raad van Genève ervoor pleit om diens berijmingen te
verzamelen en van melodieën te voorzien. Marot’s psalmberijmingen zijn dan ook
geen – meer of minder moeizaam gefabriceerde – bijbelteksten op rijm, maar
volwaardige gedichten: poëtische transposities van de Bijbelse tekst in
elegant maar sober Frans. Het aantal berijmingen van Marot is in het eerste
Geneefse liedboek van 1542 aangegroeid tot 30 en in de sterk vermeerderde
tweede druk van 1543 zelfs tot 50 (incl. lofzang van Simeon). Calvijn schrijft
zijn beroemde voorwoord over de plaats van de zang in de liturgie en zijn
verdediging van zijn voorkeursoptie voor Psalmteksten voor deze edities. Als
Marot Genève verlaat en korte tijd later sterft in Turijn (najaar 1544) ligt het
Psalmproject in Genève lange tijd stil. Pas in 1549 komt er weer schot in de
zaak als Théodore de Bèze (professor Grieks in Lausanne en Neo-latijns dichter)
op uitdrukkelijk verzoek van Calvijn, zijn eerste lichting publiceert. De
melodieën in de Geneefse edities zijn gemaakt door resp. Guillaume Franc
(1542-1543), gedeeltelijk vervangen of gereviseerd Louis Bourgeois (1547-1551).
Deze twee professionele musici waren cantor van de St. Pierre in Genève en
directeur van de locale muziekacademie. Hun melodische creativiteit deed 49
originele melodieën geboren worden voor 49 Psalmen; Het moesten er zoveel
zijn, omdat Marot de psalmen elk voor zich als unieke creaties beschouwde en ze
allemaal probeerde van een eigen, passend, metrisch jasje te voorzien. Deze
melodieën waren een novum in de zestiende eeuw en zijn een unicum
gebleven: een wonderlijk samenspel van oud-kerkelijke tonaliteit, strofische
vorm en melodische lineariteit, en dat dan nog wel met fraaie Franse teksten.
Het is geen wonder dat deze
liederen in de 16de eeuw zo goed als alle Franse toondichters hebben
geïnspireerd tot meerstemmige zettingen, die heel vaak de vorm hebben aangenomen
van doorgecomponeerde geestelijke motetten in de toen gangbare polyfone stijl,
waarin vooral de Vlamingen meesters waren, I Fiamminghi. Deze composities
vinden hun sluitstuk en bekroning in de volledige zetting van Marots en Beza’s
oeuvre door de Amsterdamse organist en componist: J. Pzn Sweelinck. Zijn
zettingen waren niet bedoeld om in de kerk gezongen te worden (daar werd in het
Nederlands eenstemmig en onbegeleid gezongen), maar thuis (in het Frans) tijdens
bijeenkomsten van de collegia musica die in die tijd geweldig floreerden.
voor meer over die geneefse Psalmen, zie mijn speciale website daaraan
gewijd: www.psalmen.wursten.be
Sweelinck (1562-1621) was geboren in
Deventer, woonde en werkte in Amsterdam en was vanaf zijn 15de tot
zijn dood organist van de Oude Kerk aldaar. In die hoedanigheid was hij tot ver
over de landsgrenzen bekend: stedelijke overheden en vorsten (vooral in
Duitsland) stuurden hun jonge orgeltalenten graag naar meester Jan van
Amsterdam om daar de fijne knepen van het orgelvak te leren. Het leverde
Sweelinck het epitheton “der deutsche Organistenmacher” op. Hoewel hij dus in
zijn tijd vooral bekend was organist, ontleent hij zijn muziekhistorische
betekenis vooral aan zijn werkzaamheden als componist. Hij schreef een
omvangrijk oeuvre voor toetsinstrumenten (orgel, klavecimbel) en een nog groter
aantal vocale werken. Sweelinck zelf vond echter zijn vocale werk veel
belangrijker: tijdens zijn leven is het merendeel daarvan in druk verschenen,
terwijl de klaviermuziek alleen in handschriften bewaard is gebleven. Alle 150
psalmen, sommige zelfs meerdere keren getoonzet, zijn in vier bundels door
Sweelinck gepubliceerd tussen 1604-1621. Jan Pieterszn Sweelinck zat al jong op
de orgelbanken in Amsterdam, dwz bij zijn vader… Op z’n 15de had hij
zelfs zijn eerste contract al binnen. En dat is interessant: hij is nl. in 1562
geboren, dus was hij organist voor de alteratie, zoals men dat zo mooi
noemt. Dat is het moment dat het Amsterdamse stadsbestuur besluit mee te gaan
met die kerkelijke en politieke krachten, die het ‘Spaans bestuur’ wilden
afwerpen en zich onder het gezag stelden van de ‘Staten Generaal’: onder ‘staats
bestuur’ dus.. Voor de jonge organist moet dat een ramp geweest zijn. Had hij
net het vak onder de knie van katholieke kerkorganist met een hoofdrol in
de liturgie… , kon hij alles wat hij geleerd had weer vergeten: geen
gregoriaans, geen polyfonie, geen communiemuziek… niets... niets, helemaal niets
meer.
Het orgelspel
diende ‘gansch afgheset te wesen’… Enkel eenstemmig massaal gezongen Psalmen
konden nog door de beugel. De orgels wilde men afbreken èn naar het voorbeeld
van Genève, de orgelpijpen omsmelten en de evt. opbrengt besteden aan de
armenzorg. Daar kon toch niemand iets tegen hebben: Judas had ook al eens zoiets
voorgesteld toen een zekere Maria kostbare en welriekende olieën had gebruikt om
Jezus te eren. Deze keer stak echter niet Jezus zelf er een stokje voor, maar de
stedelijke overheid. De orgels waren namelijk eigendom van het stadsbestuur. Die
weigerden de afbraak en gaven de kerkelijk werkloze organist –
liturgische werkloosheid – een andere opdracht: elke dag het orgel bespelen
voor een uur… en toezicht op de beide orgels van de Oude Kerk.
Het begin van een wonderlijke carrière:
“der Organistenmacher” van Nederland en Noord-duitsland werd hij,
internationaal beroemd orgelvirtuoos: ‘Het horen spelen van de stadsorganist’
van de Oude Kerk was in het begin van de 17de eeuw één van de
hoofdattracties van de stad. Voordat de beurs openging, was dat trouwens ook de
plaats waar de kooplieden kwamen schuilen. Menige deal zal daar beklonken zijn,
onder Sweelincks orgelklanken. Vreemd genoeg heeft Sweelinck van deze
composities niets gepubliceerd. Zijn orgelfantasieën, toccata’s variatiereeksen,
waarmee hij de toehoorders die aan het wandelen waren in de kerk, heeft
verblijd, zijn enkel in handschriften overgeleverd. Zijn vocale
composities echter heeft hij zorgvuldig uitgegeven. En ondanks dat hij dus
nooit in zijn leven een Psalm heeft begeleid, heeft hij wel in 4 delen
(laatste postuum gepubliceerd) alle 150 psalmen getoonzet, sommige zelfs meer
dan één keer en van heel wat meer dan 1 couplet. Altijd met oog voor de
melodische mogelijkheden, maar toenemend in tekstexpressie en virtuositeit.
Dus niet om in de kerkdienst te zingen,
nee: bedoeld voor de collegia musica die in die
tijd in elke grote stad floreerden: amateurzangers, die vaak onder leiding van
een beroeps, samenkwamen om te musiceren, thuis: en nederlandse liederen, en
franse èn italiaanse wedijverden om populariteit… en geestelijke met
wereldlijke: chansons met psalmen.de opdracht van de eerste bundels met Psalmen
aan de “heren burgemeesters” en een aantal voorname kooplieden in de stad,
spreekt hier boekdelen.
muzikanten:
Daniëlle Van de Vloet, Bieke Schiltz, Hilde De
Bleser, Chris Magnus : sopraan
Gertie Lindemans, Mimi Farre: mezzosopraan
Vera Stessel: alt
Hans Van den Broeck: alt/tenor
Marc van Driessen, bariton / cornet
Luk Verlackt : bariton
Michel Labro, Herman Moelants: bas
Andoni Michelena: gamba, bas
Arnold Marijsse, Piet Van Steenbergen, Christine Lejeune: gamba
Johan Veeckman: blokfluit
Katelijne Loete: blokfluit , mezzosopraan
Walter Bosmans: bariton / dulciaan
Wilfried Praet: viool
Sus Herbosch: cornetto
Willem Ceuleers: bas, blokfluit, orgel
Inleiding en toelichting door Dick Wursten.
|
programma: Echo Fantasia: orgel
thema Koning:
psalm 93: Dieu est regnant de grandeur tout vestu
psalm 95: Sus, esgayons-nous au Seigneur
Toccata : orgel
thema: Schepping:
psalm 19: Les cieux en chacun lieu
psalm 104: Sus, sus, mon ame, il te faut dire bien
Fantasia : orgel
thema: Gebed:
psalm 91: Qui en la garde du haut Dieu pour jamais se retire
psalm 138: Il faut que de tous mes esprits
Toccata : orgel
thema Lofzang:
psalm 149: Chantez à Dieu chanson nouvelle
psalm 33: Resveillez vous chacun fidele
|
|