The Fitzwilliam Virginal Book
Deze Engelse collectie van
klaviermuziek uit de periode 1560-1620 bestaat uit 220 bladzijden, waarvan 209
zijn gevuld met muziek, geheel handgeschreven. Dit manuscript wordt
toegeschreven aan Francis Tregian
jr. (1574? – 1618) die van 1609 tot zijn dood in verbleef in de Fleet prison
op beschuldiging van ‘recusancy’ (= weigering om de kerkdiensten van de Church
of England bij te wonen). Hij zou deze muziekcollectie in de gevangenis hebben
samengesteld op grond van zijn persoonlijke smaak, maar was natuurlijk
afhankelijk van wat zijn vrienden hem in de gevangenis konden aanleveren. En
alhoewel Tregian een conscientieuze kopiïst was, zullen het waarschijnlijk toch
vaak al enigszins corrupte teksten zijn geweest en al diverse stadia verwijderd
van het originele autograph van de componist. Vooral Bull en Philips hebben
hiervan te lijden.
De familie Tregian was een steenrijke, machtige en door en door
roomskatholieke Engelse familie. Francis Tregian sr. had ook al enkele
jaren in dezelfde gevangenis doorgebracht en na zijn vrijlating heeft hij de
rest van zijn leven in ballingschap gesleten. Hij stierf in 1608 in Lissabon,
waar hij al spoedig de status van een ‘heilige’ kreeg.
De muziekbladen zijn zorgvuldig ingebonden in een karmozijn-rode
marocco-lederen band met goudopdruk. Pas sinds 1740 is het bestaan van dit
manuscript bekend, omdat het voorkwam in een lijst met composities van dr.
John Bull (dr. Ward, Lives of the Gresham Professors, 1740). Het
was toen in het bezit van dr. Pepusch. Toen zijn bibliotheek in 1762 geveild
werd het voor 10 guineas verkocht aan Robert Bremner, waarna het in het bezit
kwam van Richard Viscount Fitzwilliam (1783). Bij zijn overlijden
schonk hij het manuscript samen met andere waardevolle boeken en schilderijen
aan de universiteit van Cambridge. Vandaar de naam.
De belangstelling
voor deze collectie klaviermuziek uit de Elizabethaanse en Jakobijnse (King
James I, overleden 1625) tijd is eerst zeer gering. Pas als de muziekcriticus
van de London Times (J.A. Fuller Maitland) samen met zijn schoonbroer W. Barclay
Squire, verbonden aan de muziekbibliotheek van het British Museum zich eind 19de
eeuw aan de transcriptie zetten en het resultaat van hun monnikenwerk in twee
delen publiceren in 1899 (Breitkopf & Härtel) met een ronkende opdracht aan
Queen Victoria, Empress of India, begint deze bonte verzameling van
muziekstukken onder de naam ‘the Fitzwilliam Virginal Book’ aan een
glanzende carrière (zij het dat de gevestigde muziekwereld (gewend aan
reuzegrote Steinways en Bösendorfers en laatromantische orkestklanken, de muziek
uit dit boek wat laatdunkend als 'primitief' bestempelde en ter
verontschuldiging aanvoerde dat het 'de eerste probeersels waren van een nieuwe
muziek' (aldus Casper Höweler in zijn veelgelezen XYZ der muziek,
sub William Byrd en John Bull. Die vermaledijde vooruitgangsgedachte ook! Leve
de oudemuziekbeweging)
De selectie is een weerspiegeling van de persoonlijke smaak van de
samensteller en het zal dus wel niet toevallig zijn dat het werk juist daarom
zoveel composities van lotgenoten bevat, zoals de ballingen Peter Philips, John
Bull of collega-recusants, zoals William Byrd, die door een teruggetrokken leven
te leiden aan vervolging ontsnapte en persoonlijke vrienden, zoals Giles
Farnaby. Bull en Byrd leveren het grootse aandeel, gevolgd door Peter Philips op
de 3de plaat. Van veel componisten kennen we enkele hun naam en werk uit deze
collectie: William Inglott, Edward Johnson, Martin Peerson,plus natuurlijk de
onvermijdelijke Anon. De muzikale vormen variëren van de meest
ingewikkelde contrapuntische stukken tot eenvoudige spontane karakterstukjes
(bijv. ‘Toys’). De dansvorm en dansritmes hebben de overhand,
meestal uitgewerkt in variatie-reeksten. Evocatieve titels en populaire
melodieën roepen bij moderne lezers nog altijd het beeld op van het ‘gezellige’
Old England, waar in werkelijkheid een hele wereld vol turbulente symboliek
en tegendraadse gevoelens mag worden vermoed.
Grote verwarring is ontstaan rond deze verzameling omdat Sir John
Hawkins, History of Music, 1776, stelt dat het oorspronkelijk toebehoorde
aan Koningin Elizabeth, hetgeen totaal onmogelijk is omdat er talrijke
muziekstukken in voorkomen, die lang na haar overlijden zijn gecomponeerd
(Elizabeth stierf in 1603). Van hem stamt ook het verhaal dat de echtgenote van
Pepusch, Margherita de l’Epine, af en toe probeerde uit het boek te
spelen, maar dat ze er niet in slaagde om het eerst stuk (Bull’s variaties over
“Walsingham”) onder de knie te krijgen, hoewel ze een voortreffelijke muzikante
was. Charles Burney (History of Music III, 14) maakt de zaak nog
erger door het te mis-identificeren met Queen Elizabeth's Virginal Book,
in zijn commentaar op een uitspraak van James Melvil in diens “Memoirs” over de
superbe kwaliteiten van haar klavierspel.
Hij schrijft:
If her Majesty was ever
able to execute any of the pieces that are preserved in a MS. which goes under
the name of Queen Elizabeth's Virginal Book,
she must have been a very great player: as some of these pieces, which were
composed by Tallis, Bird, Giles Farnaby, Dr. Bull, and others, are so difficult,
that it would be hardly possible to find a master in Europe who would undertake
to play one of them at the end of a month's practice.
[tekst in vrije vorm uitgesproken bij het
klavecimbelconcert van 25 juni 2004 in de Prot. Kerk aan de Bexstraat te
Antwerpen: 16de en 17de eeuwse muziek uit Italië en Engeland voor 1 of 2
klavecimbels]
|