Theun de Vries |
|
|
Hoe Vlaamse polyfonie een leven kan veranderen: Josquin Desprez' motet voor kardinaal Ascanio Sforza
De hoofdpersoon, een ‘wolfsjong’ [zonder afkomst, wees] uit Vlaanderen, is op de dool geraakt en overleeft door zich als soldaat te verhuren aan de meestbiedende. Zijn muzikaal talent blijft niet onopgemerkt en al snel wordt hij ‘pijper’ in het leger van de bourgondische hertog Karel de Stoute, Charles le téméraire. In de koude winter van het Noorden wordt er gedroomd van het warme Zuiden. Italië is het toverwoord. Na de faliekant afgelopen veldslag bij Murten (tegen de Zwitsers) weet ‘Wolf’ dan ook maar één ding te doen: naar het Zuiden gaan. Na dagen en nachten van ontbering belandt hij uitgeput in Milaan. Hij overleeft het en slijt zijn dagen in de vreemde stad, met het vreemde gevoel dat hij – hoewel reeds binnen – nog steeds de ware ingang tot de stad niet gevonden heeft… De onverwachte verschijning op straat van een ‘cavalcade van rode en gele ruiters’ met in het midden ‘een lange man op een schimmel’ betekent de omkeer in zijn leven. De man blijkt ‘Il Moro’ te zijn, d.w.z. Lodovico Sforza, de heer van de stad. De nieuwsgierigheid is gewekt. De dag voor Kerstmis ziet hij ‘Il Moro’ weer met zijn zijn stoet, prachtiger uitgedost dan ooit: paarden, zijde, edelstenen en schitterende stoffen. Lupus volgt de stoet naar de kerk van San Lorenzo. Op het plein voor de kerk is het een heksenketel... ‘Ik stompte in de wolk van knoflookadem en leegloperszweet twee straatjongens van een hoge marmeren Hermes en ging zelf op de schouders van het beeld zitten om beter over het kerkplein te kijken. Van de tegenoverliggende kant reed een hoge prelaat aan, ook daar brulde men zich de kelen hees, het was er een en al gouden kazuifels, paarse priesterkleren, brokaten kerkvaandels, dans [43] van wierookvaten. Het schreeuwen dreef in golven over en ik verstond: de kardinaal! Ik zag de kardinaal op een hoog, bijna wit muildier rijden, zijn mantel werd hem nagedragen als een donkerrode tent, kruisen schraagden hem aan weerszijden - zoals hellebaarden het Il Moro deden. De kardinaal zegende de stedelingen, glimlachend, de lippen niettemin opeengeperst te midden van het stinken, steigeren, fluiten, het belgerinkel en de klokkengalm. Ik zag hem goed vanaf mijn Hermes, een nog jong, doortrapt en majestueus gezicht; het drong tot mij door dat de kardinaal op de hertog leek. Toen de hofstoet en de geestelijke stoet zich in de koepelkerk wrongen, liet ik mij van mijn uitkijkpost zakken en elleboogde en schermutselde zo lang in het gedrang, tot ik met de uitverkorenen mee binnen raakte in de holle zeshoek vol troebele gebroken kleuren van oud mozaïek en de spookvlammen van kaarsen bij daglicht. Ik kon niet meer volgen wat er gebeurde, ik zat ingeklemd, ik hoorde alleen nog het Latijn van gebeden, mompelende stilten, daarna de stem van de kardinaal die zelf celebreerde met woorden ijl van klank in die verschimmelde ruimte... Eindelijk zag ik Il Moro en de kardinaal naar een verhevenheid klimmen en plaatsnemen; tussen hen in zat een kind met ontzielde mond en schuwe ogen, het moest de bevoogde neef Gian Galeazzo zijn, gekneld tussen macht en kerk. Ik schrok: op een galerij boven mijn hoofd ruiste het plotseling gedempt en verrassend. Vlak daarop barstte een koor van mannenstemmen los. Ik wist niet wat ik hoorde. Ik keek links en rechts, maar niemand scheen ontdaan zoals ik. Ik vernam in het koor vele stemmen, die ieder voor zich schenen te zingen, zij stegen en daalden langs onzichtbare ladders over en naar elkaar, soms paarsgewijs, soms kruisten zij elkaars baan als kometen en sleepten een lange staart van harmonieën achter zich aan, zij hielden elkaar zwevende in evenwicht, en ondanks de kunstigste verstrengelingen was alles sterk en doorzichtig als zilveren steigerwerk in de ruimte. Ik stond na enkele minuten al te beven op mijn gesleten zolen, het zweet brak mij uit, hier gebeurde wat ik niet voor mogelijk gehouden had. Dat de macht van de muziek onbegrensd is, had ik steeds meer vermoed dan geweten; nu ervoer ik het in eigen persoon, voor eens en altijd. Misschien greep deze [44] muziek mij zo aan omdat ik nog week was vanbinnen en kneedbaar als potaarde; maar elke toon werd een vinger die mij kneedde, weer losliet en zijn figuur beschreef tussen aarde en hemel. Daar stond ik, ik schaamde mij in de onaangedane menigte, ikzelf had wel willen huilen: om mijn verleden, en omdat ik geen toekomst meer leek te hebben. En de stemmen van de muziek zongen onaflatend door mij heen; ze bewogen in mij als krachten van mijn eigen lichaam, ze vervulden mij tot in hart en nieren; zij waren al bezig mij te herscheppen... Ik had uren, dagen zo willen luisteren, want dit was de nieuwe muziek waarop ik gejaagd had sinds ik er in het legerkamp van de Bourgondiër door de blinde Spaanse zangers een vleug van gevangen had. Maar het duurde geen kwart uur, of de stemmen van de muziek losten zich op in vragen en antwoorden, zij stegen nog ééns tot een vlam van veel klank en braken af. Ik liet de kerkmenigte naar de uitgangen duwen en dringen, ik zelf duwde en drong klappertandend in de richting van het altaar, ik vatte een sacristijn bij de slippen: ‘Broeder! Per l’amore de Dio: wat heb ik daar juist voor zang gehoord?’ De man keek mij aan, koel, bedachtzaam, wat verwonderd, licht misprijzend, en trok de slip van zijn stool uit mijn hand: ‘Dat was het nieuwe motet dat meester Gioacchino voor de kardinaal geschreven heeft.’ Ik vatte zijn hand en schudde die herhaalde malen: ‘Wie bij de boksbaard van Satan is meester Gioacchino?’ Hij trok snel zijn hand uit de mijne en sloeg er een kruis mee: ‘Il maestro fiammingo, de muziekmeester van de kardinaal-van onze kardinaal Ascanio Sforza, die dezer dagen na lange afwezigheid uit Rome teruggekomen is... Nog meer van je believen, heethoofd?’ Ik snelde de San Lorenzo al uit.
|
This site was last updated October, 2023 |
|
|
This site was last updated Tuesday, 24 October 2023