Junia of Junias:
gender-neutraal
vertalen, forget it !
In Romeinen 16 doet
Paulus de groeten aan een heel aantal mannen en vrouwen. Er zitten bekenden
onder, maar velen kennen we enkel van deze ene groet. Een verhaal apart onder
deze gegroeten is Junia(s), die wordt genoemd in Romeinen 16:7. Afhankelijk van
de bijbelvertaling die men raadpleegt gaat het hier over een vrouw of een man.
Een eenvoudig historisch onderzoek naar de genderbepaling van deze ene bijbelse
persoon toont beter dan veel andere vertogen aan dat bijbelvertalen geen
objectieve aangelegenheid is, maar altijd cultuurbepaald is èn dus ook nooit
zonder bijbedoelingen is (ulterior motive), bewust, maar vaker nog
onbewust. Voordat u denkt dat u weer zo’n would-be feministisch, politiek
correct, artikel gaat lezen, mag ik u alvast laten weten dat het mes aan twee
kanten snijdt…
Rom 16:7 in vijf vertalingen:
-
HERZIENE STATENVERTALING (2011):
Groet Andronicus en Junias, mijn familieleden en mijn medegevangenen,
die in aanzien zijn bij de apostelen, die al eerder dan ik in
Christus waren.
-
NBG (1951):
Groet Andronikus en Junias, mijn stamgenoten en medegevangenen,
mannen onder de apostelen in aanzien, die reeds voor mij in
Christus geweest zijn.
-
WILLIBRORDVERTALING (1975):
Groet Andronikus en Junias, mijn landgenoten en medegevangenen,
mannen van aanzien onder de apostelen die al eerder christenen
waren dan ik.
-
HERZIENE WILLIBRORDVERTALING
(1995):
Groet Andronikus en Junia, mijn landgenoten en medegevangenen,
mensen van aanzien onder de apostelen, die al eerder dan ik in
Christus waren.
-
NBV (2004):
Groet Andronikus en Junia, mijn volksgenoten die met mij in de
gevangenis hebben gezeten, die als apostelen veel aanzien genieten en
die eerder dan ik één met Christus zijn geworden.
Achtergrondinfo
Junias
vs. Junia
Oudere vertalingen, zoals de NBG 1951
en de (Herziene) Statenvertaling, hebben niet ‘Junia’, maar ‘Junias’, wat net
als Andronikus een mannennaam is (of in elk geval: zou kunnen zijn).
Nieuwere vertalingen zoals de herziene Willibrordvertaling (1995) en de NBV
(2004) hebben niet ‘Junias’ maar ‘Junia’, wat zonder enige twijfel een
vrouwennaam is.
Waar komt dat verschil vandaan?
Dit heeft te maken met het Griekse
origineel. Daar staat ‘Iounian’, een accusativus. Afhankelijk van de accenten
die men hier bijvoegt (en die in de originele tekst niet staan, want de oudste
manuscripten en codexen zijn met hoofdletters geschreven; hier houdt dus de
vertaling al op vertaling te zijn en wordt uitleg) is de oorspronkelijke naam
Junia of Junias.
Is de keuze dan om het even? Niet
helemaal.
De eerste naam, Junia, is een veel
voorkomende vrouwennaam in de Romeinse wereld. Alleen al in Rome heeft men zo’n
250 inscripties gevonden verwijzend naar vrouwen met de naam Junia. De naam is
vaak verbonden met vrijgelaten slavinnen, die in dienst zijn geweest van het
huis van de ‘Junii’ (een belangrijke Romeinse familie).
De tweede naam, Junias, is een naam
die men in de ons bekende Griekse en Latijnse literatuur tevergeefs heeft
gezocht. De suggestie van velen die voor deze naam kiezen is dan dat het om een
contractie (verkorte vorm van een langere naam) zou kunnen gaan, nl. van
Junianus. Deze naam komt wel voor en de idee klinkt plausibel (tegenwerping: de
contractie van Junianus zou niet Junias, maar Junas zijn; zoals Lucianus >
Lucas). Maar zelfs als we deze contractie zouden accepteren, dan verandert dat
nog niets aan het feit, dat de naam Junias niet voorkomt in de toenmalige
literatuur. Van de twee mogelijkheden is dit dus de minst voor de hand liggende
en het lijkt dus het meest waarschijnlijk dat het hier gaat om ‘Junia’, een
vrouw, hoewel absolute zekerheid op dit punt nooit mogelijk zal zijn.
De gedachte dat Andronikus en Junia
een koppel waren (zoals Prisca en Aquila) ligt voor de hand, maar kan evenmin
bewezen worden. Nog één filologische opmerking: de introductie van het woord
‘mannen’ in de vertaling van het voegwoord (NBG51 en Willibrord75) heeft geen
taalkundige of grammaticale grond. Het gaat in het Grieks om een terugverwijzing
naar Junia en Andronikus, en zoals in vele andere talen gebruikt het Grieks dan
een mannelijk voegwoord of een participium met mannelijke uitgang, ook als één
van de bedoelden een vrouw is. De vertaler is hier dus eenduidiger dan het
origineel.
Een
verhelderende vergelijking ? Marja versus Marjas
Stel dat in het Nederlands we nog een
4de naamvals 'm' zouden hebben, en stel dat de grammatica zou bepalen dat voor
uitgangen op 'a' (vrouwelijk) en 'as' (mannelijk) dit hetzelfde resultaat zou
opleveren. Dan zou ik als ik de groeten wil overbrengen aan Cornelis en Marja
moeten schrijven: "Groet Cornelis en Marjam...". Een non-native speaker zou -
grammaticaal terecht - kunnen denken dat ik niet Marja, maar Marjas
zou willen groeten. Als geboren en getogen Nederlandssprekende kan ik dat
niet bedenken, omdat voor mij Marjas een niet bestaande naam is. Mutatis
mutandis geldt dit ook voor Junias.
Junia of
Junias, een vrouw of een man, wat maakt het uit?
Toch wel iets. Als er in de Bijbel
vol respect over een vrouw gesproken wordt – en dat gebeurt hier als het Junia
is – dan moeten wij die vrouw niet in een vertaling laten verdwijnen. Dat is een
kwestie van eerlijkheid en rechtvaardigheid.
Er komt echter nog iets bij kijken.
In het tweede deel van deze zin komen beiden namelijk in de kring van de
apostelen terecht. Junia wordt daar samen met Andronikus als gelovigen van het
eerste uur, geprezen. In de NBV worden zij beiden zonder enig voorbehoud tot
‘apostelen’ gepromoveerd. ‘Andronikus en Junia […] die als apostelen veel
aanzien genieten’.
Was in de vorige alinea NBG1951 te
stellig in haar identificatie van de beiden als mannen, nu gaat de NBV op
haar beurt ook onzorgvuldig te werk en wil eenduidiger zijn dan het origineel.
Het Grieks idioom laat in het midden hoe de verhouding tussen Andronikus en
Junia en de apostelen is. Zij zijn “aanzienlijken onder de apostelen”.
Grammaticaal kan dat gelezen worden
alsof ze apostelen zijn (“onder
de apostelen zijn zij aanzienlijken”), maar evengoed kan dat geïnterpreteerd
worden in die zin dat ze door de apostelen bijzonder gewaardeerd worden (“zij
zijn in aanzien bij de apostelen”). De Herziene Statenvertaling heeft in haar
letterlijkheid de ambiguïteit van het origineel behouden. Een verdere
taalkundige analyse kan hier geen uitsluitsel geven.
Het enige waar nog iets over te
zeggen zou zijn en dat zijdelings van belang is, is het begrip ‘apostelen’.
Onder invloed van de traditie zijn wij geneigd om hierin een afgebakende groep
te zien: nl. de Twaalven. Wie wel eens geprobeerd heeft die 12 precies
aan te duiden, merkt dat het wringt, maar à la…. Paulus dacht er in elk geval
anders over: hij claimt bijv. nadrukkelijk ook het apostelschap voor zichzelf.
En elders lezen we dat Barnabas, Silas, en Timoteüs ook apostelen genoemd
worden. De schrijver van de Hebreeënbrief noemt zelfs Jezus een apostel.
Natuurlijk kan dat verklaard worden door te verwijzen naar de betekenis van dat
woord: uitgezondene. De relevantie van dit alles is dat dit betekent dat het wel
eens anachronistisch zou kunnen zijn om bij ‘de apostelen’ in de Romeinenbrief
enkel aan die welomlijnde groep van de Twaalven te denken. Het lijkt meer in de
lijn van Paulus om hier te denken aan een groep van bevoorrechte eerste getuigen
van de Opgestane, voor wie de verschijning van de Opgestane levensbepalend heeft
gewerkt: Sinds ze Hem gezien hebben zijn ze andere mensen. Paulus spreekt in
zijn CV van ‘verschenen aan Kefas, aan de 12-en , dan aan 500
tegelijk, dan aan Jakobus (apart), daarna aan al de apostelen (wie zijn dat
dan?) en “het allerlaatst is Hij ook aan mij verschenen, als aan een ontijdig
geborene.” (1 Kor 15,5v).
Evaluatie
Als ik nu
mijn oordeel vel (subjectief, maar informed) over de moderne
vertalingen, dan vallen die eigenlijk allemaal door de mand als ‘biased’,
bevooroordeeld en soms gewoon manipulatief.
-
NBG1951 en Willibrord75 stammen
duidelijk uit een tijd dat de kerkelijke machthebbers (hetzij synodaal,
hetzij pontificaal) de vertaling van de Bijbel gebruikten om bepaalde vragen
– die toentertijd dus speelden, want anders had dat niet gehoeven – sub
limine te houden, d.w.z. als het even kan te vermijden. Wie zou er ooit
denken bij het lezen van Romeinen 16:7 dat vrouwen en vooraanstaande positie
zouden kunnen innemen in de kerk (los van het apostelambt) ? Niemand, want
er komt geen vrouw voor in deze tekst.[1]
Circumstantial evidence ter staving van deze uitspraak ligt in de
systematische low profile vertaling van de functiebeschrijvingen van de
eerste vrouw die Paulus in Romeinen 16 zijn respectvolle groeten overbrengt:
Phebe, ‘diakonos’ en ‘prostasis’. De vertalingen die u leest zijn dus niet
fout, maar als ze systematisch zo laag mogelijk zijn als het vrouwen betreft
(en te hoog, ‘functie-aanduidend’, ambtelijk als het mannen betreft...), dan
is enige argwaan op z’n plaast. Een vertaling mag niet te weinig
suggereren.[2]
-
Omgekeerd wringt daar het
schoentje bij Willibrord95 en NBV2004. Junia is een vrouw. Meest voor de
hand liggend, dus acceptabele keuze. Door echter zo kort door de bocht
Junia en Andronikus tot vooraanstaande apostelen te maken, verraden ook
deze vertalingen hun kerkelijke Sitz im Leben. Zij willen de vrouwen
graag rechtdoen, misschien zelfs wel uit plaatsbekledende schaamte voor hun
collega’s van vroeger. Schuld is echter zelden een goede raadgever. Er zou
niets verloren zijn geweest in taalkundig opzicht als ze hier in het laatste
zinsdeel de dubbelduidigheid van het origineel hadden behouden. Te duidelijk
willen zijn is ook een typische verleiding voor een vertaler, terwijl
meerduidigheid nu juist zo karakteristiek is voor het lezen van bijna elke
tekst. En zelfs als de Grieks-kundigen suggereren dat de zinsconstructie
bijna altijd duidt op een inclusieve betekenis, dan nog is het feit dat er
aan getwijfeld kan worden (1 voorbeeld is genoeg) mijns inziens voldoende
reden om in de vertaling niet te expliciet te willen zijn. Een vertaling
mag niet teveel suggereren.
-
De Herziene Statenvertaling is
zoals te verwachten viel: vlees noch vis.[3]
De Grieks-orthodoxe traditie
Aan de
Grieks-sprekende kerk is heel deze discussie
voorbij gegaan. Zij lazen het Griekse origineel en hebben als vanzelfsprekend
‘Junia’ gelezen en aan een vrouw gedacht (bijv. Chrysostomus - voor het citaat
zie onder). zie ook de vergelijking
hierboven
Zij had en heeft samen met Andronikus op de orthodoxe feestkalender haar eigen
feestdag: 17 mei.
Dan wordt hun beider uitzonderlijke vroomheid in herinnering
geroepen. Zij hoorden bij de allereerste christenen en hebben geleden om
Christus’ wil. Dat tekent hen en dwingt respect af, voor de vrouw zo goed als de
man. In de Griekse traditie vindt men het ook geen punt dat ze dan 'apostel'
wordt genoemd, omdat in de Oosterse altijd (en in de Westerse kerk tot ver in de
Middeleeuwen!) een bredere definitie van dit begrip in zwang is geweest. Men
kent daar een uitgebreide traditie van 'de zeventig apostelen', gebaseerd
op de uitzending van 70 (72 volgens een andere teksttraditie) volgelingen door
Jezus zoals beschreven in het evangelie van Lukas (h. 10). Zoals altijd heeft
men later geprobeerd die 70 te identificeren. Hiervoor gebruikte men de
namen uit Handelingen en Brieven. Typisch is dat de circulerende lijsten niet
met elkaar kloppen (hetzelfde probleem heb je zelfs al als je de Twaalf
Apostelen precies wilt aanduiden). NB: op deze lijsten komt geen vrouw voor
(geen Junia, geen Maria Magdalena, geen Prisca), maar - in dit verband van
belang: op die lijst komt ook nooit een Junias voor.
Voor native speakers is de
accusatief blijkbaar echt wel eenduidig vrouwelijk, met of zonder accenten. De
enige die in na-bijbelse tijd Junias vernoemt is Epiphanius, een vierde
eeuwse bisschop (ong. een tijdgenoot van Chrysostomus). Zijn lijst van
discipelen is echter even betrouwbaar als elke andere lijst, d.w.z. niet
bruikbaar. Het feit dat hij van Prisca iets verder op ook een man maakt
(Priscas) en een bisschopszetel toewijst zou toch tot enige voorzichtigheid
moeten leiden (wie a zegt moet ook b zeggen: Als Epiphanius betrouwbaar is, dan
is meneer Junias bisschop van Pamea, en mevrouw Prisca bisschop
van Colophon geweest.) Voor de nieuwkomers: Prisca (elders Priscilla genoemd)
was gehuwd met Aquila en ook zij heeft nogal wat last gehad van de vele eeuwen
culturele en kerkelijke misogynie. De lijsten die in omloop zijn gaan zogezegd
terug tot in de 3e eeuw, begin 4e. Vaak worden Hippolytus van Rome en Dorotheus
van Tyres genoemd als bron. Beide lijsten zijn zo goed als zeker van later
fabrikaat en de auteursnamen worden tegenwoordig meestal van het voorvoegsel
'Pseudo-..' voorzien. Dat Eusebius
Kerkgeschiedenis (boek I, 12) meldt "dat hij geen weet heef van enige lijst
(catalogus, in het Grieks) als het de 70 betreft" is toch wel veelzeggend. Hij
blinkt overigens uit in nuchterheid als hij vervolgens zelf op zoek gaat in de
Bijbel naar mogelijke apostelen, niet begrepen in de twaalven: hij komt niet
verder dan een handvol en relativeert de vraag dan met een verwijzing naar
Paulus die het begrip tamelijk losjes lijkt te gebruiken in zijn Curriculum
Vitae (z.b.)
Nog wat
tekstkritische en uitleghistorische gegevens
De wetenschap zal ons redden?
Natuurlijk niet. Wat een domme gedachte ! Alsof wetenschappers geen belangen
hebben of bindingen, ook onbewust. Of ze voor versie x of y kiezen, of hs. z
verkiezen boven codex a is geen objectieve beslissing, maar altijd een afweging.
Ook daar spelen argumenten, zoals boven genoemd een rol. Een bijbelwetenschapper
die ‘apostelen’ verstaat als een ambtsaanduiding van 12 mannen (opgelegd door
het instituut waar hij voor werkt, maar dat kan ook onbewust, gewoon omdat hij
een man is, of altijd gedacht heeft dat, of…..), zal automatisch geneigd zijn
om… en vice versa. Verzin ik dit? Nee. De internationale wetenschappelijke
commissie die de tekstkritische editie moest uitgeven, bekend staande als
Nestlé-Aland in de jaren '70, en die voor de mannelijke accentuering kiest meldt
- desgevraagd - dat een vrouwelijke versie onwaarschijnlijk is vanwege de
navolgende uitspraak dat ze tot de 'opmerkelijke apostelen' behoorde. Ziet u de
cirkelredenering...
Dit zijn de feiten:
Ter herinnering: in de oudste bronnen
staan enkel hoofdletter en geen diakritische tekens, noch accenten.
-
De oudste bron is een handschrift
uit de 3e eeuw, Papyrus 46. En meteen is er een verrassing: hier
staat: IOULIAN, staat hier, de accusativus van Julia, een vrouwsnaam.
Bijna iedereen is het erover eens dat dit een verschrijving moet zijn (want
in v. 16 komt ook een Julia voor). Nochtans is het wel een interessante
verschrijving, want het bevestigt het vrouw-zijn van deze collega van
Paulus. Dat deze traditie niet beperkt is tot dit ene Griekse manuscript
moge blijken uit het feit dat enkele oude Latijnse vertalingen (Itala en de
Vulgata, codex Amiatinus, gevolgd door Sixtus in zijn Vulgaat-editie) ook
‘Julia’ lezen.
-
Tot aan de 7e eeuw
zijn alle Griekse codexen eensgezind. Ze schrijven ongeaccentueerd: IOUNIAN
(dus geen uitsluitsel). In de 7e eeuw zijn er de eerste met
accenten en die schrijven alletwee een accent op de “I”), dus: Junia, een
vrouw. De Latijnse teksttraditie biedt enkel enige informatie als er
commentaar wordt geleverd bij deze tekst, want de Latijnse accusativus is
voor Junias en Junia hetzelfde: Juniam en verder staan er geen accenten.
Naar het schijnt wordt de vrouwelijke lezing doorgaans verondersteld (samen
met een veralgemening van de term apostelen), tot ong. 1200. Daarna begint
de mannelijke interpretatie zich door te zetten. Interessanter is het om te
zien wat in de Renaissance gebeurt als het Grieks weer gereanimeerd wordt en
Erasmus zijn eerste editie van het NT uitgeeft:
-
1516 (Erasmus: NT): "Iounían",
dus Junia (vrouwsnaam). Deze transcriptie blijft ongewijzigd in de eeuwen
erna en bepaalt de Engelse vertalingen: Tyndale en King James vermelden
Junia. Pas aan het einde van 19e eeuw, in de Revised Standard
Version (1881) verandert Junia van geslacht in het Engelse taalgebied, om
vervolgens in de New Revised Standard Version terug in een vrouw te
veranderen. In de Duitse en Nederlandse taalgebieden is de man meteen al
dominant, de Franse heb ik niet gecheckt, maar ik vermoed mannelijk. Luthers
kennis van het Grieks (of waardering van de brontekst) was duidelijk niet
van dien aard dat hij zich van erasmus’ editie iets aantrok. Ook Calvijn
leest Junias en prijst hem als apostel de hemel in. Beza (??).
-
De gezaghebbende uitgave van het
NT is die van Kurt Aland, die het werk van Eberhard Nestlé (en zoon) heeft
overgenomen. Die editie heet kortweg de Nestlé, of de Nestlé-Aland (NA). De
verschillende edities verwerken steeds het nieuwste materiaal in de lopende
tekste en het ‘kritisch apparaat’ met de belangrijkste varianten.
-
1898 Nestlé 01: "Iounían",
dus Junia (vrouwsnaam). Dit blijft zo tot Nestlé 13 (1927). Eberhard is
overleden. En de volgende editie wordt voorbereid door zijn zoon. En zie:
-
1930 Nestlé 14: "Iouniãn",
dus Junias (mansnaam). Dit blijft zo tot NA27 – 4e druk.
-
1998 NA27- 5e druk:
"Iounían", dus Junia (vrouwsnaam)
-
.. NA28 ongewijzigd...
Het meest verbazingwekkende (en
verontrustende) in heel dit proces is dat geen van beide veranderingen wordt
‘verklaard’. Enkel "Joulian" wordt vermeldt (logisch, want een oud ms). Maar bij
een wijziging waarbij de persoon in de tekst van geslacht verandert, zou je toch
een 'explanatio' verwachten, of in het minst de opsomming in het kritisch
apparaat van de verschillende tekstgetuigen. Ik vond in de edities die ik bezit
(NA25 en NA26) in NA 25 nog de vermelding van de vrouwelijke variant met de
verwijzing naar WHT (Westcott-Hort-Tischendorf, de laat 19e eeuwse voorgangers),
maar dat spoor was in NA26 dan ook nog eens gewist. Vreemd. Omgekeerd las ik dat
de geslachtswijziging in NA27/28 ook niet in het kritisch apparaat wordt
gesubstantieerd, dit heb ik echer niet zelf kunnen controleren, aangezien enkel
de lopende tekst onine staat.
Wel heb ik deze toelichting uit
1993 (Bruce Metzger) bij de editie die toen uitkwam van de Griekse tekst van
United Bible Socities (UBS):
Toemaatje: kerkhistorische exegese
SALUTATE
ANDRONICUM ET IUNIAM, COGNATOS, ET CONCAPTIVOS MEOS: QUI SUNT NOBILES IN
APOSTOLIS, QUI ET ANTE ME FUERUNT IN CHRISTO. - COGNATOS. Ambrosius: Et
iuxta carnem et secundum Spiritum. - CONCAPTIVOS. Haymo:
Isti sunt exsules effecti propriae sedis ob gratiam Dei sicut et Paulus.
- IN APOSTOLIS, id est inter praedicatores. Videtur hoc loco etiam
feminam apostolicam dicere, nisi forsan istud QUI ad Andronicum
tantum et supradictos viros violenter referamus.
- IN CHRISTO,
id est in fide Christi.
Deze uitleg is grappig: Abelard
interpreteert Juniam als een vrouwsnaam en meent ook dat zij apostel wordt
genoemd. Tegelijk trekt hij alles in twijfel door toe te voegen…: of
misschien wil Paulus deze zin laten terugslaan op Andronicus samen met de
andere mannen die bovengenoemd zijn. Weinig voor de handliggend, maar toch
wel getuigend van probleembewustzijn.
-
Sterker is
Chrysostomus die in een preek, in niet mis te verstane bewoordingen,
Junia de hemel in prijst. Hij leest als Griek onbevangen zijn brontekst en
verstaat de tekst zoals de NBV ‘m vertaalt: het gaat over een vrouw en ze
wordt een apostel genoemd. Dit is zijn homiletisch excurs, een encomium
(lofrede) noemt hij dit vers: “En inderdaad, om apostel genoemd te worden is
al geweldig. Maar om onder hen ‘aanzienlijk’ te zijn, bedenk toch eens wat
een prachtig encomium dit is! En ze zijn zo aanzienlijk om wat ze
gedaan hebben, wat ze bereikt hebben. Oh, hoe groot is de toewijding (filosofia
staat er in het Grieks) van deze vrouw, dat ze waardig wordt geacht
apostel genoemd te worden! Maar de apostel vindt dit nog niet voldoende en
hij voegt nog een ander encomium toe, en zegt: “Zij die reeds in Christus
waren, vóór mij.”[4]
H.M. Matter in “bijbel met kanttekeningen” (bij NBG 1951) geeft wel een
aantekening over ‘joden’, ‘gevangenschap’ en ‘bredere gebruik van het
woord apostelen’, maar dat er ook ‘Junia’ gelezen zou kunnen worden:
niets. Vgl. nog 1955 (herdr 1961): O. Michel, Kritisch Exegetischer
Kommentar (KEK), Der Brief an die Römer, t.a.p. (p 379) “.. Es
schliessen zich in V 7 zwei Volksgenossen an, Andronikus und Junias, der
eine also ein Jude mit hellenistischem, der andere mit lateinischen
Namen (Junias ist Abkürzung dür Junianus). An eine weibliche Form (Julia
oder Junia) ist nicht zu denken." Hoezo, wetenschap? Dan waren de
historisch-kritische exegeten van de eerste helft van de 20e eeuw
eerlijker:
In Rom.16:1 lezen we: "Ik beveel onze zuster Febe bij u aan, die in
dienst staat van de gemeente in Kenchreeën". "Die in dienst staat van"
is een nogal vrije vertaling van het woord diakonos, dat diaken
of diakones betekent. Febe is niet iemand die hier en daar een beetje
helpt of dient (hoe lovenswaardig dat op zich ook is), zij wordt de
diakones van een welbepaalde gemeente genoemd. Het woord diakonos
duidt in het Nieuwe Testament (bijv. Fil.1:1 en 1 Tim.3:8,12) op een
ambt, een zekere positie die men inneemt in de gemeente.
Nu staat er van Febe in Rom.16:2 ook dat: “ze is velen tot steun
geweest”, opnieuw een wat versluierende vertaling voor het Griekse
prostatis. Het hieraan verwante werkwoord proïstèmi of proïstamai
betekent: leiding geven, zoals in Rom.12:8: "Wie leiding geeft ..." en
1Thess. 5:12. Prostatis betekent `patrones' of `beschermster'.
Dus: iemand die in de positie staat, de macht heeft, anderen te
beschermen en te helpen. Een te laag register is dus versluierend. Een
te hoog of formeel register zou echter ook misleidend kunnen zijn.
Vertalen is altijd interpreteren en dus nooit waardeneutraal.
Toemaatje: lakmoestekst:
“Het boek” (u weet wel) schrijft: “Doe ook de groeten aan Andronicus en
Junias, mijn landgenoten, die samen met mij gevangen hebben gezeten. Zij
zijn belangrijke apostelen…” Dit is hetzelfde als Luther in 1545:
„Grüsset den Andronicum vnd den Junian meine gefreundte, und meine
Mitgefangene welche sind berümpte Apostel…“ Nadrukkelijk mannelijk en
(want?) zij zijn apostelen. Groot Nieuws voor U (GNB) originele
eerste editie – 1972: “De groeten aan Andronkus en Junias, die net als
ik Joden zijn en in de gevangenis hebben gezeten. Zij behoren tot de
bekendste apostelen en waren al eerder chrsiten dan ik” Mannelijk,
en/want apostelen… En wat staat er in de herziene editie (1996)?
Letterlijk hetzelfde op één letter na: Junias >
Junia…, for the times they are a-changin.
Full text of Chrysostomos’
sermon, explaining Rom. 16:7
Original Greek |
English Translation |
|
“Salute Andronicus and Junia my kinsmen.”
This also looks like an encomium. And what follows is much
more so. And what sort is this of? “And my
fellow-prisoners.” For this is the greatest honor, the noble
proclamation. And where was Paul a prisoner, that he should
call them “my fellow-prisoners?” A prisoner indeed he had
not been, but he had suffered things worse than prisoners,
in being not an alien only to his country and his family,
but in wrestling with famine and continual death, and
thousands of other things. For of a prisoner the only
misfortune is this, that he is separated from his relations,
and often has to be a slave instead of being free. But in
this case one may mention temptations thick as snow-flakes,
which this blessed person underwent by being carried and
taken about, scourged, fettered, stoned, shipwrecked, with
countless people plotting against him
And captives indeed have no further foe after
they are led away, but they even experience great care from
those who have taken them. But this man was continually in
the midst of enemies, and saw spears on every side, and
sharpened swords, and arrays, and battles. Since then it was
likely that these shared many dangers with him, he calls
them fellow-captives. As in another passage also,
“Aristarchus my fellow-prisoner.” Then another praise
besides. “Who are of note among the Apostles.” And indeed to
be apostles at all is a great thing.
But to be even amongst these of note, just consider what a
great encomium this is! But they were of note owing to their
works, to their achievements.
Oh! how great is the devotion (filosofia
in greek!) of this woman, that she should be
even counted worthy of the appellation of apostle! But even
here he does not stop, but adds another encomium besides,
and says,'who were also in Christ before me.'
|
|