België heeft een van de meest royale systemen voor de
subsidiëring van levensbeschouwelijk onderwijs in de wereld, waardoor
ook minderheidsgodsdiensten (zoals het protestantisme dus) op kosten van
de staat lessen mogen inrichten op alle scholen van het officiële
(openbare) net, zodra (de ouders van) leerlingen dat wensen, aantallen
doen er niet toe. Hoe is dat zo gekomen en wat doe je met zo’n
buitenkans? Dick Wursten, inspecteur, schetst enkele krachtlijnen.
Levensbeschouwelijke wapenstilstand
Op grond van het felbevochten Schoolpact
(1959) is het levensbeschouwelijk onderwijs op de ‘openbare scholen’ op
kosten van het ministerie van onderwijs uitbesteed aan de
levensbeschouwelijke gemeenschappen zelf. Men hoopte zo een
wapenstilstand te bereiken tussen de twee aartsvijanden/rivalen
(rooms-katholieken en vrijzinnigen). Als ze elk hun eigen ruimte zouden
krijgen en zich niet met elkaar zouden bemoeien zou de rust in het land
wel weerkeren en de lieve vrede op school bewaard kunnen worden. Dus:
eigen lokalen, eigen leerkrachten, eigen inspecties, eigen leerplannen
en de directies mogen zich niet met de inhoud van het vak bemoeien. Het
heeft gewerkt en wij protestanten hebben – ons beroepend op het
gelijkheidsbeginsel – ervan mee geprofiteerd.
De tijden zijn veranderd
Inmiddels is het levensbeschouwelijk landschap totaal
veranderd. De Islam heeft zich in Europa gemeld. En als straks het
Boeddhisme ook nog officieel erkend wordt, kunnen in theorie acht
levensbeschouwingen aanspraak maken om op school onderwezen te worden.
Organisatorisch is dat lastig: in grotere steden zijn er vaak vier, soms
vijf, soms zes levensbeschouwelijke lessen, die tegelijkertijd
moeten worden ingericht. Ga er maar aan staan als je school al te klein
is voor gewone klassen! En dan heb ik het nog niet over de kosten.
Inhoudelijk kun je je afvragen of de wapenstilstand die door dit systeem
werd gegarandeerd nog wel bij de tijd is, èn verder doorvragend: of de
levensbeschouwelijke pluraliteit die de samenleving vandaag kenmerkt –
en voor spanningen zorgt, laten we eerlijk zijn – niet vraagt om een
andere benadering van het onderwijs in/over de levensbeschouwingen.
Godsdienst op school en thuis
Momenteel ligt het levensbeschouwelijk onderwijs
helemaal in het verlengde van ‘thuis’ (en desgevallend van de ‘kerk’).
Veel ouders verwachten van het levensbeschouwelijk onderwijs ook dat de
door hen gekoesterde opvattingen in de les worden onderwezen. De
godsdienstles is a.h.w. een stukje ‘thuis’ op school. Dat kan heel fijn
zijn, maar de vraag is of het godsdienstonderwijs hiervoor bedoeld is.
Het comité PEGO (de inhoudelijk bevoegde instantie voor ons vak) vindt
in elk geval van niet. Zij maakt onderscheid tussen catechese
(kerk/thuis) en godsdienstles (school). Gechargeerd gezegd: het
eerste heeft geloofsoverdracht als doel, het tweede kennisoverdracht.
Het eerste gebeurt vanuit de geloofsovertuiging en het tweede gaat over
de geloofsovertuiging. Je moet deze tegenstelling natuurlijk niet op de
spits drijven (een goede les ‘over een geloofsonderwerp’ kan ook
geloofseffecten hebben…), maar ze kan dienstig zijn om het onderscheid
te zien (de les heeft niet dat geloofseffect als doel).
Leren is meer dan kennisoverdracht
Op onze scholen wordt echter geen kennis in jongeren
gepompt, maar worden mensen opgeleid en gevormd. Naast verstandelijke
kennis worden er ook affectieve kennis (gevoelens, emoties, ervaringen)
en technische en sociale vaardigheden (competenties) aangeleerd. Elke
school heeft zo’n breed ‘opvoedingsdoel’ voor ogen. Sterker nog: het
hele schoolsysteem zoals wij het kennen is een door en door
West-Europees, Humanistisch (door Christendom en Verlichting beide
gestempeld) instituut. Mondige, zelfstandige en kritische burgers wil
men afleveren. Het einddoel is dat jongelui zich geen knollen voor
citroenen laten verkopen, maar in staat zijn zich zelf een mening te
vormen, (eigen en andermans) gedrag moreel te evalueren en een aantal
basisvaardigheden te beheersen om te participeren in een democratische
samenleving. Deze doelen zijn vervat in bijv. het pedagogisch project
van het GO! en in de eindtermen van het onderwijs, m.n. in de
Vakoverschrijdende Eindtermen (VOET).
Niet indoctrineren maar vormen
Ook het PEGO heeft didactisch-pedagogisch
geformuleerde leerplandoelen en eindtermen (voor meer info zie:
www.pegosite.be). Dat betekent dat men tijdens de godsdienstles de
jongeren niet wil indoctrineren, maar ze cognitief, affectief, en
pragmatisch wil vormen op zo’n manier dat ze aan het eind van de rit in
staat zijn om zelfstandig, beargumenteerd en met gedegen kennis van de
bijbel, antwoord kunnen geven op morele en levensvragen. Dat impliceert
ook dat ze kaf en koren kunnen onderscheiden op het levensbeschouwelijk
terrein.
En de andere levensbeschouwingen dan?
Op onze scholen is de hele samenleving aanwezig,
zeker in de grote steden, door elkaar en met elkaar en soms tegen
elkaar. Niet maar acht, maar nog veel meer levensbeschouwingen tref je
daar in levende lijve aan. En vaak heb je vertegenwoordigers van een
aantal van die andere opvattingen bij de hand (collega-leerkrachten
godsdienst of zedenleer). Hoe kun je in zo’n situatie – is mijn mening –
nog over de Islam lesgeven (vanuit protestants perspectief, inclusief
waarde- en waarheidsoordeel) zonder er de moslims op school echt bij te
betrekken. Hoe kun je over evolutie-schepping / man-vrouw relaties /
seksualiteit spreken zonder je rekenschap te geven van andere opties die
in diezelfde leergemeenschap gekozen en onderwezen worden. Het zoeken
naar samenwerking en dialoog lijkt me hier vanzelfsprekend.
Interlevensbeschouwelijke pedagogiek
Die is noodzakelijk voor elk interlevensbeschouwelijk project.
Angst en identiteit
Leidt dat dan niet tot verwarring? (‘ze hebben het al
zo moeilijk om zich als protestant…’). Hoezeer ik de beschermingsimpuls
snap, toch valt het mij op dat die angst vooral bij de ouders zit, en
niet bij de jongelui zelf, zelfs niet in het basisonderwijs.
Integendeel: juist kleine kinderen accepteren de pluraliteit op dit
terrein en zijn nieuwsgierig. Zij ervaren ‘het andere’ niet als
bedreigend voor het ‘eigene’. Het zijn de volwassenen die hier
schrikachtig reageren en pleiten voor een afgeschermde opbouw van de
eigen identiteit. Zonder daar verder op in te gaan, wil ik wijzen op een
misvatting die aan deze oproep ten gronde ligt: alsof identiteit apart
in een eigen hokje (cocon) gevormd kan worden en dan op een bepaald
moment ‘klaar is’ om de confrontatie aan te gaan met andere identiteiten
en opvattingen. Zo’n opvoeding werkt niet alleen niet, ze werkt zelfs
vaak averechts. Als je het zo aanpakt, dan is het resultaat vaak niet
een vrije, sterke identiteit die open de wereld tegemoet treedt,
maar een gesloten, harde identiteit waarbij de angst en afwijzing
onderdeel van de identiteit zijn geworden. En zulke harde, in zichzelf
gesloten, identiteiten zijn het beginsel van extremisme. Meestal leidt
het echter tot een dubbel leven en als de crisis komt is maar al te vaak
een breuk met de traditie het resultaat.
Identiteit en openheid
Een identiteit die de bonte wereld van meet af aan
insluit lijkt me beter aan te sluiten bij de realiteit van het leven.
Zo’n opvoeding kan ook de ghettoïsering van de samenleving tegengaan. We
hebben bruggenbouwers nodig om de sociaal-culturele en
levensbeschouwelijke apartheid die dreigt tegen te gaan. Als inspecteur
moedig ik mijn leerkrachten dan ook altijd aan om samenwerking te zoeken
met hun collega’s. Synergieën zijn er genoeg en win-win situaties
ontstaan vanzelf. Sterker nog: ik denk dat wij het aan onze kinderen en
de samenleving van de toekomst verplicht zijn om de volwassenen van
morgen voor te bereiden op een plurale samenleving èn hen inzicht en
vaardigheden bij te brengen zodat zij kunnen omgaan met andersdenkenden,
andersgelovigen en andershandelenden. En – even los van de leerlingen –
we zullen toch ook zelf eens moeten leren hoe je vanuit een eigen
levensovertuiging of geloof een eerlijke plaats kunt geven aan anderen,
en hoe je over die verschillen praat, zonder ruzie te krijgen of van
elkaar te vervreemden…
[inzetstuk]
Wat cijfers over het PEGO: Er zijn ruim 4000 lesuren
voor ongeveer evenveel leerlingen. Momenteel zijn er meer dan 250
leerkrachten in dienst (van fulltime tot 2 u/w), voor het merendeel uit
de evangelische vleugel. Om dit – verhoudingsgewijs grote aantal –
leerkrachten van een gedegen theologische en pedagogisch-didactische
opleiding te voorzien is er in Brussel (Bollandistenstraat) het VCGO of
HIGPO opgericht in de nadagen van het schoolpact toen er leerkrachten
protestantse godsdienst konden worden aangesteld. Actieve leerkrachten
hebben samen met predikant-docenten en inspecteurs nieuwe leerkrachten
de vaardigheden en kennis bijgebracht om les te geven in het
basisonderwijs en de eerste graad van het secundair. Deze cursus bestaat
nog steeds en het diploma is erkend. Naast een breed algemeen en
theologisch luik wordt er een praktijkgerichte didactisch-pedagogische
scholing gegeven. De cursus vindt plaats op woensdagmiddagen,
veronderstelt zelfstudie en duurt 3 jaar. [terzijde: ook aan de ETF in
Hevlerlee kan men een soortgelijke basiscursus volgen op zaterdagen
(IBV)]. De cursus HIPGO kan men ook volgen zonder het school-luik (men
kan modules kiezen). Dan is het een soort basiscursus 'theologie voor
gemeenteleden'. Voor alle info:
www.hipgo.be.