Als Patrick Loobuyck (bijv.
DS 22-03-2011) een stuk schrijft over het eenheidsvak over
levensbeschouwing, filosofie en burgerschap, dan volgt daarop steevast
een reactie vanuit roomskatholieke hoek (Didier Pollefeyt omdat
hij vindt dat Loobuyck het vrij (katholiek) onderwijs aanvalt, DS
23-03-2011) en vanuit het vrijzinnig humanisme (Sonja Eggerinckx,
DS 24-03-2011).
Ik zou erop
willen wijzen dat het door elkaar halen van zaken die
wel samenhangen maar niet samenvallen (vrijheid van onderwijs en
vrijheid van godsdienstonderwijs) de zuiverheid van de discussie bepaald
niet ten goede komt. Ik verklaar mij nader:
Aan de ene kant is er in
Vlaanderen een uitgebreid onderwijsnet dat haar identiteit vindt in een
godsdienstige christelijke oriëntatie. De eigenheid daarvan komt onder
andere (maar niet alleen) tot uitdrukking in het feit dat er op die
scholen lessen “katholieke godsdienst” worden gegeven. Dat dat
onderwijsnet eraan hecht om die lessen in eigen regie te houden ligt dus
nogal voor de hand. En dat zij zich het recht voorbehoudt zelf te
bepalen wat dan wel en niet christelijk is, ook. Dat sommigen (van
Léonard tot Loobuyck) daar niet gelukkig mee zijn, overigens om heel
verschillende redenen, is op zich niet verwonderlijk maar lijkt me een
interne zaak, d.w.z. iets voor ouders, katholieke
godsdienstleerkrachten, theologen, schooldirecties en de
“Guimardstraat”. De overheid kan zich daar niet mee bemoeien, voorzover
de eigenheid van dat vak ook de vrij gekozen identiteit van de school
betreft. Hetzelfde geldt mutatis mutandis voor niet-katholieke vrije
scholen.
Een andere zaak is dat er een
breed maatschappelijk draagvlak lijkt te zijn die vindt dat elke
leerling, onafhankelijk welke school hij of zij heeft bezocht, een
zekere kennis van godsdiensten en levensbeschouwingen moet hebben als
hij de school verlaat. Niet in de zin van geloofstraining of catechese (teaching
into), maar in algemene zin: een beeld hebben van wat de voornaamste
levenbeschouwingen (religieuze èn seculiere) in onze samenleving nu
eigenlijk zijn, zowel qua leer als beleving, aangevuld met een vermogen
(competentie) om op een eerlijke en respectvolle manier om te gaan met
mensen die over levensbeschouwelijke zaken radicaal anders denken. Voor
de duidelijkheid: respect betekent ook dat je de verschillen niet onder
tafel veegt en op essentiële punten het debat opent. Hoe je die doelen
het best bereikt (een apart vak of binnen de bestaande vakken of…), dat
is een punt van tweede orde en het gesprek daarover wordt m.i. dus het
best losgemaakt van de discussie rond de identiteit van de katholieke
scholen, niet alleen omwille van boven aangeduide min of meer formele
redenen, maar vooral omdat de tijd dringt. De desintegratie van de
samenleving, de soms hoog oplopende spanningen, ook op de scholen zelf,
staan ons niet toe om hier de dingen maar op z’n beloop te laten. De
onderwijsverstrekkers zelf dienen hier werk van te maken en het zou
nogal vreemd zijn als de experts (leerkrachten levenbeschouwelijke
vakken) daar dan niet bij betrokken zouden worden, toch?
23-3-2011 Dick Wursten
(inspecteur adviseur protestantse godsdienst) |
|