dhr. Frank Rooze (inspecteur prot. godsdienstonderwijs) was zo vriendelijk
een korte studie over de reformatie in de Nederlanden ter beschikking te
stellen. Helderheid, beknoptheid en evenwichtigheid zijn de drie kernwoorden
die mij bij lezing van dit artikel te binnen schoten. Aanbevolen dus !De reformatie in de Nederlanden in vogelvlucht
De geschiedenis van de reformatie wordt op zeer verschillende manieren
verteld.
Karikaturaal gesteld zou men kunnen zeggen: aan de ene kant is er het verhaal
van het dappere eenvoudige monnikje Maarten Luther, die het aandurfde te
protesteren tegen de machtige paus, die de fouten aanwees in de theologie en de
wantoestanden aanklaagde in de praktijk van de wel heel verdorven
rooms-katholieke kerk En hoe zijn protest onstellend veel weerklank vond, omdat
iedereen dat zo voelde, maar niemand het tot dan toe had durven zeggen en hoe
daaruit na vele eeuwen van duisternis het licht van het evangelie weer in alle
helderheid ging schijnen. En dat daaruit onze protestantse kerken zijn ontstaan,
de dragers van de ware bijbelse boodschap.Aan het andere uiterste hoort men het
verhaal over de 16de eeuw als een tijd van ontstellende sociale tegenstellingen,
van boeren die werden uitgezogen door de rijke adel, van opkomend proletariaat
in de steden, dat van geen hout pijlen wist te maken. Niemand was echt
geïnteresseerd in godsdienst, maar de prediking van Maarten Luther was de lont
in het kruitvat: de mensen volgden hem omdat hij durfde tegen de schenen te
stampen van de machtigen, zowel politiek als religieus.
Wie de geschiedenis van de hervorming in de zuidelijke Nederlanden
beschrijft, balanceert dus tussen deze twee uitersten: een godsdienstige,
idealiserende of een sociale verklaring geven voor de reformatie - en de gulden
middenweg is vaak moeilijk te vinden.
Dat de 16de eeuw een tijd is geweest van grote sociale spanningen, staat
buiten kijf. Het middeleeuwse wereldbeeld was op losse schroeven komen te staan.
Er werden heel nieuwe denkbeelden verkondigd door wetenschappers en humanisten.
Zij wilden terug naar de bronnen van de cultuur. Erasmus gaf een Grieks NT uit,
waarvan Luther gebruikte maakte voor zijn Bijbelvertaling. Nieuwe inzichten over
het wereldbeeld hadden ontdekkingsreizen op gang gebracht. En daar bovenop
konden al die nieuwe ideeën razendsnel verspreid worden door de uitvinding van
de boekdrukkunst, die piepjonge, maar o zo vitale bedrijfstak. Toch mag niet uit
het oog verloren worden dat de 16de-eeuwse samenleving door en door godsdienstig
was. De gilden bijvoorbeeld, waar ieder bij hoorde die een ambacht uitoefende,
dus alle werkvolk, hadden elk hun patroonheilige en hun eigen kapel of altaar in
de kerk; ze stapten mee op in de processies. Heel wat mensen waren daarnaast nog
lid van godsdienstige genootschappen; de volksdevotie tierde welig. In sommige
Vlaamse steden was tot 1 op 18 van alle volwassenen pastoor, pater of non. Maar
ook: het behoorde tot één van de taken van de overheid om ketters op te sporen
en te bestraffen, dat vond men doodnormaal. Voor Luthers optreden waren er in de
Nederlanden al mensen terechtgesteld wegens afwijkende geloofsopvattingen.
Het is goed hier enkele grote lijnen te schetsen. Voor meer details wordt een
bibliografie bijgevoegd van algemene werken, waar men dan weer verdere
verwijzingen kan vinden.
Wie er nooit dieper op in gegaan is, denkt soms: Luther stampte een paar
heilige huisjes omver en toen begon men hier bij ons in de kerken alle beelden
stuk te gooien, de fameuze beeldenstorm. Maar op het moment van de beeldenstorm,
die trouwens nog geen maand geduurd heeft, was Luther al 20 jaar dood. Hij zou
die trouwens nooit hebben goedgekeurd, wel integendeel. Het tableau van die
bewogen 16de eeuw ziet er voor wat betreft de Nederlanden kort geschetst als
volgt uit. Vooraf te bemerken is dat er niet één, maar drie of zo men wil vier
hervormingsbewegingen zijn geweest in de Nederlanden: eerst kwam de lutherse,
dan een aanvankelijk militante om niet te zeggen extravagante anabaptistische
beweging, die later overging in een zeer rustige doopsgezinde of mennonitische
hervorming en ten slotte een calvinistische of gereformeerde reformatie. Die
verschillende stromingen zouden naast elkaar blijven bestaan. Belangrijk is te
weten waarin deze stromingen zozeer verschilden en vooral waarom de overheid zo
verschillend gereageerd heeft op die stromingen. Dat heeft alles te maken met
hoe elk van deze stromingen, lutheranisme, mennisme of doperdom en calvinisme,
de verhouding zag tussen geloof en politiek.
Als begin van de hervorming stelt men doorgaans het jaar 1517: Luthers die
zijn stellingen tegen de aflaathandel publiek maakt. Al heel snel daarna waren
Luthers ideeën in de Nederlanden bekend. Hoe kwam dat? Ten eerste: Antwerpen was
toen een handelsmetropool van wereldformaat, waar men dagelijks contact had met
alle mogelijke delen van de toenmalig bekende wereld via brieven, maar ook via
persoonlijke contacten. Men staat er telkens weer versteld van wat er in die
tijd werd afgereisd door handelaars, kooplui en geleerden; maar ook Jan met de
pet was veel mobieler dan men geneigd is aan te nemen. Antwerpen was een
trefpunt van mensen, maar ook van nieuwe ideeën. Maar er was meer: in 1514 was
er in Antwerpen een Augustijnerklooster gesticht en sommige van de broeders
werden voor studie naar de universiteit van hun ordebroeders in Wittenberg
gestuurd waar, Maarten Luther als professor doceerde. Zijn studenten brachten
zijn ideeën mee naar Vlaanderen. Dit verklaart waarom al in april 1518 de eerste
lutherse geschriften in Antwerpen in druk in omloop waren. De reactie van de
overheid liet niet op zich wachten: keizer Karel V liet in 1521 na de
veroordeling door Luther op de Rijksdag te Worms een plakkaat afkondigen, waarin
de nieuwe ideeën veroordeeld en verboden werden. In datzelfde jaar werd de pior
van de Augustijnen in Antwerpen, Jacobus Praepositus, een leerling van Luther,
gearresteerd; hij herriep, werd later weer gearresteerd, maar kon naar Duitsland
vluchten. Ook zijn opvolger, Hendrik van Zutphen werd in 1522 gearresteerd, werd
bevrijd en vluchtte eveneens naar Duitsland. Datzelfde jaar sloot de overheid
het klooster, arresteerde de 16 monniken, van wie er 13 herriepen. Hendrik Voes
en Johan van Essen deden dat niet. Zij stierven op 1 juli 1523 op de Grote Markt
te Brussel op de brandstapel en werden zo de eerste martelaren voor wat men
jarenlang de ‘lutherij’ zou noemen. Luther werd er zeer door aangegrepen en
schreef er een gedicht over. [zie apart
bestand hierover]
Het is goed hierbij te bedenken dat er vooralsnog geen sprake was van een
lutherse kerk in de Nederlanden. Men zou kunnen zeggen dat er binnen de
katholieke kerk mensen met uiteenlopende meningen waren, net zo als nu trouwens
en net zoals dat ook in protestantse kerken het geval is. Bovendien: Luther
stond zeer nadrukkelijk op trouw en gehoorzaamheid aan de overheid; in Duitsland
gold: cuius regio, eius religio of anders gezegd: de vorst bepaalde welke
godsdienst er in zijn gebied beleden werd; het is bekend dat Luther op een
uitdrukkelijke vraag van de Antwerpse lutheranen later hen met klem verboden
heeft in het geheim kerken te stichten, te dopen of het avondmaal te vieren. Ze
mochten wel aan huis samenkomen, de Bijbel lezen en bespreken of preken van
Luther lezen of zijn kleine of grote cathechismus, maar geen klandestiene
lutherse gemeenten stichten. Een kerk en bedienaars van de eredienst, dat kon
voor Luther alleen maar met medeweten en goedkeuring van de overheid. Dat had te
maken met zijn ‘twee-rijken-leer’: politiek is het exclusieve terrein van de
vorst, geloof is het terrein van de kerk. Wie daar geen vrede mee kon nemen,
moest maar uitwijken naar lutherse gebieden. Wie bleef, bleef voor de
buitenwereld katholiek, liet zijn kinderen door de pastoor dopen, trouwde in de
katholieke kerk en werd er begraven, maar behield privé zijn lutherse geloof.
Dat is de reden waarom er tot laat in de 16de eeuw wel lutheranen, maar geen
georganiseerde lutherse kerken in de Nederlanden geweest zijn. De vervolging
wegens lutherse ketterij richtte zich in die tijd dan ook op individuen, die,
hetzij als priester, hetzij als schoolmeester, ketterse ideeën verkondigden of
op mensen die ketterse geschriften drukten, verkochten, vervoerden of gewoon
bezaten.
Het anabaptisme of de wederdopers was ontstaan uit een afscheuring van de
reformatie van Zwingli in Zwitserland en streefde ernaar een gemeente van
volmaakten op te richten. In het oog sprong daarbij het verwerpen van de
kinderdoop: iedere mens moet zelf, na bekeerd te zijn, belijdenis afleggen van
zijn geloof en werd dan gedoopt. - Luther had de kinderdoop nadrukkelijk
gehandhaafd. Had het Lutheranisme in de Nederlanden veel aanhang bij
progressieve geestelijken en mensen met een zeker opleidingsniveau, het
anabaptisme scoorde erg goed bij het gewone volk. Al snel was er een groep
wederdopers, die het Koninktijk Gods dichterbij wilden brengen door het
oprichten van het nieuwe Jeruzalem in de Westfaalse stad Munster. De bisschop
werd er verjaagd, militante anabaptisten stroomden toe vanuit Duitsland, maar
ook vanuit de Nederlanden. Eén van de leiders was de Haarlemse bakker Jan
Mathhijsz. Toen hij in 1534 sneuvelde, werd hij opgevolgd door de kleermaker Jan
van Leiden, die zichzelf in Munster tot koning van Sion uitriep. Hij deed aan
veelwijverij en samen met de Munsterse Knipperdolling voerde hij een waar
schrikbewind in de stad. Eenmaal de stad heroverd door de bisschop, werden
beiden gruwelijk gemarteld. Nog steeds kan men aan één van de Munsterse
kerktorens de kooien zien hangen waarin hun lijken maandenlang opgehangen werden
tot afschrikwekkend voorbeeld voor al wie het maar waagde er ketterse ideeën op
na te houden. Niet alle dopersen dachten zo. In de Nederlanden kwam er vanaf
omstreeks 1530 een beweging op gang onder leiding van de Friese ex-pastoor Menno
Simons - vandaar de term ‘mennisme’ of doperse of doopsgezinde beweging. Hij
wilde bovenal een gemeente zonder smet of rimpel oprichten van ware persoonlijk
bekeerde gelovigen. Daarom werd gelodigen pas als volwassene na aflegging van
een openbare geloofsbelijdenis gedoopt. Hij predikte geweldloosheid. Zijn
aanhangers hielden zich ver van politiek, wilden niet in militaire dienst gaan
en weigerden eden af te leggen. Menno Simons vond ook in Vlaanderen veel aanhang
onder eenvoudige lieden. Men zou kunnen zeggen: een voorbeeldige groep,
bijzonder Bijbelvast, die zich ver hield van al wat naar politiek rook, maar die
op de pijnbank hun ondervragers verbaasden door hun Bijbelkennis. Maar de
trieste gebeurtenissen van Munster hadden vreselijke gevolgen voor deze
dopersen: inquisitie en overheid hebben hen tientallen jaren op de meest wrede
wijze vervolgd omdat men hen verwarde met de extreme anabaptisten; ze werden als
inciviek beschouwd en kregen bij een proces vrijwel nooit gratie. Bovendien
hadden ze geen invloedrijke mensen - ze wilden zich immers ver houden van ‘de
wereld’ en daar hoorden ook de politiek en openbare ambten bij. En het maakte
voor wie rechtsprak wel degelijk wat uit of iemand van een aanzienlijke familie
was, of van eenvoudige komaf. De lutheranen hadden wel invloed, zowel in de
adel, in de politiek als in de handel. De calvinisten zouden dat later ook
hebben. De doperse ideeën over wereldmijding - een christen is wel in deze
wereld maar niet van deze wereld en houdt zich dus helemaal niet bezig met
politiek - ligt dus grotendeels aan de basis van hun tragische lot. De
mennonieten of mennisten hebben dan ook verreweg de meeste martelaars geleverd
in de Nederlanden in de 16de eeuw. Terwijl lutheranen en later calvinisten er
soms nog vanaf kwamen met verbanning, stierven ontdekte of verklikte
doopsgezinden vrijwel steeds op de brandstapel, werden ze onthoofd, levend
begraven of in een zak of ton verdronken. Van hen gaven maar weinigen hun geloof
op onder de folteringen. Integendeel: sterven voor hun geloof was voor sommigen
een erezaak. Er zijn gevallen bekend waarbij ze door lutheranen of calvinisten
verklikt waren. Toch is de doperse broederschap gedurende de hele 16de eeuw
blijven bestaan doorheen heel Vlaanderen. Wie over hen meer wil weten leze het
voortreffelijke werk van Alfons Verheyden: ‘Geschiedenis der doopsgezinden in de
Zuidelijke Nederlanden in de XVIde eeuw.‘
Met telkens nieuwe plakkaten probeerde Karel V de ketterij uit te roeien.
Zonder resultaat. Tussen haakjes: de staatskas voer er wel bij want alle
bezittingen van de terdood veroordeelden werden geconfisceerd. Dit zou in de
zestiger jaren een dergelijke omvang aannemen, dat men er speciale ambtenaren
voor moest aanstellen om al die geconfisceerde bezittingen te beheren.
Tussen haakjes: in het begin gebeurden de terechtstellingen in het openbaar
als afschrikking, maar later ging men het in het geheim doen vanwege de afkeer
van vrijwel heel de bevolking voor deze gruwelijke vorm van repressie en omwille
van het feit dat er een sterk getuigenis uitging van de onverschrokken, soms
blijde martelaren.
Vanaf omstreeks 1540 komt er weer een nieuwe reformatorische stroming,
ditmaal calvinistisch geïnspireerd. Pogingen om de opvattingen van Luther en van
Calvijn met elkaar te verzoenen waren op niets uitgelopen. Vanuit Genève
verspreidde de leer van Calvijn zich via Zwitserland en Straatsburg. Ook vanuit
Noord-Frankrijk bereikte het gereformeerde protestantisme de Nederlanden.
Ondertussen had Filips II zijn vader in 1555 opgevolgd; hij zette, zo
mogelijk nog fanatieker, de repressiepolitiek verder.
In tegenstelling tot de lutheranen, waren de calvinisten in de Nederlanden
kerkelijk veel beter gestructureerd, zowel op lokaal vlak als op nationaal en
internationaal vlak - dat laatste ook in tegenstelling tot de doopsgezinden.
Bovendien hadden ze een hele andere kijk op de politiek: in tegenstelling tot de
lutheranen, die gehoorzaamheid aan de vorst boven alles stelden, en de dopersen,
die zich ver van alle politiek hielden, streefden de calvinisten naar politieke
invloed en - en dat is heel belangrijk - zij huldigden het principe van de
gerechtvaardigde opstand: als de vorst duidelijk tegen Gods wil inging, had het
lagere bestuursniveau het recht, ja de plicht daartegen in opstand te komen.
Vooral in de zestiger jaren voelden de calvinisten zich sterk genoeg om meer en
meer openlijk verzet aan te tekenen: dat resulteerde in 1565 in het Smeekschrift
van het Eedverbond der Edelen. Vanaf mei 1566 werden er in verschillende steden
buiten de stadsmuren ‘hagepreken’ gehouden, die bijvoorbeeld in Antwerpen vaak
meer dan 10.000 toehoorders trokken. Dit kon uiteraard niet onopgemerkt voorbij
gaan. In augustus 1566 slaat de lont in het kruitvat met de beeldenstorm: de
10de in het Westkwartier in Steenvoorde en van daaruit als een golfbeging naar
Antwerpen (de 20ste) en naar Amsterdam (de 23ste). De landvoogdes Margaretha van
Parma ziet geen andere oplossing meer dan de hagepreken toe te laten. In
Antwerpen vraagt Oranje aan de lutheranen en de calvinisten om officiële
vertegenwoordigers aan te stellen zodat kan afgesproken worden waar en onder
welke voorwaarden er kerkdiensten georganiseerd mogen worden. De doopsgezinden
vragen dezelfde rechten, maar krijgen die niet. In hetzelfde jaar besluit de
calvinistische synode van Antwerpen principieel tot gewapend verzet indien er
geen godsdienstvrijheid komt. Ook besluit men Filips II 3 miljoen goudguldens
aan te bieden als afkoopsom voor godsdienstvrijheid. Filips weigert, is furieus,
desavoueert de politiek van zijn zuster de landvoogdes en stuurt Alva om orde op
zaken te stellen. Die arriveert in 1567, de landvoogdes treedt af. Alva zet een
dergelijk schrikbewind op poten dat hij iedereen, ook de katholieken in het
harnas jaagt. In 6 jaar tijds ongeveer 18.000 terechtstellingen, dat is
gemiddeld 10 per dag, il faut le faire. In 1573 wordt hij opgevolgd door
Requesens, die het veel rustiger aandoet. Maar hij sterft in 1576 en wordt
opgevolgd door Don Juan. In 1577 erkennen de Staten Generaal hem niet meer als
landvoogd en Oranje treedt meer en meer op de voorgrond. In 1578 komt de zowel
diplomatiek als militair erg handige hertog van Parma naar de Nederlanden.
Ondertussen zijn er heel wat belangrijke steden onder calvinistisch bestuur
gekomen. In Gent wordt zelfs een calvinistische academie opgericht. Maar Parma
weet één voor één de steden te heroveren. In 1584 wordt Oranje in Delft
vermoord. Klap op de vuurpijl was de val van het calvinistische Antwerpen, waar
Marnix van Sint Aldegonde burgemeester was, die nog bij Calvin theologie
gestudeerd had en die jarenlang Oranje terzijde had gestaan als diplomaat. Als
Parma in 1592 sterft, zijn noord en zuid feitelijk gescheiden. In het zuiden
duren de vervolgingen voort, maar Filips II heeft veel van zijn pluimen verloren
en zijn zwakkere landvoogden brengen geen verandering in het status quo.
Na 1597, jaar van de laatste terechtstelling van de doperse Anneke
Uyttenhove, verslapte de repressie. Niet dat het protestantisme hiermee
toegelaten werd, maar vooral na de definitieve erkenning van de
onafhankelijkheid van de noordelijke provincies in 1609 met het 12-jarig bestand
en later in 1648 bij de Vrede van Munster, maakte men vanuit het noorden
duidelijk dat, wanneer men in het zuiden, het de protestanten te moeilijk zou
maken, er onmiddellijk represailles genomen zouden worden tegen katholieken in
het noorden. Die toestand heeft zo bijzonder lang geduurd zodat enkele kleine
groepen protestanten konden overleven in Maria-Horebeke, Dour, Doornik, Eupen en
Verviers-Hodimont. Deze kleine groepen konden rekenen op steun van
geloofsgenoten in Walcheren voor de Vlamingen en op de Eglises Wallones voor de
franstaligen.
Maar hoe stond het ondertussen met het protestantisme in de rest van Europa?
Grosso modo: het angelsaksische noorden werd overwegend protestant - in
Engeland Anglikaans-, de romaanse taalgebieden bleven overwegend katholiek,
hoewel Zwitserland een uitzondering was en men in Frankrijk de Hugenoten
jarenlang en alleen maar met zeer veel repressie onder de duim wist te houden.
De Vrede van Munster in 1648 maakte een einde aan de godsdienstoorlogen.
|