Willem Barnard, Een theologie van het
lied
uit: Op een stoel
staan (2), 86-98 [scan, ocr]
[in een tijd van
liedverwildering en inflatie is het goed om Willem Barnard nog eens te
horen. Een speech bij de presentatie van "Zingt Jubilate" in 1977 -
Lemmensinstituut te Leuven. 20 punten + 1 toegift. Breedsprakig
(maar zo was hij, sprak hij ook echt), ik geef
het toe, maar vol van ware woorden...] Zie over Barnard ook
Theo Govaarts appreciatie
1. Een theologie van het lied, zo luidt het onderwerp. Ik heb bet niet
zelf zo geformuleerd. Ik heb het opgekregen. Had ik het zelf mogen
zeggen, dan was het geworden: de theologie van. .. een
lied. Ik zou dan een bepaald lied hebben uitgekozen en daarover hebben
doorgepraat, luisterend naar de woorden, ademend met de melodie, zodat
de zin van het gezongene vrijkwam, - zo koestert men een glas wijn in de
hand tot de wijn zich meedeelt, zo zou ik een lied in de hand willen
nemen tot de roeach, de pneuma, de geest ervan zich liet beseffen. Want
'een' theologie van 'het' lied is toch wat abstract, ik ben niet zo
thuis met begrippen. Ik ben een taalbaasje, met woorden kan ik overweg
die samenspannen, Dichtung.
2. Welk lied zou ik gekozen hebben, als ik dé theologie van één
lied had mogen behandelen? Vast en zeker een lied voor de tijd van het
jaar, een lied Voor de stille week, na de palmzondag op weg naar
kruispasen en opstandingsmorgen' Bijvoorbeeld 'Wij roemen in 't kruis'
(lied 367) of 'Alles wat over ons geschreven is' (lied 370) liederen
voor deze tijd van 't jaar. Wat zullen wij over het lied praten,
denk ik rebels, we zingen altijd één lied tegelijk en dat ene, concrete,
dat gaat dan door ons heen, dat vaart op onze adem als ecn zielebool,
dat nestelt in ons samenzijn als een vogel (daar heb je Noach weer,
voorje het weet, met zijn boot en zijn duif). Als je dat ene lied zingt
waar je mee bezig bent, wordt dat lied het
lied en dank zij dàt lied kom je behouden aan wal. Alleen door zelf
te zingen kom je iets te weten van die geheimen: dat je mens opnieuw
wordt, dat je samen zingend samen Adam wordt. Wat zul je praten over
het
lied, er is telkens maar één lied en dat ene is het dan, dat ene is dan
het. Het gaat ergens over, 's avonds anders dan ,'s
morgens, met palmzondag anders dan 10 november. Een lied dat niet
bepaald
is is geen goed lied. Een lied dat over alles tegelijk gaat gaat nergens
over. Het concrete is meer dan het abstracte.
3. Ik ben geen goed systematicus. Dat is het, daar komt het van. Ik ben
geen systematisch theoloog. Ik ben wars van het begrippenbargoens dat
academische theologen onder elkaar wisselen als kleingeld. Ik ben net
als een kind dat maar niet leren kan een definitie te geven. Wat is
gehoorzaamheid? En dan zal een kind zeggen: gehoorzaamheid is als je wil
spijbelen omdat het mooi weer is maar de kat was net weggelopen en je
wil de kat vangen maar de klok slaat en je laat de kat maar lopen en je
gaat toch naar school. Met andere woorden: dat kind gaat vertellen. Het
vertelt een verhaaltje, een gelijkenis. Dat is primitief, zeggen wij
dan. Het kind denkt nog primitief.
Het is er nog niet aan toe, abstract te denken. Het moet nog leren, een
echte definitie te formuleren. Het zal wel wennen aan begrippen. En dan
is het groot. Een theoloog is iemand die geen verhaaltjes meer vertelt,
niet primitief meer is, definities kan maken en begrippen hanteren. Een
theoloog is dan ook geen kind meer.
Maar hoe zou het nu toch komen, dat de bijbel vol verhalen staat en vol
gelijkenissen? Dat er in het hebreeuws telkens te lezen staat:
waijehie, -en het geschiedde, het gebeurde? Heeft dat ook iets te
maken met 'worden als een kind'?
4. Daarom leg ik mij maar getroost neer bij mijn neiging tot
beeldspraak, mijn voorkeur voor verhalen en mijn alkeer van abstracte
theologie. Thuis had ik in drie delen, vergulde lettertjes op zwarte
band, Calvijns Institutie staan. Duizend bladzijden. Zeer nuttig. Ze
stonden er al dertig jaar, die delen dogmatiek. Ik had er twee
bladzijden in gelezen, een frequentie van één pagina per vijftien jaar.
Terecht bekroop mij de vrees, dat ik in dit tempo Calvijns hoofdwerk
niet meer bij mijn leven uit zou krijgen. Ik heb die boeken dan ook maar
weggegeven aan een student. Hij schreef me na een week dat hij al drie
maal zoveel Calvijn gelezen had als ik. Systematische theologie is aan
mij niet besteed (en soms denk ik aan Onze Lieve Heer ook niet).
Vandààr, dat ik eigenlijk liever had gehad dat er had gestaan
de theologie van een lied' Maar, denk ik dan maar, ik elk geval
staat er gelukkig niet de theologie van het lied. Er staat
een
theologie van het lied. Er zijn heel wat theologieën
mogelijk, dit moet er één van zijn. Het mag een beetje toevallig
zijn, zoals een mens nu eenmaal toevallig is, bepaald, concreet:
een mens in de tijd, met zijn voorkeur en zijn afkeer, met zijn
primitieve geest eventueel, met zUn hang naar verhalen, zijn denken in
parabelen, zijn ongenesellik mythologisch humeur ...! Luisteren naar
verhalen, daar komt het tenslotte toch op neer, ook voor theologen.
Luisteren naar verhalen, verteld in de trant van zangers, daar begint
alle theologie mee, waar ze ook op uitloopt. Luisteren naar verhalen die
nog altijd gezongen worden in de synagoge, op verhoogde toon
voorgedragen, daar moest Calvijn het tenslotte toch ook van hebben.
Verhalen over Adam en over Noach, over Abraham en Mozes, over David en
Saul en over 'de zoon van David' en die latere Saul die wij Paulus zijn
gaan noemen.
5. Wat is voor mij het voornaamste, als het dan gaat om de theologie en
het lied? Dat alle theologie begint bij gezang, zich dààr altijd
weer ààn moet melden, zich dààr altijd weer op moet beroepen! Zangers,
vertellers, waren er eerst. In wat voor ijlten van bedenksel de
theologie zich ook toespitst, ze begon bij het gezongen woord. Het lied
van de theologie was er eerst en daarna de kanttekeningen, het
commentaar, de bezinning. Eerst het vertelsel, toen het vertaalsel en
toen de rest. En waar het begon zal het eindigen. Theologie loopt weer
uit op lofprijzing. Het lied waarmee het begon loopt weer in op de
gedachten die het opriep.
Het is poëzie waarin de mare ons wordt
meegegeven. Een wijze van zeggen, van denken, die vandaag de dag nog
slechts aan dichters (en aan kinderen) is voorbehouden. De bijbel kent
alleen technisch het onderscheid van proza en poëzie. Heel de bijbel is
Dichtung. En daarom Wahrheit. Als het er op aankomt is dàt ook
de reden van die gebiedende wijs! Zingt Jubilate. Cantate Domino.
Wij moeten Gode zingen. Het boek dat voor ons ligt, het ligt zo gul in
de hand, het is alleen alom te voelen (wat iedere bibliofiel doet!) een
heerlijk boek. En het zegt: Zingt Jubilate.
6.Zingt Jubilate, dat is nederlands én latijn. Daar is de helft
mee gezegd. Want de àndere helft is grieks en hebreeuws. Die
staan in de bijbel. Of liever gezegd, de bijbel staat in het grieks en
het hebreeuws. Het liedboek staat in het latijn en het nederlands.
Vier talen. Twee om te lezen, twee om te zingen. Vier talen.
Liggen ze naast elkaar of in elkaars verlengde? Ik moest denken (het is
immers de stille week, drie dagen voor Goede Vrijdag) aan het verhaal
van het kruis. Op het kruis waar Jezus aan stierf stond een bordje. In
drie talen was daar op geschreven: Jezus jodenkoning. Drie talen:
hebreeuws, grieks en latijn. Zo vertelt ons de bedachtzame Johannes.
En ik moet er aan denken, hier in Leuven, dat
Erasmus (mijn stadgenoot, ik ben ook van Rotterdam) hier in 1517 (!)
zijn Collegium Trilingue stichtte voor de studie van die drie talen. Het
hebreeuws, daar begon het mee. Het grieks, een wijde cirkel er om heen
getrokken. Het latijn, de taal waarin het tot ons doordrong. Het
nederlands is de taal waarin het bij ons uitmondt.
Vier kringen, concentrische cirkels. Zo ademt het
in en zo ademt het uit. De eb van de exegese, de vloed van de
lofzang. Inkrimpen, uitzetten. Middelpuntzoekend, middel puntvliedend.
Bezinning, vertolking.
7. Als ik zing, zing ik nederlands. Maar ik zing niet als een vogel, ik
zing als een mens. Er zingt in mij zoveel mee dat gebeurd is. Ik zit
niet los op een tak, ik heb die hele kerk achter mij, om mij heen. Ik
zing nederlands, maar het kerklatijn (ook al ben ik aan het eind van
mijn latijn) telt mee, trilt mee. Ik heb het zingen geleerd van David,
Paulus, Ambrosius en mijn moeder. Voor mij is de menselijke stem
viervoudig, het kerklied vierstemmig. Zo zing ik: heilig, heilig,
heilig, o Heer van alle machten. In de gewelven van de geschiedenis (een
akoustiek die ik niet verloochenen kan) klinkt het: sanctus, sanctus,
sanctus, Dominus Deus Sabaoth. Hoor, hier neemt de kerk al een binnenweg
naar het !tebreeuws. En zo zing ik Jubilate. Het kerklatijn zingt mee, Ik
wil die akoustiek ook niet verloochenen. Jubilate Deo omnis terra.
Alalaxate tooi theooi pasa hè gè. Dat óók, zo staat het in de
Septuagint, de griekse rahbijnenbijbel. Harie(h)oe lelohiem
kol-ha'arets, dàt oorspronkelijk, zo zegt de synagoge het. Vier
talen. En het is mijn taak om door al die talen héén te ademen,
in en uit. Ik ben niet de onbekommerde zanger van het nederlandse lied.
Ik ben bezig met kerkliederen. Dat zijn liederen die met die diepe
ademhaling te maken hebben, met die golfkringen. En dus vooral ook: met
dat binnenste hart in de borstholte. Met het hebreeuws.
8. Wanneer ik een theologie van het kerklied zou moeten ontwerpen, dan
zou het eigenlijk hier op neer komen: al zingende ben ik altijd aan het
vertalen. En al vertalende ben ik altijd aan het vertellen.
Het gaat altijd weer om die oude verhalen. Om 'en het geschiedde'.
Zingende keer ik daar altijd weer naar terug, keer ik daar steeds weer
toe in. En zingende ga ik daar altijd weer van uit. Het verhaal dat in
het hebreeuws begonnen is. Waijehie, en het geschiedde, het gebeurde. En
dàt is in die binnenste kring, in dat hart, weer
de centrale zegswijze! Zó centraal, zo hartgrondig, dat de
heilige Naam met de letters van dat werkwoord 'gebeuren' geschreven
wordt: JHWH. jahweh zeggen wij dan, maar geen kind dat heeft leren
spreken in die binnenste taalkring zal dat uitspreken' De naam is
on-uitsprekelijk. De naam gebeurt.
De naam wordt vlees en bloed. En datzelfde zegt ook de tweede
cirkel, zegt ook het grieks van evangelisten en apostelen: egeneto, de
naam werd vlees en bloed. Hetzelfde heeft de kerk in het romeinse
imperium beleden. Verbum caro factum est. En hetzelfde probeer ik met
mijn eigen woorden te beseffen.
9. De liederen die ik geschreven heb zijn de
Schrift nageschreven. Dààrom zijn ze veelal vertellend, zijn hetook
telkens vertolkingsliederen. En ik geloof dat het voor veel van mijn
mededichters geldt. Wij zoeken weer dat middelpunt en wij zingen dus de
bijbel na. Niet voor niets is de kerkliedbeweging in Nederland begonnen
bij de psalmberijming!
Het is misschien geoorloofd, hier een citaat in te vlechten. Ik
mocht vorige week een voordracht houden aan de Protestantse Theologische
Faculteit in Brussel. Het ging over het ordinarium. En, hoe kan het
anders, het zingen kwam daar bij ter sprake. En dus de
psalmen, aldus:
'psalmen verbinden ons met de Synagoge, met de Schriften, met de
Messias. Aan het begin van elke dienst hoort een psalm, - al was
het alleen maar om ons duidelijk te maken: wij komen hier niet om te
getuigen van óns geloof, niet om te laten horen wat er in ons omgaat,
maar om een dienst gaande te houden, om een traditie te dragen, om adem
te lenen aan de woorden van ouds. Niet om te uiten, maar om te innen
komen wij. Het is er, maar wij komen er bij'.
10. Jubilate Deo, het is een psalm.
Maar die psalm wordt pas volop veelzeggend, als wij achter dat
latijn
dat grieks horen en achter dat grieks het hebreeuw.,.
Zoveel te voller wordt dan de toon. Uit het grieks leer ik dat het niet
alleen om jubelen en juichen gaat. Alalazoo betekent ook schreeuwen.
En uit het hebreeuws leer ik, dat het ook niet alleen schreeuwen is
waar het om gaat, het woord dat in de hebreeuwse psalm staat betekent
ook jammeren. De aarde wordt niet alleen opgeroepen om te juichen,
zo ordelijk, zo positief, ook schreeuwen is toegestaan (waarbij men
veeleer denkt aan horden, menigten), ja zelfs datgene wat mensen in nood
en angst doen, jammeren. Waar het om gaat in die psalm, in dat lied, in
dit boek, in alle liturgie -het is niet alleen applaus voor de
Allerhoogste, het is ook gejank en gejammer om wat er gaande is op
aarde. 'Wat gebeurt er?' En als dat in een schreeuw zich baan breekt (O
God, wat gebeurt er?), dan zijn we mirabile dictu, hebreeuwserwijze,
vlak bij het geheim van de heilige naam. In het geschieden zal Ik bij u
zijn.
11. Jubilate Deo. Heel de aarde wordt opgeroepen
om te roepen. Let op de nadruk. Niet: heel de aarde wordt opgeroepen
om te roepen, alsof heel de aarde vol van louter belijders zou
moeten zijn. De aarde is vol van gojiem, ethnè, gentes, volkeren,
weten-ze-veel-mensen met hun lief en leed. jubilate Deo omnis terra, die
aarde wordt opgeroepen om te roepen.
Misschien gloria, waarschijnlijk kyrie eleison, of
(zoals het meestal is) iets onbepaalds waar onze lieve Heer dan maar wat
van moet maken. Het hebreeuwse woord kan ook betekenen huilen of
schreeuwen van schrik. Er zijn zulke grote dingen gaande (niet minder
dan geboorte van een nieuwe schepping!), dat het onze bewuste indeling
in blij en angstig, juichen en schrikken, te buiten gaat.
12. Ja, op de Eeuwige zelf wordt hetzelfde toegepast! Ik denk aan wat
het boek Jesaja zegt: De Eeuwig Trouwe vaart uit als een held, als een
strijder wekt hij de ijver
en roept, blaast alarm, schreeuwt
krijgt de overhand op zijn vijanden ...
(en zegt dan:)
al die tijd heb ik gezwegen,
ben ik stil gebleven,
toomde mij in
maar als een barende vrouw
zal ik schreeuwen,
steunen, hijgen zal ik ... Jesaja 42 vss 13-14).
Daar wordt JHWH in één adem door getekend als een man én als een vrouw,
als en kerel én als een barende. Heel het menszijn is in God geborgen,
alle hij en alle zij. En ik denk er nu ook aan, dat op die zondag die
Jubilate heet, op de zondag van die psalm en dat lied, vanouds alom
gelezen werd van die barende, zoals het evangelie zegt:
Waarlijk, ik zeg U, gij zult wenen en klagen, weeklagen, en de wereld
zal zich verheugen ... Bedroefd zult ge zijn, maar de droefenis wordt
vreugde. Wanneer een vrouw zal baren heeft zij weeën, weeklacht omdat
haar uur gekomen is maar heeft zij het kind gebaard, dan denkt ze niet
meer aan haar barensnood uit vreugde, omdat een mens ter wereld is
gekomen.
(Johannes 16 vss 20-21).
In de paastijd, juist in de paastijd, gaat het om barenspijn én
verlossing (!), om verdrukking én verrukking.
13. Te vaak hebben wij ons dat ontveinsd en gedaan alsof Gods nieuwe dag
wolkenloos opgaat, mooi weer gespeeld. En als ik niet wist van die drie
talen achter mij, de drie talen van die martelpaal, dan zou ik misschien
ook menen dat dat moest: mooi weer spelen in de paastijd, mooi lenteweer
spelen. Liederen van louter zonneschijn.
Maar mjn nederlandse lied, gevoed door die oude latijnse liturgie,
beroept zich op de griekse paasmare en daar klopt het hebreeuwse hart
achter. Juist dat hebreeuws, de moedertaal van het heil, behoedt mij cr
voor, het gewone, het wonderbaarlijke menselijke leven te vergeten, het
concrete bestaan, met zijn lief en leed, met zijn furore en misere, het
menselijke leven van vlees en bloed.
14. Bij de psalmen is het begonnen,
ook voor mij, ook voor ons. Toen ik gewonnen was voor de
psalmberijming hen ik jarenlang intensief bezig geweest met dat werk,
met dat ambacht: oude hebreeuwse gedichten overzetten in nederlandse
strofische liederen. Toen is ook de gedachte ontkiemd: waarom zou bet
bij de psalmen
blijven? Er zijn toch meer liederen, duidelijk als lied, als gezang,
afgebakende teksten in de bijbel? Waarom zouden we niet om te beginnen
dààr te rade gaan? Waarom zouden we die braakliggende grond niet eerst
ontginnen? In de tijd van de hervorming is men er mee bezig geweest,
maar het is blijven steken. Behalve de lofzangen uit Lukas 1 en 2, van
Zacharias, van Maria en van Simeon, is er eigenlijk niets op rijm en
maat en melodie gezet. Geen van die schriftuurlijke hymnen is aan de
gemeente te zingen gegeven. De lofzang van Mirjam niet, de lofzang van
Hanna niet, het lied van Hizkia niet, gezwegen nog van Mozes, Debora en
Esther en Mordechai. Zelfs de lofangen uit de Apocalyps bleven
onontgonnen. Toch zijn dat eigenlijk de eerst aangewezen liederen voor
de gemeente. Die lofzangen moesten tuiten en tintelen in de kerkzang. De
liturgie kan er eigenlijk niet zonder!
15. Wat is liturgie? Ik vraag het maar in mijn eenvoudigheid en ik geef
mezelfantwoord. Wat liturgie ook allemaal verder zij, het is in elk
geval
aan Pasen denken! Aan Pasen denken, in de stille week en in de
paastijd, met Pinksteren en in de zomer, de lange herfst door en in de
Advent,
zondag aan zondag, sabbatsbewust. Aan Pasen denken. Het is
veelzeggend dat de liederen die in de bijbel verspreid staan
eigenlijk allemaal paasliederen
zijn' Dat op te merken is ook een bijdrage tot de theologie van het
lied' (Liederen zingen is bij Pasen betrokken worden. *) In de gang van
het bijbelverhaal wordt dat besef bevestigd.
16. Want het eerste lied dat in de bijbel staat is een lied van de dood.
Als voor het eerst de stroom van het verhaal stagneert om in gezang tot
bezinning te komen, dan is dàt gezang niets dan geschreeuw om wraak,
mannetjesgebrul. Wie maar naar Lamech wîjst is een kind des doods. Het
lied van Lamech in Genesis 4 is het eerste lied in de Schriften. En het
is een paean op de vernietigingsmacht. Een nauwelijks bijgeplamuurde
gorilla bonst op zijn borstkas en brult:
Ada en Zilla, hoort naar mijn stem,
getrouwen van Lamech, luistert naar mijn spreuk:
Ja, een man sla ik dood om een kwetsing, een knaap om een striem,
Ja zevenvoudig wraak voor Kaïn maar zeven-en-zeventig maal voor Lamech!
(Genesis 4 vss 23-24)
* De deense dichter Grundtwig heeft
daarover geschreven op een manier die mij erg aanspreekt. Een van zijn
liederen (het staat in ons nederlandse kerkboek als lied 220) zegt in de
vertaling van Muus Jacobse:
't Woord was in onze mond verstomd,
lag als een bleke dode,
Godlof, de Geest des Heren komt
en heeft het graf ontsloten.
Zingt het de hoge hemel rond!
't Woord aan de dood ontsprongen
werd weer een kracht in onze mond,
brandend met vuren tongen.
Maar alle andere gezangen die zich verheffen uit de stroom van het
reciet zijn paasliederen, stuk voor stuk tegen dat eerste, dat
oerste gezang
in gezongen. Tegenover Lamechs lied staat een reeks van gezangen,
niet van bloed en wraak, maar van heil en heling. Lamechs lied is een
agressiemars, een kreet van mannetjespotentie, in de sfeer van de stier.
Maar de andere zijn geboortcliederen, - leven dat op adem komt, leven
dat aan het licht komt, door de rode zee van de verschrikking heen, door
de Jordaan van de doop heen. Zei ik doop? Zei ik dood?
17. Ik denk aan het lied van Mirjam (Exodus 1.5), die moeder in Israi"l,
die naamgenote van Jezus' moeder. Een magnificat zingt zij, een
paasgezang. Zij zingt Jubilate! Door de zee, door de ondergang, door de
nacht heen komt een nieuwe gemeente aan het licht, een ekklesia, uit
slavernij geroepen. Een ander menszijn. Een zoon voor God, mens ter
wereld gekomen, genesis van adam. Wacht even, is ook in haar lied de
toon van de wraak niet hoorbaar? Hoont ze niet de vijand die ten onder
ging? Maar ken je dan de midrasj niet die vertelt dat .IHWH zijn engelen
verbood in de hemel het refrein mee te zingen? Dat gmg van:
Zingt den Heer want Hij is hoog verheven, het paard en zijn ruiters
stortte Hij in zee ...!
Maar op aarde bedenken wij dat Egypte 'wurgland' betekent in de 'tale
Kanaäns', een samenleving die leven voor sommigen wil en dood aan
anderen. En dat 'farao' betekent 'het grote huis', een vals vaderhuis
waarin maar een beperkt aantal woningen zijn, een dynastie van het
kwaad. Daartegenin te zingen van pascha, bevrijding en het verlossende
lam is onze plicht. Het staat in Zingt Jubilate: lied 421.
18. Mirjam is een vrouw. Het is opmerkelijk en kenmerkend dat zo
vaak de vrouw zingt in de Schriften. Zij heft de stem, ze heeft
stemrecht, omdat ze de tegenpool van Lamech is, moederlijk,
levenbehoedend. Zo ook
Hanna aan wie het wonder en de verwondering overkomen, die dan
een lied zingt van messiaskracht, tegen alle wurgende onmenselijkheden
in.
Een vervolg op Mirjam, zoals de profetie een vervolg is op de
tora, nog in dezelfde toon. Een tegenstem, een stem tegen de goden,
tegen mammon en moloch en tegelijk tegen onze eigen steriliteit in,
tegen ons lot. In het Liedboek voor de kerken is het lied 9, op dezelfde
melodie gezet als het Magnificat, lied 66
Mijn hart verheugt zich zeer
en roemt in God, de Heer.
Hij doet mij 't hoofd opsteken.
En dan is daar Hizkia, de man, na Hanna de vrouw, een moeilijk
stuk, meesterlijk vertaald. In het Liedboek voor de kerken lied 29:
Zo heb ik om U gestreden en Gij heht tot mij gezegd: leef dan, mens, Ik
geef U heden 't leven als een heilig recht!
In dàt lied vinden wij benauwdheid én hevrijding, passie én dageraad,
kyrieleis én gloria: de levende, de levende, die zal u loven, gelijk ik
heden doe!
19. Zo bladeren wij door naar het nieuwe testament, - het bericht van
Jezus, Messias, die is gekomen om de Schriften waar te maken voorgoed.
En daar is dan ook weer diezelfde wijs, in de mond van Maria (Mirjam),
in de trant van Hanna, over tuimelende tronen, uiteenvallende machten,
rechtkrijgende hongerlijders, geringen die gezien worden, verzuchters
die gehoor verkrijgen. Het staat op allerlei wijzen in uw boek (zie 501,
533, 565, 577 en 595). Ik wijs vooral op lied 595, de samenvatting door
Muus Jacobse, een betere tekst dan in ons boek is opgenomen (ons lied
66). En zoals Maria's lied ons denken doet aan
Hanna en Mirjam, zo is daar het lied (uit Filippi afkomstig) over de
Messias, waarin wij heel die beweging van Hizkia, zijn ondergang, zijn
opstanding, terugvinden. Niet uit toevalligheid, maar omdat het zo is
gegaan en gaat en gaan zal met het Woord, met de gemeente van de grote
koning. Het lied over de Messias (Filippenzen 2 vss 5-11) staat in uw
boek als 352, 364, 369, 508 en 901.
20. Als wij dan de Schriften helemaal doorgaan, tot aan de beloften van
de laatste bladen, vinden wij het lied van de bruiloft. Dat is niet de
stem van een vrouw, van een man, een moeder, een herder, een hoeder, of
een gemeente. Het is de stem die in de oren tuit van God weet waar, een
wind van overzee, een donder die een koerende duif is, een lied van alle
heiligen, het is de volstrekte tegenspraak van Lamech:
Toen hoorde ik een geluid
als van een grote menigte
en als het gedruis
van vele wateren
en als het dreunen
van zware donder,
ze riepen: Hallelujah!
De Eeuwig Trouwe, onze God,
de Albeheerser, heeft het koningschap aanvaard. Laat ons blij zijn en
juichen, Hem eer bieden, de tijd is gekomen voor de bruiloft van het
Lam, zijn hruid heeft zich al klaargemaakt ...
(Apocalyps 19 vss 6-10)
Zingt Jubilate, daarmee is alles gezegd, -van snikken en zingen, van
barenswee en levenslied, van droefheid die omslaat in blijdschap, als
een regenboog, als een oude liefde die nieuw wordt. Het gaat de kosmos
aan, het gaat om schepping. En daarom nog een laatste punt, als
voetnoot, aantekening, toegift.
21. Over het lied waar de titel aan ontleend is kan ik nog het een en
ander meedelen dat naar mijn inzicht wetenswaardig is (Z.J. 401). In de
eerste plaats: in het Liedboek voor de kerken, ons protestantse kerkboek
in Nederland, komt het niet voor. Het ontbreekt. Het heeft geen kans
gekregen. Ik was het zelf eigenlijk ook uit het oog, uit het hart
verloren! In mijn eigen boek met liederen, De Tale Kanaäns (uitdagende
titel!) komt het ook niet voor! Misschien hebben protestanten bezwaar
tegen de heiligen uit die derde regel? Heiligen, eng'len, mens en
dier . .. Frits Mehrtens, zijn nagedachtenis blijft ons zo dierbaar,
heeft er een prachtige muzikale vorm aan gegeven! Maar toen hij die
melodie zo boog, had hij andere woorden in zijn hoofd. In de eerste
uitgave van De Adem van het Jaar (1958, het lied is dit pasen juist 20
jaar oud) staat:
Zingt Jubilate voor de Heer,
hemel en aarde, looft Uw vader,
engelen, goden, mens en dier,
sterren en stenen, jubilate ...
Goden! ja, gedachtig die hebreeuwse notie, dat 's mensen goden elementen
zijn, dat wàt er aan godendom tussen de Eeuwig Trouwe en de mensen
instaat mede-schepselen van ons zijn. Ook de goden, op hun plaats, op
hun nummer gezet, zullen JHWH loven ... Dan is de schepping voldragen.
Het lied is al in een vroeg stadium van die kosmische visie tot een meer
kerkelijke teruggebracht. En ik heb er vrede mee, Zelf was ik het kwijt
- en vond het bij u in Vlaanderen terug, het was in Sint Niklaas (niet
te verwonderen), in 1964, Of had ik het balorig verloochend? Omdat het
geen genade scheen te vinden in de ogen der theologen, - en iedere
noordnederlandse protestant is een theoloog op eigen houtje? In elk
geval, hier is het dan, En het blijkt maar weer, dat men geen
zeggenschap heeft over zijn eigen kinderen. Het is, dit lied, dit kind
van mij, zijn eigen weg gegaan. Het is getrouwd met de muziek van
Frits Mehrtens. En het is vruchtbaar geworden en heeft zich
vermenigvuldigd. Anders gezegd (en het hebreeuws van Genesis 1 beter
vertaald!): het is gaan groeien en bloeien.
Zingt Jubilate!
|