Genève, 1562
					
					
					 
					
					
					Aan allen die Christus beminnen, gegroet 
					!
					
					
					 
					
					
					U vroeg mij naar het belang van de 
					liturgie voor het leven van een christenmens. Ik wil daar 
					gaarne op ingaan, want ik meen dat dat belang niet licht 
					overschat kan worden.  
					
					
					 
					
					
					Laat mij echter eerst iets over mijn 
					eigen ontwikkeling op dit gebied vertellen. Zoals u wellicht 
					weet, raakte ik tijdens mijn rechtenstudie in Bourges en 
					later in Parijs nauw betrokken bij de hervormingsgezinde 
					beweging in Frankrijk. Overal hoorde je toen de leuze: Ad 
					Fontes ! Terug naar de bronnen ! En een herbronning in de 
					kerk is natuurlijk altijd een terugkeer naar de Heilige 
					Schrift: Het evangelie moet verkondigd worden in klare en 
					verstaanbare taal ! Dat dit ook zou leiden tot een 
					liturgie-hervorming, voelde iedereen in die dagen wel aan, 
					maar hoe ver men daarin moest gaan, daarover waren de 
					meningen nogal verdeeld. Enkele veelbelovende experimenten 
					van Guillaume Briçonnet in zijn bisdom Meaux, moesten na 
					enkele jaren onder grote druk van bovenaf worden stopgezet.
					
					
					 
					
					
					Mij werd duidelijk hoe ingrijpend juist 
					dit punt van de liturgiehervorming zou zijn, toen ik bijna 
					30 jaar geleden Frankrijk moest verlaten en in Zwitserland 
					terecht kwam. Daar hadden ze op een aantal plaatsen de 
					gewone misviering al afgeschaft en een alternatieve 
					eredienstvorm ingevoerd. Een vreemde gewaarwording was dat. 
					Ik kom daar zo dadelijk op terug.
					
					
					
					 
					
					
					
					Martin Luther (geen kwaad woord van deze man, ook al ben ik 
					het op een aantal punten niet met hem eens !) had zich 
					tevreden gesteld met een revisie van de mis (christlich 
					bessern noemde hij dat graag). Hij had de orde van de mis 
					vertaald in de volkstaal, aangevuld met liederen, die ik 
					omstreeks diezelfde tijd in Straatsburg heb leren kennen èn 
					waarderen. Prachtig, die melodia germanica van die Duitse 
					liederen. Vooral die ene melodie van Matthias Greiter, die 
					daar cantor was: Es sind doch selig alle die...; die 
					heb ik zelf later trouwens nog gebruikt om psalm 36 op 
					te berijmen. Afin, ik dwaal af; vergeef mij lezer, zoiets 
					gebeurt als je ouder wordt en over 'vroeger' gaat schrijven.
					
					
					 
					
					
					
					Ik kwam dus – in de zomer van 1536 – aan in Genève. Op 
					aandringen van Guillaume Farel had de magistraat van de stad 
					reeds het jaar daarvoor stappen gezet om de mis volgens de 
					roomse ritus af te schaffen. Dit had geleid tot een 
					excommunicatie van de hele stadsbevolking door de bisschop. 
					Ik kan nu niet op de détails ingaan, maar dat waren roerige 
					tijden. Op 25 mei 1536 had de Grote Raad besloten "voortaan 
					te leven naar het gebod van het evangelie en alle paapse 
					misbruiken af te schaffen'. Wat mij opviel, toen ik enige 
					maanden later in de stad aankwam, is dat zo’n maatregel op 
					papier wel prachtig klinkt, maar in de praktijk een leegte 
					had gecreëerd, een vacuüm. De roomse ritus van de eredienst 
					afschaffen is één ding, een nieuwe liturgische en kerkelijke 
					ordening opbouwen is iets anders.  
					
					
					 
					
					
					De eerste kerkdienst die ik in Genève 
					bijwoonde, was dan ook een enorme tegenvaller, om niet te 
					zeggen een schokkende ervaring. In plaats van de paapse mis 
					met alles erop en eraan (te veel bij- en te weinig 
					hoofdzaak, vond ik), had men een woord-dienst samengesteld, 
					die geen enkele ‘vorm’ had. Tijdens de samenkomst die ik 
					meemaakte, las een 'ministre' voor uit de Heilige Schrift, 
					gaf daar vervolgens enige toelichting op en sloot af met een 
					gebed. Het volk luisterde en zweeg tijdens de hele 
					bijeenkomst. Een enkeling zei zachtjes ‘Amen’, maar dat was 
					het wel. Eerlijk gezegd: Ik schaamde me. De sfeer was zo 
					kil, zo koud. Dàt kon toch Gods bedoeling niet zijn.
					
					
					 
					
					
					
					Toen Farel mij overtuigde dat ik in Genève moest blijven en 
					ik ook zelf 'ministre' werd, kwam dit onderwerp al spoedig 
					aan de orde in de predikantenvergadering. We besloten een 
					verzoek tot de Geneefse stadsraad te richten om ons toe te 
					staan om te gaan experimenteren met het zingen van psalmen 
					in de eredienst. We waren het er namelijk over eens, dat de 
					nieuwe liturgische orde gebouwd moest zijn op het principe 
					dat de gemeente het subject is van de liturgie èn dus zelf - 
					dat is met haar eigen stem - God moet aanbidden, loven en 
					prijzen. Ook de apostel Paulus zegt herhaaldelijk, dat wij 
					onder elkaar God moeten loven met hart èn mond. Overigens is 
					het niet enkel de Heilige Schrift die ons dit voorschrijft, 
					maar bevestigt ook het gebruik van de oude kerk dit: Qui 
					cantat bis orat. (nvdr: “wie zingt bidt dubbel (zo 
					intens).”)
					
					
					 
					
					
					Ik geloof nog steeds dat wij daar toen 
					een belangrijke liturgische intuïtie hebben verwoord. Samen 
					zingen – als een vorm van intens bidden - verdrijft de kilte 
					uit de eredienst en constitueert de gemeenschap van 
					gelovigen als subject van de eredienst. Door samen zingend 
					de psalmen te bidden ‘verheffen wij als het ware ons hart 
					tot God, zodat hij ons kan troosten doordat wij ons zijn 
					deugd, goedheid, wijsheid en gerechtigheid te binnen 
					brengen’. We moeten dus geen psalmen zingen om de dienst van 
					het Woord wat te onderbreken; dat is te gering gedacht. In 
					het zingen van deze liederen bidt de gemeente effectief èn 
					antwoordt God werkelijk. Psalmen zingen is participeren in 
					de Dienst van het Woord. Psalmen zingen is in dialoog treden 
					met God. De gemeentezang in de eredienst is een vorm van 
					‘het geloof innen’, zoals Guillaume Barnardi zo prachtig 
					heeft gezegd. Daarom mijn blijvende voorkeur voor de 
					psalmen, omdat je alleen van deze liederen kunt zeggen dat 
					zij volop ‘Gods Woord’ zijn, zodat 'als wij ze zingen, wij 
					er zeker van kunnen zijn dat God ons de woorden in de mond 
					legt, alsof Hijzelf in ons zingt om zijn eer te verbreiden.' 
					
					
					
					 
					
					
					
					Zeer blij was ik dan ook met de prachtige vertalingen van de 
					psalmen in het Frans van de hofdichter Clément Marot, die in 
					de tweede helft van de jaren ’30 her en der opdoken. Ik 
					begon ze te verzamelen en heb er een 14-tal van gebundeld 
					(samen met enkele probeersels van mijn hand). Die heb ik in 
					1539 gepubliceerd in Straatsburg. Heel fier ben ik, dat 
					enkele maanden geleden het volledige psalter is gereed 
					gekomen, samen met nog enkele andere bijbelse liederen en 
					dat kwalitatief op hoog niveau. Voor God kan enkel het beste 
					dienen: 
					
					poids et majesté, convenant au sujet, zeg 
					ik altijd maar: Clément Marot en Théodore de Bèze: wat 
					beheersten zij hun talen en mijn cantores, die de melodieën 
					hebben gemaakt: Guillaume Franc, Louis Bourgeois en Maître 
					Pierre: zij hadden meer muziek in hun kleine teen dan ik in 
					heel mijn arme lijf. Godzijdank: Zo kon het bijbelse 
					psalter, het gebedsboek bij uitnemendheid, herleven fris en 
					nieuw als in Davids tijd. Op mijn oude dag ben ik blij, dat 
					ik ook aan deze hervorming door herbronning een bescheiden 
					bijdrage heb mogen leveren.  
					
					
					 
					 
					 
					
					
					                                               
					S.D.G.  
					
					
					
					
					  
					
					
					(Johannes Calvinus)
					
					 
					
					P.S. Ik moest ook weer denken aan die 
					wijze woorden van Plato, dat 
					
					de melodieën ervoor zorgen dat de woorden 
					die je zingt 'als door een trechter' meteen tot in het hart 
					doordringen.