Gezang 157

   

Hoe helder staat de Morgenster

 

 

Philipp Nicolai (1556—1608) was een vurige, orthodoxe Lutheraan.

Hij had met name een hekel aan Calvinisten. Met een scherp intellect en zo mogelijk nog scherpere pen trok hij tegen hen ten strijde. Waarom? Omdat zij, die verderfelijke calvinisten het waagden om de ‘fysieke alomtegenwoordigheid van Christus’ te loochenen. De ubiquiteitsleer heet dat. Dat heeft ergens te maken met de opvatting omtrent de presentie van Christus in brood en wijn - dingen die wij vandaag in hun subtiliteit nauwelijks nog kunnen begrijpen. Alhoewel...:  ik kom daar nog op terug.

 

Wij zouden hem niet meer kennen als hij niet met twee machtige kerkliederen het tijdperk van het éénmanslied heeft afgesloten. Deze dominee-dichter was de laatste meesterzanger, de auteur van twee liederen, die tesamen het koningspaar van de evangelische kerkliederen vormen, n.l. Wachet auf ruft uns die Stimme, de koning ; en Wie schön leuchtet der Morgenstern, de koningin. Melodie èn tekst zijn samen geboren in zijn geest.

En op een zeer opmerkelijk moment in zijn leven.

 

Zoals gezegd washij vooral een strijdbaar Lutheraan, een ijverige polemist, die de ‘ware’ leer links en rechts verdedigde… Echter in 1597 brak de pest nog maar eens uit en tegenover zijn pastorie (in Unna) werden dagelijks tegen de 30 graven gedolven. Alle dingen kregen hierdoor een andere geldigheid, een ander gewicht. Belegerd door de pest, keerde hij zich naar binnen. Tegen de vreselijke geur van de dood – zo schrijft hij zelf – stelde hij een geestelijk reukwerk, hoofdzakelijk bestaande in onafgebroken gebeden tot God. Een jaar na het uitwoeden van de pestepidemie publiceerde hij zijn Freudenspiegel des ewigen Lebens (1599) waarin tussen allerlei stichtelijke overdenkingen die twee wereldberoemde liederen staan: Wachet auf ruft uns die Stimme en Wie schön leuchtet der Morgenstern.

 

De dominee was onder de druk van de dood al biddend een dichter geworden. Hij had zich in de vele angstige uren gelaafd aan de heilige Schrift en aan de geschriften van Augustinus en Barnardus van Clairvaux. Een bijna Middeleeuwse mystieke gloed ligt over deze liederen. Het opschrift boven het lied over ‘de morgenster’ spreekt boekdelen: Ein geistlich Brautlied der gläubigen Seelen von Jesu Christo ihrem himmlischen Bräutigam, gestellet über den 45. Psalm des Propheten David

 

Het beeld achter dit hele lied (en ook achter dat andere lied van hem: wachet auf ruft uns die Stimme) is dat van de geestelijke bruiloft. Het is een liefdesverklaring van de bruid aan de bruidegom. De bruid is de ziel van de gelovige, de bruidegom is Christus. [Zie ook een apart opstel over deze mystieke geloofsvorm]

 

Zoiets is toch veelzeggend: Dit lied wordt zo een geloofsbelijdenis van formaat: Noch hoogte noch diepte, noch dood noch leven, noch hongersnood, vervolging of de pest kan zijn diepste ‘ik’, zijn ziel, scheiden van zijn bruidegom, Christus. Hij staat voor altijd aan mijn zij, mijn schone liefste is van mij... Dàt hield Nicolai op de been tijdens die pestepidemie ruim 400 jaar geleden. En over die geestelijke bruiloft zat hij bij kaarslicht te lezen bij Augustinus, bij Bernardus van Clairvaux, bij Hugo van St. Victor, bij Luther en – als hij het had kunnen opbrengen – had  hij ook kunnen lezen bij de door hem zozeer verguisde Calvijn, en zeker bij diens opvolger Th. de Bèze.

 

Bovenal echter las hij daarover in de bijbel: in een oude psalm (psalm 45) een lied voor de bruiloft van de koning en tenslotte las hij over de ‘bruiloft van het lam’ in de Apocalyps van Johannes.... een boek waarin de wereld weliswaar vergaat, gruwelijk is het... net als die pestepidemie, apocalyptische toestanden – maar waar de morgenster nog straalt als alle andere sterren al lang verdofd en gedoofd zijn.

Ik stel mij voor dat het ook de concrete morgenster was die hij zag savonds en sochtends als hij opnieuw over de dodenakker moest gaan dwalen. Toen ik dit lied zo las, begon me plots te dagen waarom Nicolai zo aan die fysieke alomtegenwoordigheid van Christus verknocht was. Hij komt nl. in dit lied zèlf naar voren als een ongelooflijk fysiek gelovend mens. Dat is vreemd: Geloof associëren wij meestal met het hoofd en dan met ons hart... of met onze handen... iets doen.

 

Uit dit lied blijkt zonneklaar dat Nicolai met zijn zintuigen wilde geloven.

- 2de couplet r.4: hij ruikt de lelie en proeft de zoete melk en honing...

- 3de couplet: je ziet de edelstenen schiteren

- In het 4de couplet beeft hij als zijn geliefde hem ziet en wordt hij NB (laatste regel) door zijn geliefde Heer in de armen genomen en in het 6de (dat we zingen) hoort hij alle instrumenten jubileren, triomferen tot Gods ere. En aan het einde van het 7de klapt hij in de handen ! En ik kan u verzekeren het Duitse origineel heeft soms andere aacenten maar is beslist niet minder plastisch en concreet de vertaling. Integendeel !

 

[naar gegevens uit het Compendium: Van Nicolai's preken is weinig gedrukt, hoewel hij vooral in zijn Hamburgse jaren een gevierd voorganger was. Naast de twee genoemde liederen heeft hij ook maar weinig andere nagelaten: eigenlijk slechts een viertal, te weten „Mag ich Unglück nicht widerstan" (een partijlied tegen de Calvinisten), „So wünsch ich nun ein gute Nacht" (een parafrase van Psalm 42). Enkel in onze twee valt niets te bespeuren van de donkere schaduw van de bittere polemiek, die zo dikwijls over Nicolai's levenswerk valt. Ze horen beide tot het schoonste van de protestantse kerkzang, en het is verwonderlijk dat éénzelfde man zulk een volmaakt evenwicht bereikt heeft tussen litteraire en muzikale vormgeving. In melodisch opzicht wortelen zij stevig en conservatief in de meesterzangerspraktijk. De geheimen daarvan zijn moeilijk te doorgronden (waar komt de inventio vandaan?) In zijn „Wachet auf" hoor je natuurlijk de drieklanksroep die de roep om te ontwaken verbeeldt. Opvallend is ook dat beide melodieën trots omhoog rijzen in de 12-regelige Bar-vorm, met (typisch voor hun gelijke schema) een treffende herhaling van de eerste regel van het Abgesang. Beide geven zij ook een exemplarische eenheid van tekst en muziek (eerste couplet) , als we in détails afdalen… zelfs van woord en toon. In „Wie schön leuchtet der Morgenstern" treft bijv. de kwintsprong op „Wie schön" en de ritmische beweging bij „die süsze Wurzel Jesse": in “Wachet auf’ is het de drieklanksmelodie, die de roep van de wachter uitbeeldt, terwijl de uitbreiding van de ionische octaafruimte tot en met de decime in de daaropvolgende (tweede) regel ook perfect bij de tekst aansluit: “..der Wächter sehr hoch auf der Zinne”.]