Over religie(s):
De
toevoeging van de meervouds-‘s’ aan het woord ‘religie’ (of zo u wilt
van ‘-en’ aan het woord ‘godsdienst’) is enerzijds een antiek gegeven en
anderzijds een modern (dus tamelijk recent) verschijnsel. Tot nog niet
zo heel lang geleden was vanuit christelijk perspectief er eigenlijk
maar één ware godsdienst en was wat er aan geloof en godsdienst was
buiten het christendom enkel als afgoderij denkbaar. Via de optie van
een ‘natuurlijke oer-religie’ kon men nog wel bepaalde elementen in
andere religies waarderen, maar waren – als het erop aan kwam – in
essentie alle andere godsdiensten, dwalingen, waarvan mensen moesten
verlost worden door de verkondiging van het enige ware verhaal
(‘bekeringsmodel’: conversio). Een ingewikkelde tussenpositie nam het
Jodendom in, maar daarmee heeft het christendom dus ook nooit echt raad
geweten.
Inmiddels ook een uitgebreid essay hierover
online: Dick
Wursten, Religie en Vrijheid - Vier essays over de plaats van
religie in de Open Samenleving.
online
boek &
epub
a.
De opvatting dat er maar één godsdienst mogelijk is (namelijk de
christelijke: de vera religio) en dat alle ander vormen van
‘godsdienst’ in meer of mindere mate afgoderij zijn (falsa religio)
heeft de kerkgeschiedenis gedomineerd, maar is niet origineel. Eerst
waren er vele godsdiensten naast elkaar, zoals er ook vele goden
bestonden, die meestal territoriaal en nationaal waren (idem in het OT).
Via de exclusieve verering van één God (mono-latrie) is de
overgang gemaakt naar de negering van andere goden (zij zijn
‘nietsen’ = OT,NT) en tenslotte tot de opvatting dat er maar één God is.
b.
Binnen de Joodse godsdienst is er nooit een universele en bewuste
erkenning en verering van die ene God door allen vereist. Het Joodse
volk had het voorrecht (en de last, de opdracht) om deze God bewust te
vereren en zijn voorschriften te volgen. Andere volkeren mochten ‘op hun
wijze zalig worden’ als ze zich maar wat humaan gedroegen. Pas
bij de christelijke sprongvariatie van de Joodse godsdienst (= Paulus)
verandert dat: de boodschap wordt universeel en opeens wordt de kwestie
rond ware/valse godsdienst urgent.
c.
De benadering van het religieuze vanuit de vraag: dient men de ware God
of niet is zo bezien een gevolg van het succes van de
christelijke,
monotheïstische godsdienst die mythe, rite, ethiek en zingeving (voor
het eerst ?) in één systeem samenbracht (A.D. Nock). Het werd een
‘alles of niets’ gebeuren.
i.
In de antieke wereld, zowel de Griekse als Romeinse, werd het
domein van de religie bepaald door een de verering van een veelheid aan
goden. Niet een uitgekristalliseerde theologie (‘leer, dogma’) kenmerkte
de godsdienst, maar een geheel van mythen en riten. De universaliteit
werd niet via een exclusieve totalitaire visie gegarandeerd, maar door
een inclusieve plurale visie: in het pantheon was plaats voor alle
goden, op voorwaarde dat ze tevreden waren met hun eigen verering (een
probleem met sommige Egyptische goden en vooral met de Joodse
godsdienst, en dan dus ook met het Christendom). De godsdienst speelde
vooral een rol in het politieke, huiselijke en natuurlijke leven. Het
kon functioneren als instrument in dienst van machthebbers ten opzichte
van de onderdanen (civil religion zouden wij nu zeggen – de bijna
exclusieve onderlijning hiervan in de Verlichting had natuurlijk
anti-christendommelijke trekjes); maar ook als instrument in handen van
de mens (individueel en in groep) tegenover datgene wat hem te boven
ging in de natuurwerkelijkheid: Het domein van ethiek, zingeving werd
niet zozeer door de religie bepaald, maar door de filosofie (ratio)? Dat
verandert dus als het christendom die opeist, maar blijft als interne
(verborgen) spanning in de theologie no eeuwenlang sluimeren.
In de Oorsterse wereld ? Naast mystieke opvattingen over de aard van de
werkelijkheid (mi-religieux, mi-philosophe) in het Hindoeïsme/Boeddhimse
zijn er ook – zeker in China – zeer pragmatische bijna a-religieuze
levensbeschouwingen te vinden (confucianisme bijv.)
Some quotes from a 'classic':
A.D. Nock, Conversion (1933)
general: In the ancient world
the 'place of faith' was taken by myth and ritual, an attitude rather
than a conviction. They were efficient in/by themselves, not because
they were 'true' (in a theological sense).
p. 163 on the ‘pagan’
reservations towards the ‘new religion’ of Christendom:
Worship had no key to
life's meaning: that was offered by philosophy; but precisely
because worship rested on emotion and not on conscious theory and
thinking, it had deeper roots in their natures, and was not easily
refuted by reason.
comment: Christianity
is new in this sense that in it for the first time in history (?)
philosophy (the human search for truth and the meaning of life)
coincided with the adherence to a specific religion with a strong
doctrinal aspect. Now the meaning of life had to be found in
religion (worship and beliefs, rite and myth) and was no longer a
free human quest.
pp. 267-269
In the light of this survey the
advance of Christianity stands out as a phenomenon which does not stand
alone but has parallels which makes its success not wholly
incomprehensible. There were other forms of belief at the time which won
adherents among men who were not called to them by anything in their
antecedents. And yet these very analogies enable us to see the
differences the more clearly. The other Oriental religions in Roman
paganism... were neither Oriental nor religious in the
same degree. They had not brought a compact body of doctrine or of
accessible sacred literature from the Nearer East with them; in so far
as they appealed to men who did not come from the lands of their origin
it was in forms which were fully hellenized, at least fully hellenized
in matters of fundamental thought and above all in their expectations of
the hereafter. This is true in spite of the exotic appearance which they
had and sometimes artificially adopted for purposes of effect.
Christianity avoided the exotic in externals and retained it in
doctrine, in its doctrine of the last things and of the hereafter, in
its sacred literature, available to all and sundry but not accommodated
to classical style and classical thought, in its peculiar and unbending
view of history.
The Oriental mystery religions were not Oriental in the same sense as
Christianity. Neither were they religions in the same sense. Theology
might be and was applied to them: beliefs and hopes and interpretations
clustered around them, but they were fluid and the interpretations came
from outside, from Greek speculation and from the earlier habits of the
Greek mind in religious things. And, as we have seen, there was no body
of faithful throughout the world, no holy Isiac (Isis) or
Mithraic church, no Isiacs even, except as the members of a local
association, with a devotion and belief which an Isiac from elsewhere
could recognize.
Greek philosophy was applied to Christianity... but, as applied
to Christianity, it was applied to what was already much more of an
entity. In Christianity it was used for the interpretation of a body of
doctrine widely held by men speaking Greek and Latin... it was capable
of being made intelligible and it was removed from Judaea early enough
to become part of the larger world.
|