fundamentalisme als uitdaging
Het fundamentalisme... Je
kunt geen krant openslaan of je ziet het woord wel staan. De term wordt
gemakkelijk in de mond genomen, vooral in combinatie met de ‘angst voor de
opkomende islam’. Panische vormen neemt die angst soms aan. Nu: paniek lost
niets op en door iets wat je bang maakt van een negatief etiket te voorzien ben
je niet van je angst af. Dat is even intelligent als een struisvogel die bij
naderend gevaar de kop in het zand steekt. Dus: hoog tijd om ‘de fundamentalist’
eens in het gezicht te zien, het fundamentalisme te onderzoeken.
een persoonlijk
getuigenis (binnenperspectief) van een 'ex-fundamentalist' (Jean-Jacques
Suurmond) kunt u hier
lezen
Fundamentalisten wijzen over het
algemeen de ‘Verlichting’ (Aufklärung, Enlightenment; 18de eeuw, de ‘moderne
tijd’) aan als bron van al het ‘kwaad’. En ze bedoelen dan vooral het feit dat
sinds de Verlichting de autonomie van de mens wordt gepropageerd (de mens als
‘maat van alle dingen’, als onbetwiste heerser over alles: ni Dieu, ni Maître…
Omdat tegelijk de menselijke rationalieit het voor het zeggen krijgt neemt de
natuurwetenschap (en techniek) een hoge vlucht, daarbij worden allerlei oude
geloofsinzichten onderuit gehaald (o.a. door de evolutieleer) en de ‘hypothese
God’ lijkt steeds meer overbodig.
de paradox is dan dit: Dezelfde
fundamentalisten die deze filosofische ontwikkeling afwijzen (de 'moderniteit'
als ‘zondebok’ aanduiden) zijn zelf ook kinderen van de moderne tijd (ook
historisch: begin 20ste eeuw als beweging ontstaan). Ze schuwen bijv.
het gebruik van de moderne technologie en media niet om hun anti-moderne principes te
verkondigen (denk aan de Amerikaanse TV-dominees). Hierin zijn ze zelfs meer ‘bij
de tijd’ en onkritischer dan veel moderne gelovigen. [toevoeging: en wie zit
er het meest op het internet, twitter, heeft eigen video-kanalen etc..?]
Verder zijn ze heel erg
gefixeerd op het individuele zieleheil, een typisch moderne insteek, want
in de oude tijd dacht men eerst collectief en dan pas individueel. Daar worden
‘volken’ aan God verbonden via hun koning, daar worden ‘hele huizen’ in een keer
gedoopt als de ‘heer des huizes’ zich bekeert.
Ik wil in dit
opstel proberen wat dieper te kijken in de ziel van een fundamentalist, zonder
zwarte pieten uit te delen of in het zondebokmechanisme te vervallen. Ik wil met
andere woorden het fundamentalisme als uitdaging zien.
Er zijn meerdere definities van
fundamentalisme mogelijk. Ik hanteer een vrij gebruikelijke en noem een stroming
‘fundamentalistisch’als ze de volgende drie kenmerken tegelijk heeft:
-
absoluut gezag van een heilig boek
-
doorgedreven organisatie van
gelijkgezinden
-
militant optreden in de openbare
ruimte
Historisch gezien is het
fundamentalisme een christelijk fenomeen. Het woord is ‘gemunt’ in 1920 toen een
journalist de naam gaf aan een groep radicale, orthodoxe en conservatieve
protestanten (in de USA) die zich heftig verzetten tegen de niet te stuiten
liberalisering van theologie, kerk èn samenleving. De ‘eerste fundamentalisten’
voelden zich aangesproken door een reeks van 12 boekjes, die tussen 1910 en 1915
waren verschenen onder de titel: Fundamentals, A testimony to the Truth. Zij
richtten hun pijlen vooral op de de historisch-kritische analyse van de bijbel en
beleden daartegenover een absoluut goddelijk gezag van de bijbel over de hele
linie. Zuiverheid in de leer was af te meten aan een aantal onverkort te
handhaven geloofstukken (‘fundamentals’), o.a. de maagdelijke geboorte,
verzoening door voldoening, verwachting van de wederkomst, 1000-jarig rijk. Voeg
bij dit ontzag voor het heilig boek de propaganda om tot organisatie van
gelijkgezinden over te gaan (in verenigingen, scholen, partijen etc.) en een
actief-agressief optreden op het publieke terrein en de definitie van
fundamentalisme is compleet.
Meestal wordt enkel het eerste
kenmerk genoemd, maar ook de laatste twee zijn noodzakelijk om van
fundamentalisme te kunnen spreken. Het tweede kenmerk (organisatie van
gelijkgezinden) is een noodzakelijke voorwaarde om van fundamentalisme te kunnen
spreken in onderscheid van 'gewone orthodoxie' en het derde kenmerk is nodig om
fundamentalisme van 'sectarisme' te kunnen onderscheiden, waarmee het overigens
de eerste twee kenmerken vaak gemeenschappelijk heeft. Fundamentalisten geven
echter de wereld niet op, secten uiteindelijk wel. Secten, fundamentalisten en
orthodoxen hebben meestal een negatieve kijk op de wereld. Een secte gaat één
stap verder (naar mijn aanvoelen is die ene stap cruciaal): een secte schrijft
de wereld daarbuiten af. Zij betreedt die openbare ruimte slechts om mensen
daaruit weg te halen naar de safe haven van de sectegemeenschap. Die
doorgedreven groepsvorming is niet enkel een typekenmerk, maar ook een
machtsmiddel binnen sectarische bewegingen. Sociologen noemen dat een ‘gulzige
gemeenschap’: de gemeenschap eist vrijwel alle activiteiten van een persoon
opeist, controleert alle levensgebieden en trekt zo een muur van deugdzaamheid
op ter bescherming tegen invloeden vanuit de buitenwereld, die ‘verdorven’ is. .
Het actieve en agressieve
optreden in de openbare ruimte onderscheidt ‘fundamentalisme’ dus juist van
secten. Secten geven de ‘wereld’ daarbuiten op en trekken zich eruit terug in
een ‘communaal leven’. Fundamentalisten eisen daarentegen de hele buitenwereld
op voor ‘God’. Zij zijn militant. Het taalgebruik is dat van een strijd, niet
alleen ter verdediging van de eigen enclave, maar ter verovering van de
wereld.
Nog één opmerking: Pas vanaf de jaren
’70 wordt de term ‘fundamentalisme’ ook toegepast op stromingen buiten het
protestantse Amerika en met de nodige wijzigingen van toepassing verklaard op
stromingen binnen niet-christelijke godsdiensten. Pas sinds de jaren ’80 nemen
ook niet-christelijke fundamentalistische bewegingen deze term over om zichzelf
aan te duiden. Met dat het een scheldnaam werd, werd het namelijk ook een
geuzennaam.
Fundamentalisme is vaak een reactie
op een agressief secularisme dat er aan vooraf gegaan is. Het speelt zich ook in
eerste instantie af binnen een reeds bestaande godsdienst, waar ‘liberalen’ de
toon aangeven. Fundamentalismen zijn ‘worlds in opposition’ (Martin Marty);
primair tegen de eigen godsdienst, maar van daaruit ook tegen de hele seculiere
(westerse) wereld.
Bij een agressieve reactie doe je er
meestal verstandig aan eerst zicht te krijgen op de emotionele drijfveer, de
existentiële motor achter zo’n reactie, voor jezelf reageert. Waar zijn ze bang
voor? Wat drijft hen precies tot hun protest en extreme opvattingen. Wie een
beetje kan/durft luisteren die merkt al snel dat achter het harde
fundamentalisme (dat zich zo zeker en agressief opstelt) angst voor verlies
schuilgaat, verlies van waarden, houvast en veiligheid.
De sombere eindtijdscenario’s, het
agressieve optreden tegen bepaalde ‘misstanden’ kunnen verstaan worden als
uitingen van het gevoel dat in de moderne samenleving (met z’n technologische,
kille, economische redelijkheid) dat wat echt waardevol is, systematisch wordt
ontheiligd. En wat echt belangrijk is wordt bedreigd of zelfs vernietigd: God,
de familie, het leven. Fundamentalismen willen die seculiere wereld bestrijden
of terugwinnen voor God. Lukt het niet op grote schaal (kruistocht,
moraalridders, jihad), dan toch in ieder geval binnen de eigen groep
(discipline, onderdrukken van bepaalde menselijke gevoelens of bepaalde
groepslede (meestal vrouwen), sectarische trekken).
Je kunt je overigens afvragen of
fundamentalisten hier niet een vinger op een wonde van de westerse samenleving
leggen, ookal verwerp je hun remedie. De reden dat er vaak zo hevig tegen
fundamentalisten tekeer wordt gegaan is misschien wel hierin gelegen dat de
oplossingen en opvattingen die zij met zoveel aplomb poneren zoveel lijken op
degenen die ons ontvallen zijn. Wat zij propageren is toch het fijne ‘hemelse
baldakijn’ dat vroeger de christelijke kerk óók over de wereld probeerde te
spannen? We reageren misschien zo hevig op fundamentalisten omdat ze niet enkel
de vinger op een wonde leggen, maar die ook nog eens met ‘zout’ inwrijven als ze
hun oplossingen presenteren. Het zijn degenen waarin wij niet meer geloven
kunnen.
Goed, we verwerpen hun remedies en
methoden. Voor een geschoold theoloog is dat ook niet zo moeilijk, want er
zitten veel zwakke plekken in de theoretische verantwoording van de
fundamentalistische ideologie (reductie van het Schriftgezag tot de letter en de
historie, weinig gevoel voor de noodzaak van vertolking (hermeneutiek) van oude
teksten: Wil je vandaag hetzelfde zeggen als gisteren, moet je het anders zeggen
etc.). Maar zo wil ik het deze keer eens niet doen. Want dit soort argumenten
zijn eigenlijk alleen maar strategische argumenten, die de uitdaging van het
fundamentalisme neutraliseren en er voor zorgen dat je het verschijnsel van je
af kunt houden. Je kunt je zelf dan wijs maken dat je ‘erboven staat’ of dat je
het ‘overwonnen hebt’. Dat is intellectueel dan misschien wel het geval, maar op
een dieper niveau is dat niet persé juist. We kunnen het woord van Jezus niet
ernstig genoeg nemen: Wat ziet gij de splinter in het oog van uw broeder,
maar de balk in uw eigen oog bemerkt gij niet...
Het fundamentalisme houdt een spiegel
voor, zei ik in het begin. het zou wel eens kunnen, dat we – juist omdat we zo
fel ‘tegen’ zijn – in het fundamentalisme onze eigen ‘schaduw’ ontwaren. Dat is
een term uit de psychologie van C.G. Jung, die daarmee aanduidt dat in ieder
mens naast de persoon die hij naar buiten toe is èn ook zelf denkt te zijn, ook
nog een andere mens schuilgaat, die – als hij niet gekend wordt – zich op het
onverwachts kan manifesteren (meestal in onverwacht hevige reacties). Wil je
daardoor niet overrompeld worden, dan leer je je schaduw best op voorhand wat
kennen. Ik zie vier dingen die ons daarbij zouden kunnen helpen, aan het denken
zetten:
-
De blijvend ongelukkige verhouding
van religie en moderniteit. Voor veel ‘gewone gelovigen’ bestaat er ook een
gespannen verhouding tussen de leefwereld van kerk (en bij uitbreiding: van het
gezin) en de seculiere ‘wereld daarbuiten’. Rondom het ‘bidden’ komt de
gespletenheid van deze werkelijkheidsbeleving vaak aan het licht. In de ene
wereld is het vanzelfsprekend, in de andere absurd. Het enige verschil met de
fundamentalist is, dat de laatste vanuit kerk en gezin zijn visie wil
uitbreiden naar de hele samenleving (door een krachtig engagement) en dat de
‘doorsneegelovigen’ zich – zij het vaak ongemakkelijk – neerleggen bij ‘de twee
wereldentheorie’ en de facto toestaan dat de buitenwereld meer en meer de
leefwereld gaat bepalen.
-
Fundamentalisten herinneren ons er
aan, dat in onze eigen traditie een enorm potentieel aan agressie zit. Wij
zeggen graag dat het om liefde, vrede en verzoening gaat in onze godsdienst (en
breiden dat trouwens zonder veel onderzoek gaarne uit naar alle godsdiensten).
Maar is dat niet veel te idealistisch gedacht ? Zit in de overtuiging dat in
één persoon, Jezus Christus, een universele waarheid zich heeft geopenbaard
niet een potentieel aan agressie (minimaal psychologisch). Je kunt dat wel
relativeren, kaderen, maar er zit een claim in, een waarheidsclaim en dus ook
een oordeel over de hele werkelijkheid. Hoeveel teksten in ons bronboek
schetsen ook het al of niet aanvaarden van deze boodschap in een schema van
zwart/wit, leven/dood. Historisch besef, contextbepaaldheid, gevoelens van
onzekerheid zijn in de bijbel zèlf meestal ver te zoeken.
-
Fundamentalisten spreken vaak en
graag in donkere kleuren over zonde, schuld, toorn en verwerping. Ervan
uitgaande dat ook dit spreken een ‘world in opposition’ is, kun je je afvragen:
waartegen verzetten zij zich dan met hun soms extreem dreigende uitingen
omtrent God, met hun negatieve waarschuwende preken. Tegen een trivialisering
van God in het doorsnee-christendom, een domestificatie van het heilige ? Ik doe
maar een gooi.
-
Ook de apocalyptische toonzetting
van hun boodschap (het einde van de wereld is nabij), de fixatie op de
ondergang is veelzeggend en vooral hun eindeloos gepuzzel om er toch vat op te
krijgen. Waar komt die angst vandaan? Zou die niet de ‘schaduw’ van ons
vooruitgangsgeloof kunnen zijn. Het vooruitgangsgeloof dat eigenlijk allang
gefalsifieerd is, dat niet klopt. Heeft iemand de dingen eigenlijk nog wel in
de hand ? Of slaat iedereen er maar een slag naar ? Wie kan ontkennen, dat de
totale ondergang nog steeds een reële mogelijkheid is, soms maar een duimbreed
weg, zowel nucleair als qua leefmilieu. Als wanhopige vooruitgangsgelovigen
blijven wij plannen maken om het onder controle te krijgen, maar juist zo
bedriegen we onszelf, omdat wij de controle al lang verloren zijn. Zouden wij
het misschien zijn die hier aan ‘verdringing’ lijden. Ik doe opnieuw maar een
suggestie.
Met wat ik hierboven heb proberen te
doen met het fundamentalisme, namelijk een genuanceerde bechrijving en een zo
positief mogelijke evaluatie ervan maken door me op de motieven achter de
(meestal onsympathieke) verschijningsvormen te richten, heb ik een denkbeweging
gemaakt, die mij mijlenver van de fundamentalisten heeft verwijderd. Zij
verzetten zich juist tegen zo’n benadering. Daarin ligt naar mijn aanvoelen ook
het echte gevaar van alle fundamentalismen.
Antwerpen, mei 2004 ds. Dick Wursten
literatuur:
-
Karen Armstrong, De strijd om God.
een geschiedenis van het fundamentalisme, Amsterdam 2000
-
Anton van Harskamp e.a.,
Fundamentalisme, tussen afkeer en herkenning, Zoetermeer 1999 (m.n. het eerste
opstel uit deze bundel (van de redactor zelf) heb ik geplunderd voor dit
artikel, waarvoor dank en excuses...)
|