of 'Hoe niet over God te spreken'
Over het leven als wonder, over een rest, over
God, over niets...
1. wonder
Het echte geloofsleven speelt
zich niet in een klooster af, maar in het dagelijkse leven. Er is
uiteindelijk geen ander. Kloostermuren houden de wereld niet buiten,
want die zit in het hart. Geloven,
God dienen, de ware liturgie... ?
Het is een zaak van leven geworden, levensstijl,
een levensweg, engagement. Léven is een geloofszaak.
En dat heeft vele kanten: Mij
werd iets hiervan duidelijk toen ik als student onderstaande
dichtregels las. Van wie dit gedicht is, wist ik toen niet (vandaag
wel: Albert Verwey), maar het heeft een
geweldige indruk op mij gemaakt. Het was een 'openbaring':
Wij leven allen in het Wonder.
Als wie slaapwand'lend droomt te waken,
lopen we ons droomwijs te maken,
dat 't leven gewoon is,
maar 't is bijzonder.
Voor mij is de 'visie op het
leven' die dit gedicht verwoordt, het eerste mysterie van het
geloof. Dat ik besef, hoe bijzonder het is dat ik lééf, dat ik er
bèn: dat is het begin van geloven. Aan die overtuiging vast te
houden (ook dwars tegen veel in dat ertegen spreekt), is voor mij de
oerwerking van het geloof. Wat een voorrecht is het om er simpelweg
'te zijn', te mogen léven (niks bijzonders, niks erop en eraan,
gewoon puur: léven met de mensen en de dingen om je heen). Meer moet
dat niet zijn!
Het absolute
tegenovergestelde van een gelovige is voor mij dus niet a-theist,
maar nihilist (= iemand, die ontkent dat ook maar iets zin heeft,
inclusief zijn eigen bestaan)
Iedereen die op de
bres wil staan voor de bescherming van dit mysterie
vindt in mij een partner, Jood, humanist, niet-nihilistische atheist,
moslim, ietsist, agnost.
Er is meer tussen hemel en
aarde dan de menselijke ratio kan bevatten. En er is
zeker meer tussen hemel en aarde, d.w.z. tussen mensen, dan de
economische wetmatigheden van onze maatschappij kunnen regelen.
De uitwassen van het
functionaliteitsdenken, het gefixeerd zijn
op prestaties,
performativiteit, of iets minder abstract: de obsessie met groei en
de heiligverklaring van hebzucht, zij verstikken het geheim, het
wonder. Daar is werk aan de winkel voor ieder die gelooft dat er,
nadat we alles wat we weten en kunnen hebben benoemd, het meest
wezenlijke over de mens nog niet
is gezegd.
[1]
Er is een rest...
In het economisch –
productie-consumptie proces... het ‘systeem’ zijn we een schakeltje
in de keten. Binnen de evolutie van de wereld en de ‘soort’ mens
zijn we een schakel in een eindeloze keten.
Maar er is een rest....
We kunnen het niet
accepteren, dat dit alles is, dat ons leven slechts betekenis heeft
als elementje in het systeem. We blijven opstandig. We blijven
ongelovig, we blijven ons verzetten. En wel omdat het
verlangen ons drijft naar het verrukkelijke van het leven, niet
het virtuele maar het echte, en omdat we de tragedie van het
onschuldig lijden niet kunnen accepteren. Het is misschien maar een
kleine rest, een vonkje onder de as, maar het is er.
Als we ons verlangen volgen
en de echte glans van het leven zoeken, dan kunnen we niet
accepteren dat er geen ander laatste woord zou klinken ooit.
In de huidige maatschappij
wordt dat diepe verlangen geneutraliseerd door de
verlangensmachines, waar het wordt getransformeerd in een
behoefte, en die kan worden bevredigd, meteen... waarna
het verlangen hopeloos en sprakeloos achterblijft.
Opkomen voor dat verlangen, strijden tegen
het dichttimmeren ervan middels snelle behoeftenbevrediging vind ik
een basis bezigheid van het geloof. Dat is een spiritualiteit van
verlangen en verzet, een zaak dus ook om het stille en
stemmeloze te beschermen tegen de oorverdovende tirannie van de
hardstroepende...
[2]
2. God
Dat is natuurlijk nog erg
algemeen. Meer een bepaalde spiritualiteit,
misschien een religiositeit, maar waar
blijft God dan? Mijn Godsbeeld is
vaag, ik geef het toe; het wil zich niet losmaken van het verhaal dat in de
bijbel verteld wordt
(en dat is verhaal van Mens-wording) en het wil al helemaal niet samenvallen met
enig officieel beeld dat mij later is bijgebracht.
De Naam van God is heilig,
en wordt niet uitgesproken, enkel
aangeroepen.
Geen gesneden beeld...
ook niet in de taal.
Geen beeld, geen naam. Maar
wat er wel is en blijft is een hardnekkig gecultiveerd vermoeden dat
het bestaan van de wereld en van de mensen niet een platvloerse en
totaal vanzelfsprekende aangelegenheid is, waarover ooit het
laatste woord gezegd kan worden.
Niet over God te
spreken, zijn plaats leeg te laten. Derrida schrijft dat het
eigenlijk onmogelijk is niet over God te spreken. Als men zegt dat
te proberen, heeft men het al reeds gedaan. In mijn theologie is de
plaats van God leeg, in mijn existentie vindt Hij plaats in een
niet-zijn, een niets. God.
Wat stelt dat voor, 'god'? De
drie letters verloren hun betekenis. Met enige verbijstering zie ik
de hedendaagse invullingen van het godsbegrip: een vage het al
doordringende geestelijke kracht (New Age), een letterknecht
(fundamentalisme). Als het Augustijnse perspectief van de Stad
Gods verdwijnt, zijn dit dan de treurige alternatieven?
Een angstig vermoeden: Dat
wij gelovigen, en met name de protestanten veel te veel over
God gepraat hebben. (verbaal). Wat weten we veel over God,
boeken vol hebben we geschreven. Het is me steeds meer als geklets
in de oren gaan klinken. Een poging om door middel van beroep op een
hoger gezag de eigen macht en invloed te versterken.
Als het woord 'God' nog enige
betekenis wil hebben, dan is het de aanduiding van het raadsel van
ons bestaan. Het geheim, dat samenhangt met de zin van het leven,
een geheim waarover het past met huivering te zwijgen. Wij komen
niet verder dan de absurditeit.
En daarin kan ik tenslotte
niet geloven, dat dàt het laatste woord is.
Dan nog liever een lege plaats voor wat er ooit was. Voor mij
is de plaats van
God leeg, zoals het Heilige der Heiligen in de tempel van Jeruzalem
leeg was, zeker na de ballingschap, toen zelfs de ark verdwenen was.
En alle beelden van God, ook de bijbelse, zijn projecties op dat
grote voorhangsel, dat het allerheiligste afsluit.
Als Jezus sterft, scheurt dat
gordijn (Mat. 27:54) en onthult het niets. Betekent dat de
onontkoombaarheid van de absurditeit? Ik geloof het niet. Het niets,
de leegte is de plaats van de mogelijkheden, het object van de hoop
tegen hoop, dat God plek krijgt, plaats vindt, gebeurt, al was het
maar even. Zo gaat het Evangelie verder: De rotsen scheuren, de
graven openen zich. Maar nog vul ik niets in bij het woord God.
Om de metafoor nog even vol
te houden: De lege ruimte, het niets, de spatiëring maakt de
tekens verstaanbaar, maakt inktvlekken tot schrift. Zonder de
leegte, zonder het niets blijft slechts een wanhopige implosie van
zinloosheid, verstart alles tot een loodzware onbewegelijkheid, tot
kille dood.
De materie is er dankzij de
leegte tussen de elementaire deeltjes. Ik ben in de verleiding om te
spreken over de stilte en de leegte van de woestijn, die het klinken
van Gods woord bleek (1 Kon. 19:9‑18), over het beeldverbod (Ex.
20:4), over die merkwaardige zin waarmee Franz Rosenzweig zijn
eerste boek (over het 'zijn van God') van de Stern der Erlösung begint
met: 'Von Gott
wissen wir nichts. Aber dieses Nichtwissen ist Nichtwissen von Gott'.[3]
[1]
Onze waarneming vertekent de realiteit
(giet ze in een voor haar waarneembare mal) , evenzo
vervormt ook onze ratio datgene wat we waargenomen hebben
(vernomen: Vernunft). Het basale inzicht van Schopenhauer
kan niet genoeg doordacht worden, nl. dat de wereld op
twee manieren aan ons verschijnen (nl. zo zoals we hem
ons voorstellen en overdenken en analyseren -
een dood ding
buiten ons dus (die Welt als Vorstellung); en direct
onbemiddeld en on-overdenkelijk omdat wij er niet buiten
staan, maar er deel van uitmaken - als een geweldige drive,
een machtige gebeuren, in het Duits: als Wille). Kant
had het eigenlijk allemaal al gezien: we kunnen levende
systemen (bijv. de mens) niet op een objectieve wijze
kennen. We kunnen enkel proberen die te begrijpen door te
doen alsof ze georganiseerd zijn in functie van een
doel. Onze mentale onderzoeksopstelling bepaalt hier echter
ook onze bevindingen, dus laten we ook die bevindingen nooit
voor meer houden dan ze zijn: verbuigingen van alsof.
[2]
Deze passage is een tribuut aan Antonie Verheule,
pleitbezorger van deze dubbele dialectiek, aan wie ook de
laatste paragraaf grotendeels is ontleend. Hij had hierover
essentiële dingen vernomen bij J.F. Lyotard, en deelde die op
studiedagen en seminars royaal met velen.
[3]
Velen hebben iets soortgelijks gezegd... o.a. Thomas Aquinas
in zijn Quaestiones Disputatae, Vol I, De potentia
[question 7, article 5, ad (against objection) 14: ".. est
ultimum cognitionis humanae de Deo quod sciat se Deum
nescire." Het hoogste dat de menselijke kennis aangaande
God kan bereiken, is, dat hij weet dat hij God niet kent.
Volledig citaat: "Ad decimumquartum dicendum, quod ex quo
intellectus noster divinam substantiam non adaequat, hoc
ipsum quod est Dei substantia remanet, nostrum intellectum
excedens, et ita a nobis ignoratur: et propter hoc illud est
ultimum cognitionis humanae de Deo quod sciat se Deum
nescire, in quantum cognoscit, illud quod Deus est, omne
ipsum quod de eo intelligimus, excedere." Antwoord op de
veertiende tegenwerping. Omdat de menselijke intelligentie
niet gelijk is aan de goddelijke essentie, gaat diezelfde
goddelijke essentie onze intelligentie te boven gaat en
weten wij daar (dus) niets van; daarom bereikt de mens het
hoogste punt van zijn kennis over God wanneer hij weet dat
hij Hem niet kent, in zoverre hij weet dat datgene wat God
is, alles te boven gaat wat hij van Hem begrijpt.
Vertaald met www.DeepL.com/Translator (gratis versie)
|